- transcriptie: Wim
Over 'Ik, Jan Cremer': 'Wij bakten een geweldige taart en
daarmee viel de ober van de trap
Lennaert Nijgh geniet van hommage
auteur: Patrick van den Hanenberg
geplaatst in: De Volkskrant/maandag 3 april 2000
foto's: Kees Kaldenbach en
Leo & Roely van Dam
[Foto's staan niet in het artikel. DVE, 25-08-2001.]
HILVERSUM - Toen hij Marcel de Groot hoorde zingen, ging er
een schok door Lennaert Nijgh (1945). Dezelfde stem, hetzelfde
gezicht, dezelfde mimiek, dezelfde manier van gitaar spelen.
"Het was bijna angstaanjagend. Ik zag gewoon mijn vriendje
Boudy terug."
Boudy is Bo is Boudewijn. Al vijfendertig jaar, met de nodige
onderbrekingen, vormen Boudewijn de Groot en Lennaert
Nijgh een gouden koppel. Het begon met singles als
Strand,
Meisje van 16 en
Welterusten mijnheer de president.
Toen kwamen LP's als
Voor de overlevenden en
Picknick, en
een paar jaar geleden de cd
Een nieuwe herfst.
De teksten van Lennaert Nijgh zijn niet alleen bij Boudewijn
de Groot terechtgekomen. Ook Astrid Nijgh, Rob de Nijs en
Jasperina de Jong hebben van zijn talent geprofiteerd. Omdat
hij voor deze en nog vele andere artiesten zoveel moois heeft
geschreven, wordt Lennaert Nijgh vanavond, als opening van het
Amsterdams Kleinkunst Festival, getrakteerd op een feestelijke
hommage in het Nieuwe de la Mar
Theater in Amsterdam.
Nijgh geniet van de belangstelling. Als hij maar niet 'op
hoerentijd' naar Hilversum hoeft (waardoor
Ontbijttelevisie
afviel), en als hij maar niet als een relikwie uit de jaren
zestig wordt gepresenteerd. Want hij is nog actief als
columnist bij het Haarlems Dagblad en volgend jaar komt een
nieuwe cd uit van Boudewijn de Groot met zijn teksten. Maar
dan moeten ze hem niet te veel op zijn huid zitten, want dan
duurt het veel langer. Dat ondervond ook Jasperina de Jong,
die de tekstdichter/schipper in 1976 via Scheveningen Radio
opriep om af te komen met de beloofde teksten voor de show
Jasperien & Jozefien.
Twee van de drie samenstellers van de LN-thuispagina op de
foto met de held van dit verhaal. Links van Lennaert Wim van
der Mark, rechts Daniël van Eijmeren.
Het gesprek in een Hilversums etablissement gaat al snel
richting Boudewijn de Groot. Nijgh heeft geen behoefte die
innige samenwerking te analyseren. Niet omdat hij deze dagen
constant met die materie wordt geconfronteerd, maar omdat het
zinloos is. "Ik hoef dat geroer niet, ik ben niet nieuwsgierig
naar de reden van de chemie, zolang het maar zo is." Begin
jaren negentig hebben de twee heren nog een paar jaar met
elkaar samengewoond, en Boudewijn de Groot is met een van de
eerdere vrouwen van Lennaert Nijgh getrouwd.
Als een van de weinige tekstdichters heeft Nijgh er geen
probleem mee dat de liedjes die hij mede heeft geschreven
louter worden geassociëerd met de uitvoerende. "Dan had
ik zelf maar op het podium moeten gaan staan. Als de BUMA mij
maar niet vergeet, dan vind ik het best."
De broederschap met De Groot begon op het Haarlemse
Coornhertlyceum, waar ze in 1957 samen in een schoolrevue speelden.
Na schooltijd, op het strand werden de eerste liedjes
geschreven, die soms iets weg hadden van de bekende Jacques
van Tol/Louis Davids-opsommingen:
Je gaat er op de brommer heen / en ligt dan plat tot kwart
voor
één / dan ga je kijken naar een vrouw / die je wel
graag versieren zou / dan krijg je ruzie met haar man / die heel
toevallig boksen kan / en met je tanden in je hand / sjok je
weer verder over 't strand.
Nijgh, die vanaf zijn geboorte in Haarlem woont, is al twintig
jaar niet meer op het strand geweest. Hij vaart in de zomer
nog wel eens langs Zandvoort, maar als hij vanaf zijn boot die
'menselijke schimmel' aan het strand ziet liggen, heeft hij
alweer genoeg. Het peinzen doet hij wel aan boord.
Als Nijgh gevraagd wordt naar de hoogtepunten in zijn
carrière, benadrukt hij direct het probleem van een piek
aan het begin. "Ik ben eigenlijk constant mijn eigen concurrent
geweest." Maar dan rolt er toch een behoorlijke reeks uit. Zo ziet
Nijgh een directe lijn tussen zijn musicalwerk en de successen van
Joop van den Ende. Ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van
de stad
Amsterdam schreef hij
De Engel van Amsterdam,
een eigenzinnige bewerking van de Gijsbrecht. En in de rock-opera
Ik, Jan Cremer (1985)
kon hij laten zien dat hij de tijdgeest nog steeds goed kon
verwoorden. Artistiek was de musical een redelijk succes, de
chaotische organisatie deed de productie de das om: "Wij bakten
een geweldige taart, en daarmee viel de ober van de trap."
Hij vertaalde voor Liesbeth List de dramatische
Mauthausen-liederen van Theodorakis.
"Voor mij was hij de Europese Bob Dylan, en daar had ik wel affiniteit
mee." Voor zijn eerste vrouw Astrid Nijgh schreef hij een radicaal
feministisch oeuvre bij elkaar, ook al was de topper uit die
cyclus, Ik doe wat ik doe,
oorspronkelijk gemaakt voor Jenny Arean.
Maar misschien wel de meeste lol heeft de intellectueel Nijgh
gehad met amusementsman Rob de Nijs. In de jaren zeventig was
de carrière van de voormalige tienerheld in een
behoorlijke dip terechtgekomen. Zijn platenmaatschappij
Phonogram had hem al laten vallen, toen Lennaert Nijgh zich
met hem ging bemoeien. Zeker toen Boudewijn de Groot na een
van zijn onderduiksessies op de hei in Drenthe weer boven
water was gekomen, kon met nummers als
Jan Klaassen de Trompetter
en Malle Babbe
aan de revival van de zanger worden gewerkt. De Nijs is Nijgh nog
immer dankbaar. Van de verzekeringsmaatschappijen kwamen minder
enthousiaste reacties. Door de hit
Zet een kaars voor je raam vannacht
(1976) zijn heel wat gordijnen in tienerkamers in de fik gevlogen.
Hommage aan Lennaert Nijgh,
vanavond in het Nieuwe de la Mar Theater Amsterdam.
Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09 |
|
|