transcriptie: Wim (herzien door Daniël)

Want er komen andere tijden

LENNAERT
NIJGH:

"IK WIL DÓÓRKLIMMEN. BERGOP
VALLEN ER IMMERS ALTIJD
MINDER DODEN DAN BERGAF"

     Het schippersringetje in zijn linkeroor geeft al een indicatie : voor Lennaert Nijgh, bekend Nederlands tekstschrijver, is het ruime sop zijn grote passie. Is hij thuis in Haarlem, dan ligt de UK 114, een kotter die hij al twintig jaar heeft, afgemeerd in het Spaarne. Te weinig landrot om een rijbewijs te halen komt hij op de brommer naar onze afspraak. Zeker zonder valheim een smak gemaakt, is de eerste gedachte, want z'n ondergebit mist een rijtje tanden. « Daar zat eerst een brug, » mompelt Nijgh nog net verstaanbaar. « Ik was aan m'n boot bezig en at een broodje waar iets hards in zat. Ik hoor : krak en zeg : godver... en hop, valt die brug overboord in de plomp. Dat is financieel bijna net zo'n ramp als het doorbreken van de Oosterscheldedam. Bovendien lult het moeilijk. Hoewel, in het Engels gaat het juist beter zo. »
     We zoeken de rust van Nijghs stamkroeg, volgens hem een café met een onzichtbare hoge drempel. Die houdt ongewenst volk buiten. Hij wijst naar een tabaksbruin verkleurde reproduktie naast de tapkast. « Daar hangt Malle Babbe, de inspiratie voor dat liedje. Toch is het niet het schilderij dat Malle Babbe voorstelt, dat is een ander doek van Frans Hals. Ik heb me dus laten inspireren door een vergissing. Wat je hier ziet, heet "zigeunermeisje", maar is waarschijnlijk gemaakt in opdracht van een bordeel, of het stelt één van de zeven hoofdzonden voor. Het is in elk geval een lekker stuk. Die tieten en dat lachje, dat werkt toch wel hoor. Als je die dingen van Hals hier in het museum bekijkt, zijn ze bijna zoals bioscoop-affiches gemaakt : met enorme vegen, alsof het met de witkwast is gedaan. Een ongelofelijk genie is die man geweest. Eigenlijk was ie z'n tijd ver vooruit. »

Jeugd en jonge jaren

     Lennaert Nijgh : « Ik ben 44 jaar geleden als enigst kind geboren. Boudewijn de Groot en ik kennen elkaar sinds we zeven, acht jaar oud waren, maar hij was een jaar ouder en dat is op die leeftijd een generatieverschil. Pas op de middelbare school kregen we contact.
     » In 1965 zijn we de liedjes in gerold met dat hitje : "Een meisje van zestien" van Charles Aznavour, dat ik uit het Frans had vertaald. We vonden het zelf niks. Boudewijn heeft toen nog op de hoes van dat plaatje geschreven : dit ééns, maar nooit weer. Wij waren van mening dat je het eigenlijk niet kon maken om je met zulke commerciële liedjes in te laten. Maar ja, we hadden geen cent te makken. »
     HUMO : Waren jullie toen op de Franse toer ?
     Lennaert
 : « Ook, natuurlijk. Het was een post-existentialistisch gebeuren, die periode vlak vóór de Beatles. We hadden van die suède bordeelsluipers aan en we waren helemaal in het zwart. Als je dat op foto's terugziet is het allemaal zeer vertederend. Wij werden geacht van jazz te houden. Dave Brubeck was toen erg in en Franse chansons die je niet verstond en feestjes met veel kaarsen en visnetten. Nou ja, het bekende werk dus. Eigenlijk voelde ik me beter thuis bij de Everly Brothers en Elvis Presley, maar op school kon ik daar niet voor uit komen, want dat gold toen als vetkuivenmuziek. Afwijkende meningen werden op die leeftijd toch al bijna niet getolereerd. De Beatles hebben die kloof gedicht, maar toen was ik al ouder dan vijftien, zestien; de leeftijd waarop die muziek het meest blijft hangen. Toch bleek ik niet de enige te zijn geweest met een afwijkende smaak, want toen Elvis stierf is één van de intellectuelere cafés in Haarlem vierentwintig uur achtereen open geweest om hem te herdenken. »
     HUMO : Toch hebben Boudewijn en jij elkaar gevonden. Wat bond jullie ?
     Lennaert
 : « Dat is moeilijk te zeggen. Hoe komen Kees van Kooten en Wim de Bie aan elkaar ? Door een toeval, omdat ze bij elkaar op school zaten, neem ik aan. Dat is een overeenkomstig geval. Boudewijn zie ik nog regelmatig. We zijn op een gegeven moment uit elkaar gegroeid en daarna weer naar elkaar toe gegroeid. We hebben beiden het nodige achter de rug, maar toch is de basis voor ons contact altijd intact gebleven. De buitenwereld heeft dat maar moeilijk kunnen accepteren. Ze wilden graag een drama boven tafel halen, een Lennon en McCartneyachtige controverse, en die was er niet. Wist je trouwens dat "Welterusten, meneer de president" de enige Nederlandse protestsong is die in Amerika in het Official Anti-Vietnam Songbook is geplaatst ? Nog zo'n weetje : op al onze lp's komt in een liedje de zin uit die Dylan-song voor : er komen andere tijden. Dat is ons watermerk en ons devies. »
     HUMO : De tv-serie over Nederlandse componisten en auteurs, "Bloemen voor ...", is op 28 september aan jou gewijd. Hoe vind je dat ?
Lennaert
 : « Een prima initiatief, maar toch heb ik m'n twijfels over het programma. Ik ben er wel het onderwerp van, maar ik vervul er verder geen rol in. Ik kom ook wel in beeld - ik krijg nog ergens een bos bloemen - maar ik ben niet bij de montage geweest. Boudewijn doet er uiteraard aan mee, Rob de Nijs, Karin Bloemen zelfs, en er komt ook nog een ballet-scene uit "Ik, Jan Cremer" in voor. Ik vond het allemaal nogal antiek, hoor : te veel repertoire van te lang geleden. Ik had er nieuwere dingen in willen hebben. Bloemen voor... is meer eenheidsworst à la Joop van den Ende. Het had net zo goed voor een andere omroep dan de VARA gemaakt kunnen zijn. Verder hebben ze enorm hun best gedaan hoor. Kunnen zij er wat aan doen als Ramses Shaffy in dat nummer "Pastorale- dat Boudewijn en ik voor hem en Liesbeth List schreven - door Marco Bakker vervangen moet worden ?.
     » Die hele comeback van Rob de Nijs is destijds mijn idee geweest. "Jan Klaassen de trompetter", "Zuster Ursula","Malle Babbe" "en al die" andere nummers zijn allemaal van Boudewijn en mij. Ik heb begin jaren zeventig anderhalf jaar moeten lullen als Brugman om dat er door te krijgen, want volgens Phonogram lag De Nijs er uit. Later zeiden ze tegen mij : "Dat hebben we toch goed gezien, toen met Rob de Nijs." Ik zeg : nee, vuile lui, dat hebben jullie niet goed gezien, dat heb ik goed gezien. »
     HUMO : Voor wie hebben jullie nog meer als songschrijvers gewerkt ?
     Lennaert
 : « Als duo voor Liesbeth List. Daarnaast heb ik afzonderlijk dingen gedaan voor Jasperina de Jong, zoals de musical "De engel van Amsterdam", en, toen daar nog echt veel opdracht voor gegeven werd, losse dingen voor de radio en tv. Daar zijn liedjes uit voortgekomen als "Ik doe wat ik doe", dat geschreven is voor een cabaret van Jenny Arean bij de VPRO. Later had Astrid er een hit mee. Dat was een wat ongelukkige start, want ze kreeg er een stempel door. "Malle Babbe" gaat trouwens óók over dat onderwerp : hoeren. Ik voel me daar zeer mee verwant. »
     HUMO : Krijg je nog steeds auteursrechten voor je liedjes ?
     Lennaert
 : « Die vang je tot vijftig jaar na je dood. Het is een bron van inkomsten, maar soms, als ik de afrekeningen bekijk, vraag ik me wel eens af of iedereen wel betaalt. Maar ik ben niet zo'n zeurkous daarin, dat komt ook in die show ter sprake. "Liefde van later" van Herman van Veen, dat is mijn vertaling van "Les vieux amants" van Brel. Maar omdat Ernst van Altena alle rechten op het werk van Brel heeft, heb ik er nog nooit een cent voor ontvangen. Vanmiddag dronk ik ergens een borrel en toen zei die barman : "Ik hoorde dat nummer op de radio en ik vond het zo mooi." Waarop ie mij het geld voor die borrel terug gaf. Ik zeg : dat is leuk, dat is sinds 1968 de eerste keer dat ik voor dat liedje betaald word. »

Andere tijden

     Lennaert : « Van huis uit hebben wij, net als Jezus, allemaal gaten in onze handen. Zoals ik met geld om ga is het regelmatig dansen op de rand van de afgrond. Ooit zat ik weer 's aan de grond en toen vroeg die lui achter het loket bij de belasting : "Wat heeft u dan allemaal met dat geld gedaan ?" Ik werd zo kwaad, dat ik riep : dat heb ik naar de hoeren gebracht. Toen kwam iedereen van die afdeling naar me kijken. Zo van : òòòh ! Die jaloezie, weet je wel : ze zouden niet graag in je schoenen staan, maar ondertussen ... Nee, die veranderde tijdsgeest staat me absoluut niet aan. »
     HUMO : Dan zeg je toch gewoon weer : er komen andere tijden.
     Lennaert
 : « Dat zei de I Tjing zoveel duizend jaar voor Christus ook al. Ik bedoel, die andere tijden hoeven zich toch niet pal onder m'n neus te manifesteren : van die snotapen die alleen maar over inkomens kunnen lullen. Ben ik daarvoor in 1966 door een agent op m'n lazer geslagen ? Zulke dingen komen makkelijk boven, ik merk dat.
       Op het Coornhert Lyceum, dat uit kringen van verzetsmensen voortkwam, zijn Boudewijn en ik wat dat betreft straf opgevoed. Je leerde onmiddellijk je haren overeind te zetten bij alles wat naar onrecht zweemde, en terecht. Je houdt je hart vast voor de generatie die dat niet is bijgebracht, waarvoor Hitler niet méér is dan zoiets als de hertog van Alva. Dan zal ik de eerste zijn die naar z'n spandoek tegen fascisme grijpt. Ik ken ook jongens die vroeger met zulk lang haar rondliepen en nu een driedelig krijtstreeppak dragen : ex-hippies die toch nog goed terecht zijn gekomen. »

School voor jong talent

     Lennaert : « Op die lagere school was ik al een buitenbeentje. Na een paar maanden las ik even snel als nu. Met andere woorden : ik nam een boekje in vijf minuten tot me en daarna ging ik naar buiten zitten kijken. Rekenen, wat me niet interesseerde, dat was weer bloeden. Toch ben ik er vlot doorheen gerold. Pas op de middelbare school kwamen de problemen, want schrijven in de schoolkrant en toneelspelen, dat ging prima, maar ik heb drie keer de tweede klas gymnasium gedaan. Daama ben ik overgestapt naar de HBS-A, de moderne talen-kant. Die laatste jaren HBS waren lachen, hoor. Onze klas, we waren gemiddeld een jaar ouder dan de rest, was een soort vergaarbak. Tijdens het laatste schooljaar ontstond een hechte vriendschap met de leraar Nederlands. Hij dronk ook een aardige borrel en liet mij wel 's les geven als ie moe was. Soms stonden we in de klas met zo'n jenever-kegel tegenover elkaar, want er werd behoorlijk ingenomen. De terugslag kwam daarna. Als je maar goed je best deed zou na je eindexamen het paradijs op aarde aanbreken. Jeugdwerkloosheid, daar had je nog nooit van gehoord. Dat bestond toen ook niet. Nee, volgens de handboeken op dat gebied, zoals van Remco Campert, begon dan pas het echte leven. Nou, vergeet het maar. »
     HUMO : Waarom ging je aan de filmacademie studeren ?
     Lennaert
 : « I don't know. Ik meldde op m'n vijfde dat ik schrijver wilde worden ? Ik kon toen nog niet schrijven, dus dicteerde ik m'n oma die verhaaltjes. Dat is een teken, dat kan je niet naast je neer leggen. Later had ik iets van : filmen is toch ook prachtig. Mijn ouders namen me vaak mee naar de bioscoop en de schouwburg, waardoor ik toen al van veel goeie dingen op dat gebied kennis heb kunnen nemen. Tegenwoordig hoor je van die droevige verhalen : als ze dan al twee ouders hebben, dan ligt pa alleen maar onderuit voor de tv en meer van zulke ellende. »
     HUMO : Hoe is het je persoonlijke leven vergaan ?
     Lennaert
 : « Ik ben drie keer getrouwd, eerst met Astrid. Veel mensen denken dat ze m'n zus is, waarop Astrid dan reageert : "Nee, ik ben z'n broer." We hebben gedeelde jeugdjaren, dus toen ze ontdekte dat ze lesbisch was, zijn we inderdaad broer en zus geworden en samen achter de wijven aan gegaan. Sinds dik een jaar is ze moeder van een zoon, dat wel. Daarna ben ik met een oud-leerlinge van mij getrouwd. Die was elf jaar jonger dan ik : dé remedie tegen pedofilie, waar ik maar 's octrooi op moet aanvragen. Hoewel, het middel is erger dan de kwaal. Met haar ga ik trouwens ook nog steeds erg goed om. En m'n derde vrouw, José Koning - we zijn van de week acht jaar getrouwd -, heeft een groep : Batida. In Rio, waar ze vroeger als KLM-stewardess vaak kwam, heeft ze vloeiend Braziliaans leren zingen en spreken. »

Boudewijn

     Lennaert : « Boudewijns moeder was destijds in Nederlands-Indië danseres, een soort Isadora Duncan. Hij lijkt op haar, want dat dansen zit er bij hem ook in. Hij heeft destijds in Amerika een lp opgenomen, "Waar ik woon en wie ik ben", waar nooit een ruk van terecht is gekomen, want er zijn nooit meer dan twee exemplaren van verkocht. Toch staat er een nummer op dat ik heel mooi vind, maar ik weet ook precies wat het betekent, omdat het over z'n moeder gaat. Tijdens de opnamen van dat programma van mij viel me op, dat Boudewijn, anders dan vroeger, in die oude liedjes van ons iets weet te leggen wat ze een geweldige meerwaarde geeft. Het is niet zijn manier van zingen, het is de power die er achter zit. Je kan die teksten ook niet zingen als je nog een melkmuil bent, zoals wij toen waren. Boudewijn kan het echt hoor, maar hij is altijd een lastpak geweest, het tegendeel van zo'n podiumdier. Hij wist nooit zo goed hoe hij op z'n bekendheid moest reageren. Bij hem was het altijd huilen : of hij deed bij interviews z'n bek weer niet open, of hij ging doodleuk met z'n reet naar het publiek staan. Hij was ook in staat om op het laatste moment een tv-optreden te weigeren. "Ik zie dat programma niet zitten, weetje wel," kreeg je dan te horen. Dat was in de tijd dat alles, van z'n Afghaanse jas tot en met de kat, naar wierook rook. Geen millimeter beweging was er in hem te krijgen. Maar ja, hij is toch altijd consequent op z'n eigen lijn gebleven. »
     HUMO : Als hij niet zo halsstarrig was geweest, had die samenwerking tussen jullie dan nog meer successen opgeleverd ?
     Lennaert
 : « Die samenwerking is niet verbroken, dus je weet niet wat er nog komen gaat. Bovendien blijven de successen die we hadden overeind staan, want de huidige generatie blijkt er net zo positief op te reageren. We hebben dus kennelijk toch classics gemaakt. Ja, hoor 's, we kunnen niet allemaal op ons 32-ste tegen een boom rijden of aan het kruis gespijkerd worden of aan de syfilis sterven, zoals Schubert en Mozart. »
     HUMO : Sommige mensen leven meer nu ze dood zijn dan toen ze nog leefden.
     Lennaert
 : « Omdat ze onsterfelijk zijn geworden. Jan Cremer was een ongebruikelijke held voor een musical, die in feite ging over de wanhoop van de rock & roll en het onvermogen om de ouderdom te keren. Jan had eigenlijk dood moeten zijn, maar hij heeft dus zelf de oplossing gevonden : "Jan Cremer is bij z'n leven al onsterfelijk." Ik heb al zijn boeken, met opdracht. Hij heeft, wat ik niet wist, leren schilderen van een oudoom van mij in Hengelo. Toen ik daar als kind logeerde, moet hij er les hebben gehad. Alles viel, kortom, op z'n plaats. »
     HUMO : Toch lijken jullie me twee totaal verschillende types, jij de dromer, hij de realist.
     Lennaert
 : « Cremer een realist ? Iemand die op z'n achtste jaar fantaseert dat ie met Jayne Mansfield in een open auto door Amsterdam rijdt en dat later ook echt doet, dat is een grootheid. Die dromen had ik ook, zoals alle jongetjes van die leeftijd. Maar hij dééd het. Jan Cremer is vierentwintig uur per dag Jan Cremer. Bij het maken van die musical lag hij voortdurend dwars, want hij vond het allemaal maar niks. Bijvoorbeeld dat de hoofdrolspeler, Peter Tuinman, een snor had. Mensen met snorren en baarden hadden volgens hem iets te verbergen. Nou, daar zaten Franz Marijnen en ik, ook al van die tuinkabouters. Cremer is in staat twee taxi's te nemen : één voor zichzelf en één voor z'n schoenen. Na de première zei ik : Jan, er staat een rotstuk in de krant. En hij : "Jan Cremer leest niet. Ik kijk alleen of m'n naam er boven staat en hoe groot het stuk is." En hij kreeg gelijk. Altijd. Ze zeiden : "Jan Cremer, die zijn de mensen allang vergeten." Nou, vergeet het maar. No way. »

Bergop, bergaf

     HUMO : Waaruit bestaan je werkzaamheden op dit moment ?
     Lennaert
 : « Ik werk als columnist voor het Haarlems Dagblad en daarnaast doe ik dingen voor een samenwerkingsverband van kranten. Ik kom zelf uit een krantenfamilie, dus ik heb daar altijd wel feeling voor gehad. Verder is het de bedoeling dat volgend jaar een novellenbundel uitkomt, het vervolg op een roman die ik in 1970 schreef : Tobia. Het was het meest gestolen boek uit de bibliotheek hier in Haarlem. Boudewijn en ik zijn al een tijdje bezig om een nieuwe lp te maken, maar dat is op deze leeftijd iets ingewikkelder dan het toen was. Het wordt onze eerste lp sinds "Van een afstand" uit 1980, wat ik overigens een van de mooiste vind. Alleen, het punt is, dat de mensen naar zijn concerten komen om successen als Het Land van Maas en Waal te horen. Die moet je dan ook doen. Vroeger wilde Boudewijn dat niet, nu is hij van die noodzaak doordrongen. Ik bedoel, als je naar Parijs gaat, dan wil je de Eiffeltoren zien. Verder kunnen we gewoon doen wat we willen, zoals we dat toen óók deden. Of we het leuk vinden of niet, dat zien we dan wel weer. Het dodelijkste is natuurlijk zelf-epigonisme, waar veel artiesten op aandrang van de buitenwacht op den duur toch aan toegeven. Een van mijn voorbeelden blijft Brel, omdat ie dat juist niet deed. Toen ie al ziek was, heeft ie gezegd : "Ik heb alles gezegd wat ik wilde. Streep eronder." Wat voor keuze heb je anders als je je top hebt bereikt ? Doorklimmen natuurlijk, dat is de enige oplossing - bergop vallen er immers altijd minder doden dan bergaf - en nooit achterom kijken. Je hebt namelijk je eigen concurrentie geschapen, dat voel ik wel eens met een nummer als Malle Babbe."
     HUMO : Heb je een verklaring voor je succes van toen ?
     Lennaert
 : « Dat de lijnen van vraag en aanbod elkaar op het juiste moment kruisten. Maar, zoals ik al zei, ik heb het idee dat onze successen wel overeind blijven. Natuurlijk kan je in je eigen tijd waanzinnig populair zijn en vijftig jaar later gelden als een voorbeeld van slechte smaak; da's ook mogelijk. Maar daar zullen Boudewijn en ik dan tenminste geen last meer van hebben. »
     HUMO : Hoe is het met je wilde haren? Hou je die ?
     Lennaert
 : « Ja, behalve van achteren. Maar je wordt niet alleen kaal als je oud wordt, je krijgt toch ook wel iets meer inzicht. Ik heb niet gedeugd op de leeftijd dat ik geacht werd niet te deugen. Nu ik nog steeds niet deug ben ik een beetje de dorpsgek, de joker geworden. Ik zal altijd een luis in de pels zijn. Ik ben gelukkig, maar soms ook niet. En dat is maar goed ook, want alleen in zieke oesters groeien parels. »
Peter Koops

"BLOEMEN VOOR
LENNAERT NIJGH"
NED 1
DOND. 28 SEPT. 20.20 u.

[Tekst onder tweede foto:  De jonge blagen die hun brandmerk in zo menige jonge ziel hebben gegrift : Boudewijn de Groot en (naast hem) zijn al even piepjonge muze Lennaert Nijgh.]




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email