transcriptie: Wim

"Eigenlijk bestaat er geen werkelijkheid voor mij"

auteur: Johan Oomkes
geplaatst in: Haarlems Dagblad/26 januari 1991

Tot de met uitsterven bedreigde soorten kunstenaars in het Nederlandse taalgebied behoort De Tekstschrijver. Hij Die Niet Zingt, Maar Alles Te Zeggen Heeft. Annie Schmidt, Guus Vleugel, Willem Wilmink. En Lennaert Nijgh natuurlijk. Binnenkort verschijnt zijn verzamelde werk onder de titel Tekst en Uitleg.
In de passantenhaven vlak bij het Amsterdamse Centraal Station dobbert De Jonge Jacob. De voormalige UK-114 is het varende mobil home van Lennaert Nijgh. Als ik 's avonds om een uur of tien aan boord stap, spookt bij Nijgh de volgende dag al door het hoofd. Hij moet naar Hilversum voor de presentatie van een documentaire over het leven van Boudewijn de Groot en daarmee verweven dat van hem. Er knettert een vloek aan boord. "Die vertoning begint om half elf 's morgens," zegt Nijgh brommerig. Da's hoerentijd." Hij heft dreigend een fles gedistilleerd "Wil je een knal?" zegt-ie in zijn slechts voor insiders begrijpelijke jargon. "Peperwodka. Dat kun je hier vlakbij kopen. Da's goed tegen de hela hola." Zwijgend drinken we. Dan knort Lennaert opnieuw. Nu tevreden van toon. Op de achtergrond klotst zachtjes en loom 't IJ.
De volgende ochtend koersen we op het Gooi af, waar het werkstuk van Geert de Bruin, een eindexaminandus van de Filmacademie, wordt vertoond in de Willem Vogt-zaal van het AVRO-gebouw. "Wij zijn de Van Gend & Loos van het Nederlands chanson," zegt Nijgh ergens in de tv-film. "Waarom weet ik ook niet, maar ik ben Loos."
Wie met Lennaert praat over zijn teksten, die raakt als ooit dat veelbezongen meisje loos, die gaat uit varen. Over de kabbelende deining van zijn verwarrend bedrieglijke leven, scherend langs filosofische klippen van Scylla en Charybdis, ijlend door mistbanken die over het verleden van Boudewijn de Groot en ander Overlevenden hangen.

Varen is steeds afscheid nemen
onderweg zijn voor altijd.

(Uit: De Zee, De Zee)

"Dat is een uitdrukking die in de zeewereld staande is, hoor. Maar daar formuleren ze het in de regel anders. Daar is het zo ongeveer hun antwoord op het gejengel van vrouwen. De zee is een eeuwigdurende escape, een escape waar geen einde aan komt. Je hebt niet zo veel Nederlandse zeevarenden meer, maar ik heb ze nog wel gekend. Laatst nog die kapitein die vanuit het niets opdook op de Mooie Nel, dat was er zo een. Zo'n type dat op zee vaart met het doel een haven, het land te bereiken. Maar o wee, eenmaal daar aangekomen... Snap je? Good men and good ships, rotten harbours. Om maar te zwijgen van thuis, bij een vrouw zitten koekeloeren... Die zeejongens moeten d'r uit! Dat levert natuurlijk een eeuwig ping-pongspel tussen de zee en het land op."
"Vroeger heb ik vaak van die gasten gehoord over Het Beruchte Moment. Het tijdstip waarop ze besloten definitief aan wal te blijven. Als ze er zelf geen zin meer in hadden, en ook wel omdat op een gegeven moment de Nederlandse Zeemansvrouw uitstierf. Dan zeiden ze thuis dat ze toch nog één reisje wilden doen. Die kwamen nooit terug. Snap je? Dat was dat ene reisje dat fataal was. In mijn tekst is het maar een gewoon filosofietje, maar ik weet niet of je het prachtige gedicht van Jan van Nijlen kent? Over hetzelfde onderwerp, maar dan van de hand van een volwassen man."

Een trein gaat altijd ergens heen
waarschijnlijk gaat een trein nooit terug.
De tijd gaat ook niet achteruit
en dag na dag gaan we voorbij

(Uit: Tussen de Rails)

"In Nederlandse treinen geldt dat helemaal. Die bestaat niet uit een locomotief met wagonnetjes, maar uit zo'n gevaarte met zo'n hondekop. Let wel, voor én achter. Zo'n trein gaat altijd ergens naartoe. Hij vertrekt altijd. Ik heb het in Tussen de Rails niet gebruikt, maar je hebt natuurlijk die krankzinnige filosofie over het Nederlandse woord 'weg'. De weg gaat ergens heen. De weg is de enige die tegelijk hier en daar is. Monumenten gaan op weg of zijn onderweg. Iemand die de weg kwijt is, gaat ook termen gebruiken als: waar gaat die nou heen? Want hij gaat niet meer, de weg gaat. Daar kan je eindeloos op voortborduren. Als wegen gaan, dan ben jij niet meer degene die zich over de weg beweegt. Heel raar."
"Om drie uur 's nachts komt er een goederentrein door Haarlem heen. Als de kop van de trein zich in de buurt van mijn huis bevindt, dan zit de kont nog boven het Spaarne. Zo lang is ie. Dat gevaarte gaat heel langzaam, zestig kilometer. Als je dat ziet, dan kun je je voorstellen dat treinen zó lang zijn dat ie bij twee kleine stations tegelijk tot stilstand komt, zodat je door de trein heen van het ene naar het andere station zou kunnen lopen. Dat soort krankzinnige bedenkingen."

Maar veel van wat de zee belooft,
blijkt even later geschreven met zout water
en de wind veegt 't weer uit.

(Uit: Nautilus)

"Ik ben me heel goed bewust van de romantiek die om zee heen hangt. Waar een belangrijk deel van de pleziervaart ook op inspeelt. Toch is die romantiek niet platweg zo simpel dat je kan zeggen: dat bestaat allemaal niet. Dat is maar landrottengein. Zo simpel ligt het niet. Ik ken beroepszeevarenden en die hebben toch echt een beetje last van romantiek. Je hebt ook onder de zeevarenden negen-tot-vijf jongens. Ach, het is hetzelfde met de krant. Je hebt onder krantejongens mensen die het altijd maar over hun kleine meid hebben, en kerels die 's nachts nog effe doorhalen."
"Tegen De Wal wordt altijd sussend gezegd dat het helemaal niet zo is dat zeelieden overal opduiken. En het is in een groot aantal gevallen wel waar. Vroeger was het zelfs noodzaak. Mijn overgrootvader was voor vier jaar weg als hij scheep ging. Dan had je niet dat vrouwen meevoeren of overkwamen zoals nu. Zo hebben ze tegenwoordig het tekort aan officieren opgelost."
"De zeevarenden vormden een heel apart soort volk, tot na de oorlog. Eigenlijk zonder gezinsleven. Zonder privacy. Een rauw, zwaar leven. Als je in de geschiedenis iets langer teruggaat, dan kom je in de zeiltijd terecht. Een tijd met grote bemanningen en levens die niets waard zijn. Altijd sneuvelden er wel een paar onderweg. Die mensen werden geronseld. De Shanghai-techniek. Nou, dat wijst er op dat het allemaal niet zo'n lolletje was. De grote stroom lectuur in de negentiende eeuw over jongens die naar zee moesten, was een soort bewust toegepaste propaganda. Vroeger ging men niet naar zee, tenzij men een moord gepleegd had, of uit een andere vorm van wanhoop. Anders deed je dat niet."
"Ja, ik koketteer er mee. Als ik bewust een beeld gebruik van eilanden met tropische meisjes met rieten rokjes, dan doe ik eigenlijk hetzelfde als cartoonisten in Playboy. Als jij eilandje tekent met een palm erop, dan zijn dat pictogrammen die de lezers zó oppakken. Misschien dat onze nazaten over tweehonderd jaar zulke plaatjes alleen nog kunnen begrijpen met behulp van indrukwekkende handboeken, zo ongeveer als wij naar Jeroen Bosch kijken. Dat zijn ook geen clichés, maar archaïsche beelden. Je hebt maar een paar dingen nodig om je toeschouwers op een bepaald been te zetten."
"Hoe komt het dat we de indruk hebben dat de accordeon bij de zeevaart hoort? Dat vinden we zelfs typisch voor dat milieu. Je moet eens opletten bij commercials en zo. Als er sprake is van de zee, dan komt die trekzak tevoorschijn. Dan creëer je het sfeertje, dat iedereen oppikt. Waar komt dat nou vandaan? Aan die echte zeemansliederen, de wailing song, komt zelden een trekzak te pas. Toeval."

Wat in mijn verbeelding is
zal in werkelijkheid bestaan
en wat in werkelijkheid niet is
als verbeelding verder gaan.

(Uit: Sneeuw)

"Het is geen raadsel dat mijn latere teksten niet onderdoen voor de bekendere, vroegere stukken. Los, zonder muziek, zijn teksten eigenlijk bouwtekeningen. Die moeten worden uitgevoerd, als eenheid kloppend worden gemaakt. Maar wie moest ze uitvoeren? Wie moest die muziek maken op dat moment dat Bo (de troetelnaam van Boudewijn de Groot - red.) in een van zijn in-de-ware-staten was? Bo had altijd iets van heen-en-weer in zijn leven, ook ten opzichte van mij. Dan bleef een tekst een bouwtekening."
"Sneeuw is een prachttekst. Ik heb mensen gekend en die hadden wat met die sneeuw-passage in Het Largo van Händel. Weer een ander ging altijd wenen als het sneeuwde. Deze mensen hebben binnen hun relatie een bijzondere band met zo'n stuk van Händel en staan dan open voor het mystieke van sneeuw. In 1986 viel bijvoorbeeld van het ene op het andere moment en was het op slag kerst. Ik kon me als een van de weinigen in de stad voortbewegen. Op mijn brommer met zulke laarzen, het leek net een sneeuwscooter. Auto's zaten overal in en tegen elkaar. Het was een feeërieke wereld geworden. Zo raar."
"Sneeuw ruikt ook. Je ruikt verse sneeuw. Heel gek. Als sneeuw wat ouder wordt, dan is het allemaal niet meer interessant, maar als het net gesneeuwd heeft... met niets te vergelijken."
"Wat in werkelijkheid niet is, zal als verbeelding verder gaan. Dat is het doorbreken van de eenvoudigste natuurwet. To be or not to be. Eroverheen gaan, het transcendentale is heel algemeen voor alle vormen van kunst. Je niet meer laten beperken door de werkelijkheid van alledag, je niet meer laten inperken door het tweemaal twee is vier. In deze tekst ga ik nog verder. Maak ik er eigenlijk een soort Escher van, een Ring van Moebius. Eigenlijk bestaat er geen werkelijkheid voor mij. Dat is bij de meeste denkers zo, maar daar staan de mensen niet zo bij stil. Kijk, niet-bestaat is ook een werkwoord. Dus niet-bestaan, dat kan al niet."
"Als je van een almacht uitgaat, dan zal het aan die almacht mogelijk zijn om tegelijkertijd te bestaan en niet te bestaan. Het bestaan is een platvloerse bezigheid, een tijdelijke staat."
"Ik volg altijd de sterrenkundigen op de voet. Naarmate ze meer apparatuur krijgen en verder in het heelal kunnen gluren, gaan ze tobben met de schepping. Ze komen hoe langer hoe verder van huis. Iedere ontdekking schept voornamelijk verbijstering. In de tijd van good old Ptolemaeus en Dante, ach, ach... bij hen klopte het allemaal wel. De Goddelijke Komedie. Volgens de sterrenkunde van die oude wetenschappers was elke ontdekking tenminste een bewijs dat ze het goed hadden gezien. Onze huidige wetenschappers tobben alleen maar."
"Mensen met een klein bêta-verstand, dat is armoedig. Ingenieurs. Nou is het al geen universitaire graad, maar in de ogen van een heleboel alpha's zijn mensen uit Delft (de Technische Hogeschool - red.) een soortement die plat zijn van boven. Bij Shell is een dokter in de natuurkunde gewoon een artiest. De top bestaat uit kooplieden. Ach! Al die geologen en al die andere kundigen die Shell heeft rondlopen, worden eigenlijk gezien als professor Zonnebloem of professor Pi. Die zijn helemaal gestoord. Als jij eindelijk dokter in de god-weet-wat geworden bent, kijkt de top van zo'n bedrijf op je neer."
"Waarom komen er in mijn familie geen universitair geschoolden voor? Om die reden niet. Wat nou studeren? Kunsten en wetenschappen, dat was voor rijken. In een familie met handelsbelangen, waar het geld regeerde, daar kwamen geen dominees en doktoren voor. Een professor is ook niks - dat is een aanspreektitel voor hoogleraar."

Hij heeft alles verloren,
nooit iets bewaard...
Hij heeft nergens iets gevonden,
niets meegebracht

(Uit: De Reiziger)

"De reis is een literair middel dat tot de alleroudste behoort. Of je nou Kuifje, Bolke de Beer, het Gilgamesj-epos neemt... allemaal hetzelfde. Tolkien heeft het heel zuiver teruggebracht tot z'n essentie: reizen doe je niet vrijwillig. Dat gebeurt onder dwang, met tegenwerking van de betrokkene. Het is altijd een ballingschap, een vlucht, een queeste. Men wordt gedwongen dat Gulden Vlies ergens vandaan te halen. Men komt ook nóóit meer terug, want degene die terugkomt, is een ander. Een universeel thema, reizen."
"Toen ik op de filmacademie zat, begonnen we scenario's met: 'Een jongen loopt door de stad. De stad verandert om hem heen.' Waarom? vroeg de toenmalige directeur Koolhaas toen. De woedende verbouwereerdheid die op onze gezichten te lezen moet zijn geweest. Waarom? Wat is dat nou voor een kutvraag?
Voordat we in de gaten hadden, dat we zelf doelloos door de stad slenterden."

Aan boord fikt de kachel op basis van een verraderlijk brandbaar mengsel en zet de wodka en de Beerenburg onze ingewanden in vuur en vlam. Het verleden duikt telkens op of we willen of niet. De jaren zestig, vroege jaren zeventig. De vrienden zonder wie je nog steeds niet kunt. In die songtekst duiken de namen op van het vriendenclubje van toen: Ramses, Boudewijn, Lennaert en...
"Jan Willem Schrofer. J.W.S. De huidige directeur van de Academie voor Beeldende Kunst. Drs. Schrofer. Hij woont in Heemstede, ik zie hem nog van tijd tot tijd terug. God, wat zijn we veranderd. Zijn ouders hadden een gigantisch huis laten bouwen in de Rietveld-stijl in Aerdenhout. De Berenklauw. Daar hebben we die lange hete zomer, de zomer van ons eindexamen doorgebracht. Dat zit achter die plaat (Picknick - red.), dat was het oord waar we schreven."
"Ik zal je die foto's wel eens laten zien. Henk van der Meyden zou er een moord voor doen. Foto's van situaties waar men probeerde hoe groot de douchecel was door er met z'n allen naakt in te kruipen. Jeroen, Herma, de hele bende, Ramses. Ach, die mooie tuin bij die Berenklauw. Je had er sproeiers die gevoed werden uit de vijver waarmee je van alles kon doen."




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email