[Rob:] Populariteitsverkiezingen moeten met een flinke
korrel zout worden genomen. En toch is een positieve uitslag altijd
aardig, het zou onzin zijn dat te ontkennen. In 1975 publiceerde
Ogilvy Marktonderzoek de resultaten van een enquéte naar de
populairste zanger van Nederland. Nummer één werd
Ben Cramer, nummer twee Rob de Nijs en nummer drie Boudewijn de
Groot. Ik had Boudewijn met vijf procent verslagen! Op nummer
vier stond een nieuwe naam, die van Robert Long. In 1976 kwam
het NIPO met een soortgelijk onderzoek. Nu was ik nummer
één.
Twee grote hits hadden daar behoorlijk aan meegewerkt.
Eerst, begin '75, het meeslepende
Malle Babbe van Boudewijn en
Lennaert. Ruim een jaar later, in het voorjaar van '76, kwam
Zet een kaars voor je raam.
Een coproduktie van Boudewijn de Groot en Will Hoebee, een
nieuwe man die door Phonogram was ingeschakeld omdat Boudewijn
had besloten weer te gaan zingen. Ik vind het flauw om me nu
van Zet een kaars voor je raam
te distantiëren, daarvoor heeft het nummer me teveel succes
opgeleverd. Maar ik heb het altijd op het randje gevonden. Het
heeft me een zemelzoet image opgeleverd, dat ik in de ogen van
sommige mensen nog steeds niet kwijt ben.
De tekst was van Lennaert, een voortreffelijke vertaling van
Can I get there by candlelight, de enige hit die David
McWilliams ooit heeft gemaakt. Het idee was van Hoebee, de
eerste kans die hij kreeg als nieuwbakken producer.
Commercieel was het een gouden vondst. En afgezien daarvan:
het heeft voor heel veel mensen veel betekend. Ik herinner me dat
Paul Haenen me met tranen in zijn ogen vertelde, dat dit het
mooiste nummer was uit mijn hele repertoire. We moeten er dus
niet verder over zeuren. Hoebee produceerde ook de volgende elpee,
Tussen zomer en winter,
de eerste sinds de samenwerking met Lennaert en Boudewijn. We zijn
op een heel ontspannen manier uit elkaar gegaan, het werd voor
iedereen tijd iets anders te doen. Voor mezelf was die elpee het
bewijs dat ik nu op eigen benen kon staan, dat ik het ook zonder
het gouden duo kon.
Rob de Nijs bleef. Malle Babbe kwam
langs, hield de kaars voor het raam brandende en spong moeiteloos
over van imago naar imago. Van ruig naar romantisch, van romantisch
naar rock. Van bril naar krullen, van krullen naar ruig. "Er verschijnt
pas weer een elpee van Rob de Nijs zodra die een nieuw kapsel voor de
hoesfoto heeft bedacht," schreven Koot en Bie op hun bescheurkalender.
Maar misschien wel de meeste lol heeft de intellectueel Nijgh
gehad met amusementsman Rob de Nijs. In de jaren zeventig was de
carrière van de voormalige tienerheld in een behoorlijke dip
terechtgekomen. Zijn platenmaatschappij Phonogram had hem al laten
vallen, toen Lennaert Nijgh zich met hem ging bemoeien. Zeker toen
Boudewijn de Groot na een van zijn onderduiksessies op de hei in
Drenthe weer boven water was gekomen, kon met nummers als
Jan Klaassen de Trompetter
en Malle Babbe aan de revival van
de zanger worden gewerkt. De Nijs is Nijgh nog immer dankbaar. Van de
verzekeringsmaatschappijen kwamen minder enthousiaste reacties. Door de
hit
Zet een kaars voor je raam vannacht (1976) zijn heel wat
gordijnen in tienerkamers in de fik gevlogen.
Ik doe wat ik doe bevat overigens
niet Nijghs complete productie. Zo ontbreekt een van zijn
bekendste creaties, het destijds door Rob de Nijs de hitparade in
gezongen 'Zet een kaars voor je raam vannacht'. En wel hierom:
'Brandende kaarsen voor ramen zijn niet toegestaan. Dit mede namens het
verzekeringswezen," zoals de schrijver aan Van der Veer meedeelde.