Nu syt wellecome
Jesu Lieve Heer
Gij komt van al zo hoge,
Van al so veer...
Ik zou, na de dagen vol hoop en vrees die ik achter me heb, het liefste
lekker wegzakken in dat warme kerstgevoel. Net als op de vijftig-en
nog-wat kerstavonden die achter me liggen. Kerstmis is een feest van
moeder en kind, schreef ik ooit. Helemaal mee eens. Maar mijn moeder is
dood en ik hijs mezelf overeind en loop terug, twee hoeken om, naar het
huis van mijn vader. Het vriest, er ligt een beetje sneeuw.
In mijn zak rinkelen de metalen anti-slipijzers, voor als het echt glad
wordt.
Verdomme. Pappie gaat dood.
Het Müllerorgel dreunt na in mijn hoofd.
'Hoor! De engelen zingen d'eer
van Immanuël de Heer!'
Rot op met je Immanuël, mompel ik. Mijn Pappie gaat dood!
Mijn vader, heel klein en bleek en met veel pijn, kijkt me hulpzoekend
aan. De verpleging trekt zich decent terug. Nu kunnen we nog met elkaar
praten. Ja, maar we hebben al zoveel met elkaar gepraat - al beseft
mijn vader dat nu misschien niet. Toen ik er nog maar net was, toen ik
heel klein was dus, vertelde hij me van alles. Vooral over Indië.
Het land waar hij vandaan kwam. Elk detail omtrent zijn jeugd, elke
bijzonderheid, de namen, de geuren, de bloemen, alles goot hij
rechtstreeks in mijn vierjarig hoofdje, waar het nooit meer uit weg is
gegaan. Hij plaagde mij met mijn flapoortjes: 'Si Kamprèt!
Koeping lowo!' En met mijn wisselgebitje: 'Ompong, jij!"
Waarop zijn moeder, mijn Indische Oma uit Den Haag dus, vermanend
tussenbeide kwam: 'Herman! Moet niet zeggen. Wordt hij bingoeng
van!' Ik keek meteen als een zielig aapje. Kassian, deze.
Op de televisie, aan het einde van zijn bed, wordt geluidloos getennist.
Het enige waar hij nog belangstelling voor heeft. Maar de koptelefoon is
van zijn hoofd gegleden.
Ik denk hevig na. Nu kan ik nog iets zeggen. Iets vragen. Maar als ik
iets wil zeggen, moet ik overdreven duidelijk ar-ti-cu-le-ren, want z'n
beide gehoorapparaten helpen niet meer. Hij heeft ze ook niet meer
in.
Zijn mond vormt moeizaam woorden. Tien jaar lang hebben we nauwelijks
contact met elkaar gehad. Hij verstond me toch nooit en mijn moeder
eiste altijd alle aandacht op.
"Wat zeg je, Pa?"
Suizende stilte.
Ik kijk opzij. Aan de muur hangt het kleine olieverfpaneeltje, dat mijn
vader in 1938 schilderde, toen ze pas getrouwd waren. Het uitzicht
vanuit hun etage aan de Koninginneweg in Amsterdam. Het doet een beetje
aan Breitner denken. Er ligt sneeuw op straat, net als nu.
Ik voel dat ik toch iets moet zeggen. Of vragen, Later kan niet meer.
"Wanneer ben je nou precies uit Indië naar hier gekomen?" Ik spreek
zo duidelijk mogelijk. Pa kijkt me aan, met zijn ene oog dat het nog
doet.
"Tien augustus. 1928."
Mijn vader werd geboren in Malang, Nederlands Indië. Op 1 februari
1909. Als onverwacht nakomertje. Hij groeide op in Bandoeng. Met de
middelbare school wilde het niet helemaal lukken. Eigenlijk kon mijn
vader maar twee dingen heel goed: tekenen en vioolspelen. Misschien
wilde hij ook niet anders. Kleine Herman gold als een bijzonder kind.
Ik geloof alleen niet dat ze daar destijds in de familie, bestaande uit
deftige uitgevers, zakenlui, gouvernements-beambten en officieren, op
zaten te wachten.
Vioolspelen was natuurlijk helemaal geen optie. Hij had les gekregen van
een zekere Herr Kapelmeister Erich Neckheim, die in de koloniën was
blijven hangen. Dan maar tekenen. Maar dan wel in het nuttige, onder
toezicht en begeleiding van zijn oudere broers. Mijn vader ging
studeren, in Europa uiteraard. Op die zonnige dag in augustus is hij
vertrokken,
Pa maakt vrijwel direct na aankomst kennis met de Rotterdamse Nijghen,
met het gezin van zijn oudere neef Paul Nijgh. Die was tot 1923
president directeur van de rederij
Ik heb een kleine foto, gemaakt op Huize Reewijck in Bilthoven. Paul
Nijgh poseert met zijn tweede vrouw en de drie dochters uit zijn eerste
huwelijk. Twee kijken nogal duf voor zich uit. De middelste, Adriana
Wilhelmina Elisabeth Nijgh, is de enige die lacht. Aan haar zijde staat
haar achterneef Herman, een verlegen, enigszins getinte jongeman van een
jaar of negentien met een keurige scheiding. Op de achtergrond is
kerstboom te zien.
Het moet liefde op het eerste gezicht zijn geweest. Maar ik kan me
wederom niet voorstellen dat Opa Paul op een dergelijke schoonzoon zat
te wachten. Het zou nog tien jaar duren voordat mijn moeder Mevrouw
Nijgh-Nijgh werd.
Mijn vader studeerde. In Berlijn, aan de Reimannschule. In Londen, bij
het Goldsmiths College of Art. In Parijs bij de Japanse kunstenaar
Satomi. Richting: toegepaste kunst, affiches en dergelijke. In Parijs
heeft hij succes; op de 'Salon d'Automne' exposeert hij in 1934 met twee
affiches, een voor het sigarettenmerk 'Week-End' en een voor de stad
zelf. 'Ce jeune artiste néerlandais, très doué pour
le genre qu'il a choisi, a devant lui un bel avenir, son talent est fait
de goût et d'élégance et lui assure le
succès'. Het is te mooi om te vertalen.
De mooie toekomst heeft niet mogen zijn. De oorlog kwam en brak mijn
vaders carrière, gedeeltelijk door zijn eigen schuld. Met de
familie in Bilthoven kwam het niet meer goed en Indië ging, zoals
bekend, verloren. In 1941 huurden mijn ouders een huis in de Heemsteedse
Narcissenlaan. Dat kostte destijds weinig, maar ze hadden ook niks. Ten
slotte, op een totaal verkeerd moment, midden in de hongerwinter, werd
ik geboren.
Later, ik was een jaar of veertien, denk ik, zat ik in de tweede klas
gymnasium van het Coornhert Lyceum. Ik had voor het eerst, vermoedelijk
door toedoen van onze tekenleraar Dingeman Korf, kennis gemaakt met de
Oude St.-Bavokerk. En dus met het Christian Müllerorgel. Ik zal
daar wel over verteld hebben thuis. Hoewel we al generaties lang
buitenkerkelijk zijn, vond mijn vader het plotseling belangrijk dat we
naar de middernachtelijke samenzang in de Grote Kerk gingen. Weer eens
iets anders dan die eeuwige liedjes bij de kerstboom.
Ik herinner me alles nog heel goed. De kerk was vol, wij zaten achteraan
op een soort keukenstoelen. Heel in de verte, zo ongeveer bij het Koor,
was iets gaande. We kregen een gestencild boekje, maar de tekst van mijn
geliefde kerstliedjes stond daar heel anders in dan ik gewend was. Het
draaide op een teleurstelling uit. Mijn vader ontstak in woede over de
dominee, die volgens hem plat praatte, nog afgezien van het feit dat de
preek aan het thema 'voetbal' was opgehangen. Mijn moeder jammerde dat
haar voeten ijskoud waren - in de Grote Kerk trekt 's winters de
grafkou meteen je botten in - en ik moest onophoudelijk plassen.
Alleen 'Ere Zij God', gezongen door de hele gemeente, begeleid door het
orgel en twee Bachtrompetjes, dat kon mijn goedkeuring wegdragen. Want
de lage tonen van de pedaaltorens dreunden bij het slotakkoord dwars
door je ziel heen. Ze zijn zelfs tot op de Gedempte Oude Gracht te
horen, wist ik later.
In den Hoge!
In den Hoge!
In den Ho-ho-ge!
Toen we thuis kwamen, mocht ik na lang zeuren toch nog even de kaarsjes in de kerstboom aansteken, zodat het zou lijken alsof het écht Kerstmis was. Meteen vloog het kerststalletje in de fik, wat nog nooit eerder was gebeurd. Maar ik huldigde destijds de opvatting dat de geboorte des Heren alleen plaats gevonden kon hebben bij een dik pak sneeuw. Dat verbandwatten zo enorm brandbaar waren, dat wist ik niet. Het kerststalletje was nog steeds datzelfde dat mijn vader voor me op karton had geplakt en uitgeknipt, toen ik vier jaar oud was. Afkomstig uit een Engels damesblad. De plantenspuit maakte een eind aan het drama. Mijn moeder was de volgende dag verkouden. Mijn vader kreeg de schuld en met ons kerkelijk leven is het ook nooit wat geworden.
In april van dit jaar ruim ik het ouderlijk huis op. Al was de
verhuizing van het grote huis in Heemstede naar de schakelwoning bij mij
om de hoek dan al negen jaar geleden, het is niettemin verbijsterend
hoeveel goederen, dingetjes en prulletjes er overgebleven zijn. De enige
die er wijs uit kan ben ik. En ik moet, zelf geen kasteel of pakhuis
bezittende, voortdurend kiezen.
Het went. Op een gegeven moment sta ik fluitend vier dozen oude
kerstballen in de vuilcontainer te kieperen, iets waar ik mezelf tot nu
toe niet toe in staat heb geacht. Maar het doet me eigenlijk niet veel.
Mijn moeder is dood, mijn vader had er nooit veel mee op.
Kerstmis is definitief voorbij.
Ik doe een map open en vind iets, dat ik nooit gezien heb. Mijn vaders
tekening in de kerstbijlage van Leidsch Dagblad van
Ik kan wel raden hoe die opdracht tot stand moet zijn gekomen. Via het
circuit van de 'Omes'. Mijn vader had in Holland nog een beroemde neef
ontmoet: Henricus Nijgh, directeur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant.
'Oom Han', voor intimi, die in nogal wat literaire anekdotes een rol
speelt. Hij zal zijn Indische neefje wel hebben doorgesluisd naar
Sijthoff, de eigenaar van de Leidsche. Ze hadden misschien wel
aardigheid in de jongen. Maar tekenen, daar zat natuurlijk geen brood
in. Zielig voor z'n ouders, hoor.
De wereld was op
Mijn vader brak zijn studie in Berlijn af. Tegen een studiegenoot, een
zekere Horwitz, zei hij, dat deze maar beter mee kon gaan naar Holland.
"Na, wieso denn?" vroeg Horwitz. Buiten dreunden de laarzen voorbij.
Mijn ouders waren toen net zo oud als ik was ten tijde van de rellen bij
het huwelijk van Claus en Beatrix in Amsterdam.
Als mijn vader ging dansen met mijn moeder (stiekem naar Berlijn
gereisd, want Opa mocht het niet weten), dan werden ze soms
tegengehouden door een vriendelijke Schupo.
"Da könnt Ihr besser nit jehn, do wird's jeschossen!"
O, zeiden ze en reden vrolijk een eindje om, terwijl de kogels van de
Spartakisten door de straat floten.
Mijn vader tekende voorzover ik wist altijd elektro-motoren en andere
dingen waar geld mee verdiend kon worden. Voor de avontuurlijkheid van
collega's als Eppo Doeve, Wim Bijmoer en Fiep Westendorp liet het leven
hem geen ruimte. Daarom verbaasde deze joyeuze schets van kerstmis
1931 - hij moet KaDeWe, het beroemde warenhuis in Berlijn voor ogen
hebben gehad - me zo.
Ik besef eens te meer waarom mijn vader me altijd zo kritisch volgde en
aanmoedigde bij wat ik deed. Ik heb nooit te horen gekregen dat de
Familie het niet zag zitten dat ik schrijver wilde worden of filmer of
zo.
Als hij gestorven is, op de dag voor oudejaar, weet ik het ineens. 'Mijn
lieve Vader en Leermeester.' Dat wil ik in de advertentie en op de
rouwkaarten hebben.
Hij kreeg de vrijheid niet om zich te ontplooien.
Dus liet hij mij op zijn schouders staan.
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|