De volgende dag kun je weliswaar van de agenda afvoeren
wegens medisch-technische gebreken, je bent volwassen genoeg omdat te
weten. Kortom, klagen mag niet.
Mijn reusachtige huiskat Meneer zal het ook een zorg zijn. Meestal zit
hij achter de voordeur op me te wachten, kleine welkomstgeluidjes
makend. Is het dan niet zielig voor hem, al die tijd alleen zitten
terwijl ik mijn vertier zoek in Haarlems nachtleven? Meneer zorgt thuis
voor z'n eigen plezier. In de regel merk ik daar niets van, maar
verleden week zag ik bij thuiskomst ineens iets alarmerends: in de
vensterbank lag een plant omver. Waakzaam keek ik rond. Er was toch niet
ingebroken of zo?
'Wat heb je nou gedaan, gekke Neerie?'
Meneer, op de bank liggend, gaapte enorm en rekte zich in zijn volle
lengte uit. Om het baasje vervolgens ondersteboven aan te kijken, met
grote groene ogen. Dag baasje. Baasje thuis. Baasje lief!
'Ja, dat ken ik! Baasje naar de keuken, baasje naar de ijskast, dat
bedoel je!'
Terwijl ik zijn maaltijd stond op te scheppen, zag ik in de achtertuin
ineens de oorzaak zitten van die omgevallen plant. Een mooi rood
katertje, heel deftig en brutaal. Staartje om de voetjes. Om zijn hals
een bandje met een kokertje, waarin ongetwijfeld naam & adres. Geen
zwerver dus, goed doorvoed. Maar in tegenstelling tot mijn Meneer
duidelijk een buitenkat. Hij keek me zeer zelfbewust aan. Ik knikte hem
vriendelijk toe. In de regel lopen passerende vreemde katten meteen weg
zodra je beweegt, maar hij bleef zitten. Meneer sloeg intussen zijn
handje - met alle nagels uit - liefderijk in mijn been.
'Môôawr!'
'Jajaja, Meneer. Neemt u het Uw personeel a.u.b. niet kwalijk.
Alstublieft!'
Vijf minuten later, toen ik inmiddels vanuit de woonkamer naar buiten
stond te kijken, waar de kleine rooie nog altijd dapper zat te wezen,
hing Meneer weer om me heen.
'Mrôawhgnkaaa!'
Kat en mens leven niet bij brood alleen. Geloof me, er is in dit
ondermaanse meer dan platweg vreten en zuipen.
Toen sprong Meneer in de vensterbank. Meteen reageerde de rooie rakker
aan de andere kant van de ruit. Ik bleef roerloos staan, benieuwd wat er
nu ging gebeuren. De rooie klauterde onvervaard op de tuinbank en Meneer
draaide zijn enorme hoofd naar hem toe. Ze keken elkaar aan.
Het bleek weer eens dat het niet uitmaakt hoe oud een kat is, of hoe
groot. Meneer verviel in hetzelfde domme tekenfilm-gedrag als jonge
katjes. Hij wendde zijn blik van de rode duivel daarbuiten af, gaf een
niet ter zake doend kopje aan een toch al zieltogend plantje dat bijna
op de grond lazerde en keek vervolgens mij aan. Één en al
liefde.
'Kom maar, Neerie. Bedje toe.'
Hij dribbelde verrukt met me mee. Ik deed het licht uit. Achter het raam
zag ik nog steeds het gedrongen profiel van de jonge rooie. Ik kon hem
bijna horen schreeuwen: 'Slappe Aerdenhoutse bal! Dikke zwarte kakker!
Vuile VVD-er! Kom 's buiten als je durft!'
In een flits zag ik mijn eigen kleine rooie voor me, vijftien jaar
geleden als één van de zes op de Westelijke Randweg overreden katten
door mij in tranen van het asfalt geschraapt. Wat deed een omgevallen
kamerplant er dan toe?
Even later lag Meneer naast me in bed. In zijn rokkostuum. Wijdbeens op
zijn rug, snurkend. Buiten begon het te regenen. Ik sliep in met een
plaatsvervangend schuldgevoel.
Meneer, de Heren hebben niet te klagen.
Lennart Nijgh
woensdag, 28-11-2001 13:38
(c) Copyright 2001 Haarlems Dagblad.
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|