- bron: http://www.haarlemsdagblad.nl
Zondagochtend. Buiten schijnt dapper de zon; de dagen worden al langer.
Maar de lente is nog ver. Na alle emoties van deze heftige jaarwisseling
zit ik voor het eerst sinds tijden gewoon niks te doen op de bank. Ik
kijk naar de leegte en luister naar de stilte. De enorme huiskat Meneer
ligt naast me. We rusten uit na het ontbijt.
Ineens klinken er rauwe, krassende vogelgeluiden vanuit de open haard.
Blijkbaar wordt er boven op de schoorsteen ruzie gemaakt. Meneer
reageert er niet op. En ik denk terug aan die keer dat ik, ergens in de
voorbije zomer, 's nachts thuiskwam. Toen ik de voordeur achter me
sloot, voelde ik ineens dat er iets vreemds aan de hand was. Een
gewaarwording die dwars door mijn lichte alcoholroes heen prikte. Om te
beginnen miste ik Meneer, die me altijd opwacht om zich in zijn volle
lengte op de plavuizen uit te strekken, zodat er kiele-kiele kan worden
gedaan op zijn dikke buik. En toen laaide de paniek in me op: in de
woonkamer zag ik van alles op de grond liggen. O mijn God, er was
ingebroken! Ik graaide naar de knop van het licht en stapte met bonzend
hart de kamer in. Bijna op hetzelfde moment hoorde ik hevig fladderen en
flitste er iets groots en zwarts langs mijn hoofd, om met een doffe bons
te eindigen tegen het raam. Ik staarde in verbijstering naar de
indringer: er vloog een grote zwarte vogel door de kamer heen en weer.
Het deed me onmiddellijk aan 'The Birds' van Hitchcock denken.
Moe van het telkens tegen de ruit denderen, ging de indringer ten slotte
op de lijst van een schilderij zitten, zodat ik hem goed kon bekijken.
Het was een grote zwarte kraai. Niet één van die kleine kauwtjes, die af
en toe als een groepje brutale jongetjes door de tuin rumoeren.
Luidruchtig maar ongevaarlijk, net van die pubers op scootertjes. Maar
kraaien had ik nog niet eerder gezien in deze buurt.
Tot een paar dagen geleden, toen waren ze me ineens opgevallen in het
plantsoen aan de overkant. Drie grote, pikzwarte kraaien. Dit exemplaar,
vermoedelijk de jongste, was dus op de een of andere manier in het
rookkanaal van mijn open haard geduikeld, had daar niet meer uit kunnen
komen en was als de takkenbos van een schoorsteenveger naar beneden
geschoven. Om in de open haard te eindigen, vandaar al dat roet en die
herrie op de grond.
'Zo, soepkip!' zei ik, bijkomend van mijn schrik. 'Mooi is dat! En
nu?'
De kraai keek me met een glinsterend oog aan. Hij vertoonde niet het
panische gedrag van opgesloten zangvogeltjes, die zich wel eens dood
vliegen als ze per ongeluk binnenshuis raken. Ik zette de tuindeur en
het raam aan de voorkant open.
'Kom op, Gerrit!' - ineens herinnerde ik me uit mijn vroege jeugd dat
alle kraaien Gerrit heten. Het kostte nog enige moeite en aanwijzingen
met een opgerolde krant, maar ten slotte lepelde ik hem naar buiten,
waar hij oploste in de nacht. Ik sloot de deur en het raam en overzag
het slagveld. De ravage viel mee. Er lagen alleen een paar kamerplanten
omver in de vensterbank en er zat een beetje schijt tegen het raam.
Alleen van de reusachtige huiskat Meneer viel nergens iets te bekennen.
Die vond ik pas na lang zoeken terug. Onder mijn bed.
Ik dacht aan mijn overleden kater Grijze Peer. Stel dat dit incident in
zijn dagen had plaatsgevonden. Dan had de kraai het niet overleefd en
mijn interieur naar ik vrees evenmin.
Het gekakel in de open haard houdt ineens op. Meneer hoort het niet. Hij
slaapt rustig door. Buiten verdwijnen drie grote zwarte vogels in de
koude hemel van het nieuwe jaar.
Lennaert Nijgh
"(c) 2000 Haarlems Dagblad" [(c) 2001 Haarlems Dagblad]
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.