Lennaert Nijgh

wie weet wat de dagen dit jaar zullen doen zij speelt met de kat en hij zwaait met zijn hand: vaarwel en tot ziens
Uit: Meester Prikkebeen (1968)

Uitputtende en ontroerende biografie over Lennaert Nijgh

Een jongen die zich leeg schreef

door Cees van Hoore

HAARLEM - In ‘Testament’, de biografie over Lennaert Nijgh, wordt de totstandkoming van de producties van Nijgh en ‘zijn stem’ Boudewijn de Groot wel erg breed uitgesponnen. Dat is soms flink doorbijten geblazen, maar als je dit voor lief neemt, is het boek van freelance journalist Peter Voskuil ook een mooi document humaine. Vooral de laatste hoofdstukken, waarin hij de lichamelijke aftakeling van Nijgh beschrijft, zijn zeer ontroerend.  

 

Nijghs leven wordt door Voskuil gevolgd alsof we meteen tweede Bob Dylan te maken hebben. Maar als we zelf zijn talent herleiden tot de juiste proportie en de dingen nuchter blijven zien, dan is dit een prachtig boek. Op de eerst pagina zien we de jonge Nijgh zitten aan zee, een glas sherry in de hand. Het is in de tijd dat Jaap Fischer triomfen viert met zijn studentikoze liedjes. ‘Strand’, een van de eerste producties van het duo Nijgh-De Groot is een nummer dat aanschurkt tegen het oeuvre van deze wispelturige troubadour. We lezen hoe de twee kameraden in de middelbare schooltijd de eerste schreden zetten op weg naar landelijke roem, hoe ze triomfen vieren in De Waag van Cobi Schreijer. Daarna krijgen we een nauwgezet verslag van al hun creatieve wederwaardigheden en hun contacten met platenmaatschappijen.  

Voskuil laat Boudewijn de Groot uitvoerig aan het woord over zijn kompaan. Twee eigenwijze jongens bij elkaar zijn het. Er is een foto in het boek die dat prachtig illustreert. Terwijl Boudewijn volgens de fluitmethode een melodie bij een tekst probeert te verzinnen, kijkt Nijgh met scepsis in zijn blik toe. Ze blijven hun gehele carrière door uiterst kritisch tegenover elkaar staan. Nijgh is iemand die moet wachten tot er iets komt, tot de ‘inspiratie’ zich aandient, om maar eens een ouderwets woord te gebruiken. Maar soms kan hij ook razendsnel op bestelling werken. Bijvoorbeeld bij de rockopera ‘Ik, Jan Cremer’ In de kleedkamer, tijdens de repetities ramt hij de ene na de andere tekst uit zijn typemachine, terwijl de spelers aanwijzingen geven.

Nijgh wordt voortdurend door deurwaarders achter de broek gezeten. Altijd zijn er problemen met geld. Soms zie je dan dat hij zijn eigen kwaliteitsnormen ontrouw

wordt en een nummer schrijft als ‘Zet een kaars voor je raam vannacht’, uitgevoerd door Rob de Nijs. Later zei hij over dat nummer: ‘Dat heb ik in uiterste walging, ergens op de achterkant van iets, kotsend op staan schrijven.’ En als Nijgh & Van Ditmar een bloemlezing wil maken van al zijn liedjes laat hij dat nummer weg, met de opmerking: ‘Brandende kaarsen voor ramen zijn niet toegestaan. Dit mede namens het verzekeringswezen.’

in 1976 krijgt hij een writer’s block. Hij brengt zijn stemming als volgt onder woorden: ‘Ik denk dat ik de partij WWD ga oprichten: Wij Willen Dood.’ Uit die tijd stamt ook zijn gebruik van speed en cocaïne. Het wordt hier -foei toch, Lennaert, dat kan in Haarlem niet, hoor!- naar voren gebracht als een groot geheim, maar mij verbaast het niets.

Uitgebreid gaat Voskuil in op de grote liefdes in het leven van Nijgh, vrouwen die voor hem door het vuur gingen, maar uiteindelijk niet met deze onaangepaste, van rouwnagels voorziene, figuur konden leven. Daarnaast bleef de schrijver  altijd hoogst onzeker over zijn prestaties in het echtelijk bed, zo vertelt een van de mensen die Voskuil aan het woord laat. ‘Hij vond dat hij niet kon neuken. Hij kon het niet met de vrouw van wie hij hield. Alleen met hoeren.’

Natuurlijk komt Nijghs activiteit als columnist van deze krant uitvoerig aan bod. Hij heeft er veel succes mee. Maar dan is zijn creativiteit al aan het tanen. Dat hij ondanks de moeilijkheden waarin hij verkeert toch zijn humor weet te behouden, blijkt uit een tochtje naar een camping in Vlieland. Hij gaat daar naar toe met Josee Koning, in het gezelschap van een aantal notabelen. Hij heeft beloofd de notabelen na het concert van Josee terug te brengen, maar wordt zo dronken dat hij er weinig zin meer in heeft. Uiteindelijk stapt hij toch aan boord en koerst met een enorme snelheid af op het vasteland. Door de marifoon bestelt hij bij een snackbar op het vasteland nog wel even zes halve kippen.

De biografie toont Lennaert als een kunstenaar die toch vooral op zijn eigen kompas heeft gevaren. Die soms in een oogwenk een prachtig lied als ‘Het Spaarne stroomt’ kon schrijven. Maar ook als een man, wiens teksten door de melodieën door de melodieën van Boudewijn de Groot veel aan zeggingskracht hebben gewonnen. Uit alles blijkt dat Nijgh zijn leven lang een groot kind is gebleven, een man die in een droomwereld leefde en eigenlijk niet opgewassen was tegen de praktijk van het leven. Ooit wilde hij nog Schuberts ‘Winterreise’ vertalen. Dat lied begint met Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh’ ich wieder aus. Die regel hadden ze op zijn graf kunnen beitelen.