transcriptie: Wim

Lennaert Nijgh doet wat hij doet

auteur: Karen Hamerlynck
geplaatst in: Algemeen Dagblad/dinsdag 17 oktober 2000

De teksten van Lennaert Nijgh staan in het Nederlandse collectieve geheugen gegrift, maar zijn plek was altijd in de coulissen. De recente bundeling van zijn mooiste liedjes, Ik doe wat ik doe, is een eerbetoon aan de man die Boudewijn de Groot en Rob de Nijs hun grootste successen bezorgde.

HAARLEM - Als schrijver van liedjes voor Jenny Arean, Liesbeth List, Rob de Nijs en vooral Boudewijn de Groot is Lennaert Nijgh gewend dat het grote publiek zijn gevoelens en zijn woorden aan anderen toeschrijft. Met de verschijning van zijn gebundelde liedteksten krijgt hij de kans eens zelf in de schijnwerpers te staan, maar hij verkiest de luwte.
In het Haarlemse proeflokaal In den Uiver gaat Nijgh schuil achter zijn Gauloises, zijn jenever en een aan onverschilligheid grenzende relativering wanneer zijn roemrijke verleden als schepper van evergreens als Welterusten, meneer de president (Boudewijn de Groot), Pastorale (Liesbeth List Ramses Shaffy) en Malle Babbe (Rob de Nijs), wordt besproken.
Die terughoudendheid heeft deels te maken met zijn angst om als relikwie van het hippietijdperk te worden afgeschilderd, maar misschien ook met de druk die hij voelt om nieuwe teksten te produceren voor Boudewijn de Groot. "Ik ga echt gebukt onder de dwang te moeten schrijven," erkent hij en zijn tengere, getaande gelaat krijgt een oprecht gepijnigde uitdrukking. "Er zitten wel allemaal dingen in mijn hoofd, maar als je een woord opschrijft, klauwt het zich direct zo vast aan het papier. Dan begint het verwoede gevecht met de materie, want alles verandert altijd in mijn teksten. Ik moet mezelf met zweepslagen hiertoe zetten. Het is Boudewijn ook verboden te zeuren. Ik ben voor mezelf al zo'n beul, dan mag er niet ook nog iemand staan duwen."
In de jaren 60 werden Nijgh en De Groot de Nederlandse vertolkers van het maatschappijkritische lied, een rol waar ze zelf gemengde gevoelens over hadden. Ze wilden gewoon muziek maken en beroemd worden.
Toen De Groot genoeg kreeg van het etiket protestzanger, in een identiteitscrisis terechtkwam en met Engelse teksten ging experimenteren, ontstond hun eerste professionele verwijdering.
Nijgh ging zich op andere artiesten richten zoals Rob de Nijs en hield zich bezig met de eerste grote Nederlandse musical Ik, Jan Cremer. Dat de chemie tussen hem en Boudewijn de Groot de tand des tijds doorstond, bleek toen een hernieuwde samenwerking in 1996 leidde tot de succesvolle cd en de toernee Een nieuwe herfst. Veel details van hun samenwerking zegt Nijgh vergeten te zijn. 'Korsakov' verontschuldigt hij zich herhaaldelijk voor zijn wat warrige, associatieve verteltrant en zijn geheugenverlies, maar het is duidelijk dat hij er niet van houdt om hun bijzondere relatie te analyseren. "Terwijl ik een lied schrijf, hoor ik de melodie, vaak zelfs de instrumenten. Bij anderen heb ik dan nog wel eens dat ik iets heel anders hoor als zij mijn tekst op muziek zetten, maar bij Boudewijn is dat nooit gebeurd. Ik ben mijn muziek vergeten zodra ik zijn melodie hoor," is het enige dat hij erover wil zeggen. En over het stormachtige begin van hun carrière: "Als we een idee hadden, voerden we dat direct uit. Het was soms alsof we samen de deur uitstormden en op vier hoog bleken te zitten. We vielen dus af en toe hard, maar dan stoften we onze kleren af en gingen door."


'Al mijn teksten
komen voort uit
ontroering'

De toelichting op de liedjesteksten in Ik doe wat ik doe geeft hier en daar ook inzage in hun complexe band. Zo schrijft Nijgh over het nummer Aeneas nu: "Boudewijn ging zo volkomen op in rook en in wat destijds 'de sien' heette, dat er enige tijd een verwijdering tussen ons optrad. Zelfs mijn naam ontbrak op het label van de plaat. Veel kon het me blijkbaar niet schelen: Bo heeft me er na bijna dertig jaar zelf op attent moeten maken dat de tekst oorspronkelijk van mij was."
En over het liedje Avond: "Toen ik dit nummer in 1973 voor Rob de Nijs schreef, was ik net samen met Anja, die mijn tweede vrouw zou worden. Het lied ging dus over haar. Toen Boudewijn het in 1995 zelf opnam, was hij ook net samen met Anja, die zijn derde vrouw zou worden. Kortom, het lied gaat niet over mijn tweede ex-vrouw of over Boudewijns huidige vrouw; het gaat gewoon nog steeds over Anja."
Uit zijn teksten komt Nijgh naar voren als een romanticus pur sang. Een buitenstaander die het geluk niet kan vinden, maar nooit de hoop opgeeft dat hij het ooit zal weten te achterhalen. Drie stukgelopen huwelijken en vele onafgeronde liefdes hebben stof opgeleverd voor talrijke liefdesliedjes vol weemoedige eenzaamheid en ingetogen hunkering.
"Alle teksten komen voort uit ontroering," zegt Nijgh. "Maar ik ben niet een erg uitbundig persoon. Eén Leonard Cohen is genoeg." Dat de liefdesliedjes schaarser worden met de jaren, wijt hij aan zijn leeftijd. "Als je ouder wordt, houd je wel op directe lyriek te maken. Het wordt een beetje pathetisch als je als man van middelbare leeftijd over een weggelopen meisje schrijft." Dat hij op zijn 55ste jaar wat meer moeite heeft met nieuwe teksten vindt hij dan ook niet verwonderlijk. "De geschiedenis leert toch dat dichters van hun 19de tot hun 28ste jaar top zijn en daarna iets anders gaan doen. Ze schakelen over op proza of ze gaan dood, dat kan ook." En even later bezweert hij: "Als mensen nog bij me komen zeuren, wijs ik op de Bavokerk (in Haarlem, red.). Daar is geloof ik wel 150 jaar aan gebouwd en die is nooit afgekomen, maar daar gaat het ook helemaal niet om."

Lennaert Nijgh, Ik doe wat ik doe, gebundelde liedteksten, Nijgh & Van Ditmar, fl 69,90.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email