auteur: Ischa Meijer
geplaatst in: Vrij Nederland/17 augustus 1985
De liedjesschrijver: "Ik ben geboren toen mijn ouders,
volstrekt berooid en in onmin levend met de familie, zich
gevestigd hadden op een plek die geenszins binnen de normen
van het milieu paste: dat huurhuisje in een volkswijk te
Heemstede.
Onze tak stamt af van een deugniet uit de zeventiende eeuw,
die door zijn vader in het Delftse dolhuis werd opgesloten;
deze jongen was namelijk tijdens de Vrede van Munster, ergens
onder Den Haag - hartje Holland, dus - getrouwd met een
roomskatholiek meisje; waardoor hij zichzelf, zijn omgeving en
nazaten sociaal bezien de kop afhakte - nog tot niet al te
lang geleden, werd er door de Haagse Nijghen over ons
gesproken als: die papen; terwijl wij dat geloof sinds
mensenheugenis niet meer aanhangen.
Mijn vader viel op zijn beurt wat familietraditie betreft uit
de toon, én door een deels Indische afkomst én
vanwege het vak dat hij gekozen had:
tekenaar-reclameontwerper. Voor de oorlog hokte hij samen met
mijn moeder, in Parijs; hij reed op een Harley-Davidson;
daarenboven speelde hij viool.
Ik groeide tot mijn negende op in die Heemsteedse achterbuurt;
grote gezinnen; vermaakte kleren; geen auto's op de weg; een
oma woonde bij ons thuis; de verwilderde tuin; een huishouden
van Jan Steen - ik hoor mijn moeder nog mompelen: Wat een
rommel; mijn vader, die zijn atelier aan huis had, maakte
rommel; de bedlegerige grootmoeder maakte rommel; ik maakte
ook rommel - kortom: het was een gezellige bende.
Op een gegeven moment werden de familiebanden enigszins
hersteld. Vervolgens kochten mijn vader en moeder een huis op
stand, ook in Heemstede; tot hun opluchting klommen ze omhoog
naar het eigen, oude vertrouwde niveau, maar op mij werkte
deze ommekeer als een deportatie: en brengen waar gij niet
wilt. Ik dacht eerst nog: nu gaan we leuk verhuizen, en daarna
mogen we fijn weer naar huis.
Een benauwende, praktisch kinderloze, doodstille laan; geen
twee kilometer van het vorige nest, en toch een andere
planeet. Ik raakte in een toestand van complete verwarring,
die jarenlang geduurd heeft: bedpissen, zenuwachtig, alsmaar
terug willen, zo'n heimwee - dat is pas opgehouden toen ik
naar de middelbare school ging.
Voor zover er in die nieuwe omgeving kinderen waren, werd ik
door ze gepest en getreiterd; later begreep ik: ze keken op
mij neer - een kwestie van statusverschil in dat Heemstede,
destijds; nu onbegrijpelijk. Ik heb het er later wel eens met
mijn ouders over gehad; die snapten het toch niet echt; ze
herinneren zich alles uit die periode anders dan ik.
Fysiek stelde ik niks voor; ik was een scharminkel. Pas op het
- Heemsteedse - Coornhert Lyceum bleek ik ook iets te kunnen:
toneel, verhalen schrijven in de schoolkrant.
Dat Coornhert kwam voort uit een droom die in de oorlog
ontstaan was te midden van de Aerdenhoutse
Woodbrookers-gemeenschap. Wij leerlingen waren werkelijk de
hope des vaderlands van na de bevrijding. Het was een openbare
school met het karakter van een particuliere; dat
Daltonsysteem; de sfeer die daar hing: de Paasheuvel-gedachte
vrijzinnig-protestants vertaald. Ik hoorde tot de vierde
lichting; zo jong was dat instituut toen nog. Alles was
doordrenkt van een bepaald soort positivistische stemming;
horden kinderen vertrokken na het eindexamen naar Israël,
boompjes planten in kibboetsiem, Hava nagila zingen,
schuldcomplexen van de ouders wegbrengen. Er heerste daar een
ethiek die sterke vooroorlogse trekjes had; de onderbouw mocht
niet dansen op schoolfeesten, want dan zouden de minder
draagkrachtige ouders gedwongen zijn om hun kinderen dansles
te laten nemen; gewoon een smoes: ze hadden geen zin om ook de
fuifjes van de lagere klassen in toom te moeten houden.
Eenzelfde hypocrisie deed zich voor bij de censuur op ons
blad; het woord puberteit mocht daarin niet gebezigd worden:
dan zouden de minder draagkrachtige ouders misschien aan hun
kinderen moeten vragen wat die vreemde term betekende.
Ondanks dit alles genoot ik van die school; schreef veel;
lette absoluut niet op tijdens de lessen, en maakte geen
huiswerk. Mijn ouders kregen te horen: Bent u wel eens met het
kind naar de dokter geweest? Ik zat daar maar wat; had een
totaal eigen werkelijkheidsbeleving; ik fantaseerde
voortdurend.
Zoals op dat Coornhert toentertijd toneel gemaakt werd, maakte
enorme indruk op me. De wijze, waarop leraren als Theo Ruygrok
en Haijo Zwager ons daarin stimuleerden - dat was zo ernstig,
zo professioneel; perfect; dat heeft zich in mij voortgezet
tot de dag van vandaag; dat ben ik nooit meer kwijtgeraakt. Ik
ben begonnen als top van de menselijke piramide, met een
vlaggetje, op Lou Landré. Boudewijn de Groot speelde
ook in die revue, maar ik kende hem toen nog niet echt.
Na twee keer in de tweede klas te zijn blijven zitten, moest
ik naar het Kennemer.
Het schrijven van songteksten dateert van de tijd dat ik
eindexamen deed; ik maakte mijn eerste liedjes al voor
Boudewijn, die ik via een groepje dat veel op het
Bloemendaalse strand bivakkeerde, beter had leren kennen. Jaap
Fischer woedde toen. Ik was negentien;
Strand,
Elégie prénatale, de
eerste liedjes. Boudewijn zong op feestjes; Franse chansons,
Jiddische liedjes, en Fischer. Iedereen had een zwarte coltrui
aan - verder behoeft het geen toelichting. Bo en zijn gitaar.
Hij schreef zelf ook wel; ik weet niet meer wat; ik ben veel
kwijt - in vergelijking met alles wat daarna gebeurd is, was
het ook niet zo'n zwaarwegende tijd.
Boudewijn had aanvankelijk helemaal geen succes. We waren ook
absoluut niet van plan om ermee door te gaan. Hij zat eerst op
de Filmacademie. Toen hij eraf kwam, ging ik erop - later
hebben we terwille van de publiciteit de kwestie vereenvoudigd
tot: we zaten samen op de Filmacademie.
Als jongen al wilde ik niet deugen. Twaalf jaar oud ging ik
veel naar Toko Annie, op de Blauwe Brug, dat koffiehuisje;
mijn eerste stamkroeg; ik zat daar bij de bloemenhandelaren en
de andere jongens. Ik fantaseerde vierentwintig uur per
etmaal. Ik las permanent, en scheen daarbij - totaal verdiept
in de stof - allerlei uiterst merkwaardige geluiden te maken;
zo ging ik op in die andere werkelijkheid. Op mijn elfde
maakte ik kennis met Hermann Hesse, bijvoorbeeld. Ik wilde
geen muziekinstrument bespelen, haatte sport. Mijn vader zei
wel eens voor de grap: Ze hebben je indertijd verwisseld in
het ziekenhuis.
Ik zat op de Filmacademie in de klas bij Anton Haakman, Pieter
Verhoeff, Jan Bosdriez. Ik bewonderde Fellini - en dat is
altijd zo gebleven. Na die vakopleiding ben ik vijf jaar niet
meer in de bioscoop geweest - dat was op een bepaalde manier
doodgeslagen.
Op de middelbare school maakte ik acht-millimeterfilmpjes, met
een uiterst ingenieus geluidssysteem. Boudewijn zong liedjes
voor de soundtrack en dat was het begin; 8 februari 1964
werden wij ontdekt; de nieuwslezer Ed Lautenschlager zag zo'n
rolprent van mij, en sprak de
gedenkwaardige woorden: Hier moeten we een bandje van - dan ga ik
ermee naar Phonogram. Begin mei van dat jaar kwamen de eerste
singles van ons uit - geen enkele respons. Het jaar van mijn
eindexamen middelbare school. Op dat Kennemer Lyceum was ik toch
altijd het middelpunt geweest. Als leerling van de Filmacademie
betekende ik niets.
Ik was ongelooflijk ambitieus; moest per se wereldberoemd
worden. tegelijkertijd leed ik onder een teloorgegane liefde.
Daar is uiteindelijk die elpee
Voor de overlevenden uit
voortgekomen. Wanneer ik er nu op terugkijk - een man van
veertig, inmiddels - denk ik: wat ben ik toch een ouwe lul
geworden; dat allemaal tegelijkertijd: films, liedjes,
allerlei persoonlijk leed - alles liep door elkaar; alles
ontstond tegelijkertijd. Ik zou er veel voor over hebben om
die energie, die power terug te krijgen.
Voor de overlevenden blijft
overeind; die plaat is klassiek geworden; kennelijk is het me
toen gelukt om particulier verdriet een algemeen geldende vorm
te geven. Het was onze tweede elpee. Ik was toen tweeëntwintig.
Boudewijn en ik hebben voor het laatst samengewerkt in '79. Het kan
morgen weer gebeuren. Alleen, nu hebben we niet meer de tijd mee.
Ons oeuvre was voornamelijk gebaseerd op de grammofoonplaat;
die markt is onherroepelijk voorbij - de Titanic heeft er
langzamer over gedaan - waardoor we geen kans meer krijgen.
Philips heeft zich opgehangen aan de pil - via de firma
Organon is de doelgroep in aantal drastisch teruggelopen - en
de cassette: muziek uit het stopcontact. Wie herinnert zich
nog de zomers die gekleurd werden door één
elpee? De jeugd heeft zich inderdaad geëmancipeerd - daar
hebben Bo en ik nog aan meegewerkt. En nu? En dan? En wat? Ik
heb mij ontwikkeld tot tekstschrijver - ondanks mijzelf. Eerst
dacht ik nog: ik word filmmaker - maar die weg bleek toch te
moeilijk. Vervolgens heb ik een theaterbureautje gehad voor
Het Betere Lied -waaraan ik praktisch failliet ben gegaan. Ten
slotte begreep ik: ik zal liedjes - en af en toe een musical -
moeten blijven schrijven. Sinds 1970 is dat dus mijn vak. Ik
heb voor Jasperina de Jong geschreven, voor mijn eerste vrouw,
Astrid; Boudewijn en ik hebben gezorgd voor de come-back van
Rob de Nijs - dat mag best wel eens hardop gezegd worden.
Ik ben altijd in de nabijheid van mijn geboorteplek blijven
wonen; lang bij mijn ouders gebleven; toen een huis gekocht in
die wijk, waar ik indertijd als kind vandaan gesleurd was; nu
woon ik in Haarlem, praktisch op de grens met Heemstede.
En hoerenloper die ik ben,
ik heb er zoveel liefgehad:
Florence en Rome, Brugge
dat ik even goed als Londen ken.
Omdat ik zo snel aan ze wen
wordt zelfs de grootste snel een gat
en, hoerenloper die ik ben,
ik heb er zoveel liefgehad.
Toch is die ik het minste ken
mijn woonplaats en geboortestad,
daar werd ik - en niet meer dan dat
de zanger met papier en pen
en hoerenloper die ik ben.
In verschillende verwarde periodes heeft de hoer een grote rol
in mijn leven gespeeld. De romantiek van zo'n vroege ochtend,
in de warme buurt van Amsterdam. Het uur dat niet meer
bestaat; door de invoering van de zomertijd is die sfeer
tussen drie en vier uur 's morgens onherroepelijk weggesneden.
Dan liep ik daar rond. Ik ben een solistische Haarlemmer; ik
wandel daar maar wat, behoor tot geen enkel echelon. Een
atmosfeer die zich als het ware buiten deze tijd afspeelt -
dat klinkt ook sterk door in mijn teksten. Haarlem heeft iets
deftigs; deftig, in de oorspronkelijke zin van het woord;
voordat het gebruikt werd als bekakt, betekende het een niet
zo swingende integriteit; dat puur Hollandse is in Haarlem
uitermate gaaf bewaard gebleven.
In het begin waren mijn liedjes ook deftig; ik gebruikt graag
klassieke vormen; op
Voor de overlevenden staan
acrostichons, rondelen; ook door de samenwerking met Boudewijn
is het nooit platvloers geworden - daardoor lagen onze wortels
te veel in de keurige middle class; elitair; Lenin was toch ook
de zoon van een landedelman; het was niet het grauw dat de
Bastille bestormde; de top van provo was ook afkomstig uit
keurige gezinnen.
Het Spaarne stroomt
het Spaarne stroomt
het Spaarne stroomt voorbij
voorbij de stad, waar niets meer wordt geladen,
er liggen voor de Waag geen schepen meer;
ze varen door want bolders en de kade
hebben plaatsgemaakt voor het verkeer.
en het Spaarne stroomt
het Spaarne stroomt
het Spaarne stroomt voorbij
voorbij zoals het steeds zal blijven stromen,
het water gaat, wat blijft is de rivier
en wat er ook voor andere tijden komen,
hij gaat voorbij en blijft toch altijd hier-
het Spaarne stroomt
het Spaarne stroomt
het Spaarne stroomt voorbij
voorbij de brug, voorbij de laatste huizen,
voorbij de werven en het stoomgemaal,
het Spaarne stroomt, maar niet voorbij de sluizen
het eindigt naamloos in een zijkanaal.
Astrid is later lesbisch geworden; ze drijft nu een kroeg in
Amsterdam; we hebben een broer-broer relatie ontwikkeld,
kijken terug op een gedeelde jeugd. Mijn tweede vrouw, die elf
jaar jonger was dan ik, heeft me op een gegeven ogenblik
verlaten - daar was ik behoorlijk kapot van; ziek.
Boudewijn zei toen tegen me: Misschien dat je hierdoor weer
wat moois schrijft. Maar zoiets als
Voor de overlevenden komt
maar één keer in je leven voor. Je wordt ouder,
en het gaat allemaal niet gemakkelijker. Het gekke is: mijn
scheppingsdrang trekt zich niets aan van wat het baasje zoal
doet. Ik schrijf maar door. Ik heb altijd geschreven. Op mijn
vijfde dicteerde ik mijn grootmoeder wat ik verzon. Ik schreef
dus al voordat ik kon schrijven. Ik voel me nog steeds
schrijver; ofschoon mijn medium - de grammofoonplaat -
voorgoed verdwenen lijkt. Nou ja, als het schip zinkt, zul je
moeten overstappen. God weet wat de toekomst me brengt. Ik ben
er niet zo optimistisch over. Toen mijn huidige vrouw - een
zangeres - nog muziekles gaf, heeft ze eens onderzocht hoe
bepaalde liedteksten - onder andere van mij - op haar
leerlingetjes overkwamen. Wel, er kwam bitter weinig over.
Mijn schip heeft me door alles heen gesleurd. Ik bezit sinds
zestien jaar een kotter; de voormalige Urk 115, De Jonge
Jacob. Het schrijven, die boot, Haarlem - de constanten in
mijn leven.
De sensatie van: voor het eerste een haven binnenvaren; dat
komt maar eenmaal in je leven voor: de allereerste keer een
haven binnenlopen - dat kenbaar worden van een kust; de platte
kaart krijgt driedimensionale vormen, wordt langzaam maar
zeker werkelijkheid; die spanning; de landing vanuit het
levensgevaarlijke element van de zee, die tevens vaarweg is;
alsof het trauma van de deportatie geheeld wordt; iedere
eerste keer dat je een haven aandoet, is het weer anders. Het
creatieve proces."