Het programma van de Nederlandse Filmdagen bevat, behalve de
première van Let the Music Dance de korte film
Voor de overlevenden.
Filmakademie-leerling Geert de Bruin studeerde onlangs af met deze
documentaire over Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh. De Groot
maakt bezwaar tegen de titel ("Overlevenden van wat? Ik ben
helemaal geen overlevende"), maar hij vindt dat hij in die film
beter 'acteerde': "Daar zag ik veel meer terug van wat ik voelde
toen het gefilmd werd. En ik stond verbaasd over het goede
materiaal waar De Bruin mee aankwam. Die uitreiking van de
gouden plaat door Mies Bouwman
voor onze lp 'Voor de overlevenden'
was ik compleet vergeten. Lennaert vond ik ontwapenend. Die is zo
veranderd, ik was vergeten dat hij ooit zo jong was. Het was een
soort nieuwe kennismaking, een ontmoeting met onze jeugd."
Wat zag je, toen je naar dat fragment keek?
"Twee kwajongens. Studentikoze gabbertjes, duidelijk hoorbaar
afkomstig uit een gegoed milieu. We namen met opzet een enorme
afstand tot Mies Bouwman en we dreven de spot met die gouden plaat.
Je ziet ons uitdrukkelijk denken, wat is dit, hier staan we ver
boven. Dat lijkt schokkender dan het was, want het hoorde bij ons
imago. De platenfirma Phonogram ging gekleed in streng driedelig
grijs, maar men had het beslist niet goedgekeurd wanneer we tegen
Mies Bouwman hadden gezegd: o wat enig, die gouden plaat hangen
we boven ons bed en we zullen er elke avond voor bidden. We waren
pseudo-rebellen, onze wortels zaten duidelijk diep in de Aerdenhoutse
VVD-villawijk. Had een groep als The Outsiders precies hetzelfde
gezegd en gedaan, dan was dat veel harder aangekomen."
Jullie ondergaan in dat fragment alle lof opvallend weinig
aangedaan.
"Ons succes verbaasde ons ook niet zo, het bevestigde eenvoudig
wat iedereen had voorspeld. Ik kwam net van de Filmacademie. We
hadden drie singletjes gemaakt, heel puur, zang met gitaar. Zwaar
geïnspireerd door Jaap Fischer en nogal schenenschopperig.
Het eerste plaatje heette bijvoorbeeld
'Elégie prénatale' en het
ging over buitenechtelijke kinderen. Het sloeg niet aan. Jaap
Fischer was er al, hij werd gekocht door een vaste, beperkte kring
jongeren - die zaten niet te wachten op onze liedjes. En voor het
grote publiek was er geen reden om op onze muziek te vallen. Toen
werd ons de keus gesteld door de platenmaatschappij: of jullie
houden op, of jullie geven één keer toe aan de smaak
van het grote publiek, dat wil zeggen jullie nemen een liedje op
met een gemakkelijker tekst en met begeleiding van een orkest. Dan
worden jullie een succes en daarna kunnen jullie doen wat je wilt."
Ze gingen op het aanbod in en streefden naar een huwelijk
tussen het kwasi-intellectualisme van het Franse chanson en
het brute geweld van de popmuziek. Nijgh vertaalde
'Meisje van zestien' ("een smartlap
maar tóch van Charles Aznavour"), De Groot zong het
begeleid door elektrische snaarinstrumenten en drum ("we hadden
ons altijd verzet tegen dat elektrisch geweld, maar ik vond het
best lekker gaan, met zo'n orkest"). Het werd zijn eerste hit en
De Groot incasseerde die alsof het zijn goede recht was: "Ze hadden
het beloofd, dus ze moesten wel."