Boudewijn de Groot Concert. Muzikale bezetting: Boudewijn de Groot
(gitaar en zang), Jan Rietman (piano), Jan Vermeulen (bas), Hans
Hollestelle (gitaar), Hans Jansen (toetsen), Louis Debij (drums).
Gezien De Schouw Uden. 29 november 1983.
Boudewijn de Groot vergrijst. Niet alleen zijn haren, maar vooral
zijn muziek, die is blijven staan in een ontwikkeling. Voor een
gemêleerd publiek, dat gisteravond de zaal van De Schouw in
Uden vulde, maakte dat blijkbaar niet eens zoveel uit. De driehonderd
tieners, twens en alles wat daar boven komt, waren gekomen voor
'Het Spaarne',
'De Zwemmer', 'Jimmy' en 'Malle Babbe'. Allemaal nummers, die
Boudewijn de Groot jaren geleden ook al speelde. Met de zes of zeven
nieuwe liedjes had het publiek duidelijk meer moeite. En toch lijkt
het tijdperk van 'Verdronken Vlinder'
afgerond. Boudewijn de Groot heeft gekozen voor het hardere werk.
Minder melodieus, maar directer. Een pluspunt is dat niet meteen.
Het nieuwe materiaal mist alle
ingetogenheid. [...]
Maar hoe hard, mooi en soms toch ook ingetogen Boudewijn de
Groot ook zingt en speelt, de man mist de uitstraling die
nodig is om het publiek op de banken te krijgen. Dat lukte in Uden
pas op het eind bij 'Malle Babbe' en 'Jimmy'. Daarvoor was het
matheid troef. Voorzichtige bijval hier en daar in de zaal, maar
geen massa die spontaan begon mee te klappen of mee te zingen. De
vraag is of dat wel moet bij de muziek die Boudewijn de Groot maakt.
Blijkbaar heeft het publiek zich die vraag ook steeds weer gesteld.
Concert van Boudewijn de Groot met begeleiding van Jan
Rietman (piano), Hans Janssen (synthesizer), Hans Hollestelle
(gitaar), Jan Vermeulen (bas) en Louis Debij (slagwerk);
vrijdag en zaterdagavond in de grote zaal van de Stadsschouwburg
(Tilburg), 20.15 uur. [...]
Was vroeger een gitaar voor 'Bo' (zoals ie zich in
Duitsland laat noemen) voldoende,
nu bedient hij zich van een een complete begeleidingsband, die laat
horen, dat hij er is. In "Code' bijvoorbeeld (met muziek van Hennie
Vrienten) is dat goed te merken, evenals in Boudewijns versie van
'Annabel' en 'Malle Babbe' en in het nummer 'De laatste vrouw'.
Allemaal nummers, die de moeite waard zijn, maar het oud spul mag
er ook nog altijd zijn. Gelukkig gaf Boudewijn daarvan in de toegift
nog blijk: 'Verdronken vlinder' en
'Testament' zijn onverbrekelijk
met hem verbonden.
- Maar je hebt meer gedaan dan de
bruut uithangen, liedjes schrijven en de vrijdenker zijn.
[Lennaert:] "Tsja. wat moet ik daar nu over zeggen?
Zo veel! Wat wil je weten? Of ik leraar dramatische expressie ben
geweest? Ben ik. Toen ze te rechts werden op die school heb ik er
gauw een punt achter gezet en ben ik weer aan het schrijven geslagen.
Dat is waar ook, ik heb een roman geschreven
en nautische liedjes voor Astrid,
mijn ex-vrouw; aan de drank soms, en aan de grond wat vaker gezeten.
Weet je wat de ellende is? Ik heb me steeds terug moeten trekken
van mijn passie: de lyriek en de bellettrie. En dan vind ik
Malle Babbe, het liedje, dat Rob de Nijs naar een hit zong,
nog niet eens mijn diepste buiging."
- Je voelt je dus naar de 'middle
of the road' gezogen. Voel je je door de vervlakking in de
muziekkultuur ook persoonlijk gediskwalificeerd?
"Het houdt je natuurlijk wel bezig, maar ik ben wel wat gewend.
Ik denk wel eens aan Rob de Nijs, een vent die het vak ook door
en door kent. We hebben ons twee jaar te barsten gevochten om
zijn renaissance voor elkaar te krijgen. Dat is ook gelukt. Uit
mijn eigen glorietijd heb ik bovendien een soort optimistisch
minimum overgehouden. Al investeren de platenmaatschappijen geen
dubbeltje meer in mijn 'afwijkend genre', ik hou mezelf overeind!
Af en toe pak ik mijn schip en dan bezoek ik mijn kornuiten in
Amsterdam en dan gaat Nijgh weer prima. Niks doemdenken. Er komt
altijd iets, of alles, zoals nu:
Ik, Jan Cremer. Het was heerlijk
om nu eens in een rockidioom te schrijven. Een uitdaging. Temeer
omdat je weet dat zo'n wilde Nederlandse musical valt en staat
bij de verstaanbaarheid van de tekst."
[Rob:] Populariteitsverkiezingen moeten met een flinke
korrel zout worden genomen. En toch is een positieve uitslag altijd
aardig, het zou onzin zijn dat te ontkennen. In 1975 publiceerde
Ogilvy Marktonderzoek de resultaten van een enquéte naar de
populairste zanger van Nederland. Nummer één werd
Ben Cramer, nummer twee Rob de Nijs en nummer drie Boudewijn de
Groot. Ik had Boudewijn met vijf procent verslagen! Op nummer
vier stond een nieuwe naam, die van Robert Long. In 1976 kwam
het NIPO met een soortgelijk onderzoek. Nu was ik nummer
één.
Twee grote hits hadden daar behoorlijk aan meegewerkt. Eerst,
begin '75, het meeslepende Malle Babbe van Boudewijn en
Lennaert. Ruim een jaar later, in het voorjaar van '76, kwam
Zet een kaars voor je raam.
Na de successen met De Groot werd Lennaert fulltime tekstschrijver
en leverde hij aan Jasperina de Jong, Ramses Shaffy en Liesbeth List.
En niet te vergeten Rob de Nijs,
die zijn 'Jan-Klaassen de Trompetter'
en 'Malle Babbe' hoog de hitlijsten inzong.
We zoeken de rust van Nijghs stamkroeg, volgens hem een café
met een onzichtbare hoge drempel. Die houdt ongewenst volk buiten. Hij
wijst naar een tabaksbruin verkleurde reproduktie naast de tapkast.
« Daar hangt Malle Babbe, de inspiratie voor dat
liedje. Toch is het niet het schilderij dat Malle Babbe voorstelt,
dat is een ander doek van Frans Hals. Ik heb me dus laten inspireren
door een vergissing. Wat je hier ziet, heet "zigeunermeisje", maar is
waarschijnlijk gemaakt in opdracht van een bordeel, of het stelt
één van de zeven hoofdzonden voor. Het is in elk geval
een lekker stuk. Die tieten en dat lachje, dat werkt toch wel hoor.
Als je die dingen van Hals hier in het museum bekijkt, zijn ze bijna
zoals bioscoop-affiches gemaakt : met enorme vegen, alsof het
met de witkwast is gedaan. Een ongelofelijk genie is die man geweest.
Eigenlijk was ie z'n tijd ver
vooruit. » [...]
Die hele comeback van Rob de Nijs is destijds mijn idee geweest.
"Jan Klaassen de trompetter",
"Zuster Ursula","Malle Babbe"
"en al die"
andere nummers zijn allemaal van Boudewijn en mij. Ik heb begin jaren
zeventig anderhalf jaar moeten lullen als Brugman om dat er door te
krijgen, want volgens Phonogram lag De Nijs er uit. Later zeiden ze
tegen mij : "Dat hebben we toch goed gezien, toen met Rob de
Nijs." Ik zeg : nee, vuile lui, dat hebben jullie niet goed
gezien, dat heb ik goed
gezien. » [...]
Het dodelijkste is natuurlijk zelf-epigonisme, waar veel artiesten
op aandrang van de buitenwacht op den duur toch aan toegeven. Een van
mijn voorbeelden blijft Brel, omdat ie dat juist niet deed.
Toen ie al ziek was, heeft ie gezegd : "Ik heb alles gezegd wat
ik wilde. Streep eronder." Wat voor keuze heb je anders als je je top
hebt bereikt ? Doorklimmen natuurlijk, dat is de enige
oplossing - bergop vallen er immers
altijd minder doden dan bergaf - en
nooit achterom kijken. Je hebt namelijk je eigen concurrentie
geschapen, dat voel ik wel eens met een nummer als Malle Babbe."
Naast zijn journalistieke werkzaamheden voor het Haarlems
Dagblad, waarvoor hij wekelijks een column schrijft, werd
[Lennaert] de man van liedteksten voor bekende Nederlandse
artiesten. Veel van zijn werkstukken werden nationale bestsellers
zoals 'Zuster Ursula', 'Malle Babbe',
'Jan Klaassen de trompetter',
'Het Land van Maas en Waal',
'Prikkebeen', en
'Zonder vrienden kan ik niet'.
[Boudewijn, over de uitvoering door Rowwen Hèze
op Als de rook is verdwenen...]
(bij twangy gitaarsolo) 'Vind je dit mooi? Dat vind ik niet.
Juist niet. Ik kan me voorstellen dat daar een of andere eenzame gitaar
klinkt, maar dan moet het wel wat warmer en melancholieker. Maar dat
vind ik van het hele nummer. In het begin vond ik het helemaal niks,
was ik echt teleurgesteld, juist omdat het Rowwen Hèze was. Pas
na vier, vijf keer luisteren, werd ik er een beetje door gegrepen,
voornamelijk door de accordeon, gaf ik me eindelijk gewonnen. Maar ik
vind het nog steeds een slordige en wat kille uitvoering. De wanhoop
en het gevoel dat de zanger voor Malle Babbe heeft, mis ik ontzettend.
Ook door die toch wat Duits aandoende polka in het refrein, waar ze
toch beter hadden kunnen kiezen voor de warmere driekwartsmaat. Terwijl
ze het wel kunnen. Ik denk dat ze er te kort mee bezig zijn geweest.'
zanger
"Ik ben er nog steeds trots op dat ik van Malle Babbe een hit heb mogen
maken. Adèle zong het als eerste, maar die deed het op een
cabaret-achtige manier. Ik weet nog dat ik
op de allereerste single-versie het woord geil niet mocht zingen. Live
heb ik dat wel altijd gedaan, omdat zo'n woord bij dat liedje hoort.
Verder herinner ik me dat ik met hem m'n allerklassiekste kater heb
beleefd. We hadden tijdens de overtocht van Urk naar Hoorn behoorlijk
Beerenburger zitten drinken. Op een ricochet-achtige wijze heeft hij
z'n kotter in de haven geparkeerd. Toen allerlei Duitsers daarover
begonnen te schelden, heeft hij ze verteld dat het hier altijd zo ging.
Vervolgens zijn we in de roemruchte kroeg van tante Marie verder gaan
drinken. Van de volgende dag weet ik nog dat de zon scheen, maar dat
voor de rest alles mis was. Met haring en pils hebben we geprobeerd
over de kater heen te komen. Het enige jammere van Lennaert vind ik
dat hij minder produktief is met het schrijven van songteksten. Als
ik hem opbel, vindt hij het meestal een goed idee, maar vervolgens
hoor ik niks meer. Maar ik blijf het proberen."
[Bespreking Boudewijn de Groot in Paradiso]
Rocknummers als 'Jimmy' en 'Annabel' klonken potsierlijk en het voor
Rob de Nijs geschreven feestlied 'Malle Babbe' werd topzwaar door alle
toeters en bellen.
[Bespreking Boudewijn de Groot in Paradiso]
In twee uur kwamen bekende nummers van toen en onlangs voorbij. De
arrangementen waren passend, de orkestratie dwong De Groot feller te
zijn dan in zijn indolente aard ligt, en de teksten bleken voor een
deel nog mee te kunnen: Meisje van zestien
('zij gaf zich aan een vagebond'),
Verdronken vlinder
('zo te sterven op het water met je vleugels van papier'),
Onderweg
("t licht komt van ver, van lichtjaren her'),
'Prikkebeen' ('lapjeskat, muizenissen,
rood cellofaan, draailier, sleutel van goud') samen met de vermoeiend
blijmoedige Elly 'Kauwgomballenboom' Nieman. Boudewijns kwaliteit als
componist kwam ook naar voren in liedjes die door anderen bekend zijn
gemaakt, maar hier de bedoelde uitvoering kregen: Annabel (Hans de
Booy kan inpakken) en Malle Babbe (exit Rob de Nijs).
Begin jaren zestig is Rob de Nijs een idool dat met 'Ritme Van De
Regen' de teenagers aan de voeten krijgt. Hij raakt later uit de gratie,
maar dankzij succesvolle rollen in tv-programma's als 'Oebele' en 'Kunt
U Mij De Weg Naar Hamelen Vertellen, Meneer?' is hij na enkele jaren
weer terug. Hits als 'Dag Zuster Ursula' en
'Malle Babbe' markeren de frisse start. Voor Rob de Nijs staat vanaf
dat moment alles in het teken van muziek. De immer bruisende energie
wordt verdeeld over platen en podia.
Boudewijn: "Ik herken in de teksten van Lennaert vaak het decor van
Haarlem en van onze jeugd: veel liedjes spelen zich immers hier af, zoals
'De reiziger',
'De rover', 'Malle Babbe' of
'De roos'."
[Bespreking 'Nieuwe Herfst Tournee']
Op het kleingemaakte podium (waarbij de apparatuur grotendeels aan het
zicht onttrokken is door een niet erg fraai maar wel zeer effectief
decor van metershoog getimmerde latjes waaraan de meeste
muziekinstrumenten hangen) vertolken zij met zijn achten zo'n 25
liedjes uit 32 jaar repertoire van Boudemjn de Groot. Dat zijn
ingetogen ballads (zoals het breekbare nieuwe lied
'De rover), maar ook veel uitbundiger en
vrolijker songs (zoals het bekende
'Tante Julia'), oude en recente teksten
van De Groots artistieke kompaan Lennaert Nijgh (zoals de klassieker
'Malle Babbe' en de nieuwe single 'Avond),
maar ook enkele eigen teksten (van de onderschatte elpee
'Maalstroom', uit 1984) en werk van
Herman Pieter de Boer, zoals 'Annabel', de Hans de Booij-hit waarvoor
Boudewijn de Groot indertijd de muziek schreef.
'Een nieuwe herfst' valt bijna
naadloos in de rest van zijn repertoire en gaat met name over dat ene
universele thema: de liefde. De Groot vindt het zelf 'een terugkeer
naar de jaren zestig'. "Ik heb nooit in één stijl gepast,
ik vond en vind het veel te leuk om met verschillende stijlen te
experimenteren. Vroeger liet ik me te veel meeslepen door de
gebeurtenissen van het moment en zeker in de jaren zestig waren die
nogal eens overweldigend. Nu ga ik veel meer mijn eigen gang. Het zou
ook niet geloofwaardig zijn als ik nu ineens ging grungen of
housen. Ik kreeg toevallig net een bandje met een gabberversie
van 'Malle Babbe'. 'Malle gabber' heet het.
Ik heb geen idee van wie het is. Op zich wel leuk om te horen, ik vind
het echter niet leuk dat ze propaganda maken voor XTC."
[Bespreking van Nieuwe Herfst Tournee: Gent (B)]
Tussen de nummers vertelde Boudewijn De Groot uitgebreid de verhaaltjes
die achter nummers als Malle Babbe,
De drie Mandarijnen, en
De Rover schuilgaan.
Het begint in 1964 met Strand (Je gaat
er op de brommer heen / en ligt dan plat tot kwart voor
één / dan ga je kijken naar een vrouw / die je
wel graag versieren zou / dan krijg je ruzie met haar man /
die toevallig boksen kan / en met je tanden in je hand /
sjok je weer verder langs het strand) en daarna volgen talloze
klassiek geworden nummers als Testament,
Meisje van 16,
Voor overlevenden,
Prikkebeen,
Het Land van Maas en Waal, Jimmy,
Tante Julia en Malle
Babbe. [...]
Playboy: Misschien heb ik nooit goed naar de tekst geluisterd.
Maar Hoe sterk is de eenzame fietser is zo'n regel die zich
in je kop nestelt. Als ik iemand in de wind door het landschap zie
trappen, denk ik aan die regel. Jullie hebben wel voor meer regels
gezorgd die zich in ons nationale onderbewustzijn hebben genesteld.
De Groot: Maar De eenzame fietser is niet van Lennaert
Nijgh, dat is van Ruud Engelander.
Playboy:
Het land van Maas en Waal...
De Groot: Dat is wel degelijk van Lennaert. Net als
Testament,
Verdronken Vlinder en Malle
Babbe. Lennaert is altijd gezien, en dat is nog steeds zo, als
een van de beste tekstdichters in de lichte muziek. Het zijn prachtige
teksten en technisch heel muzikaal geschreven. Op een melodie.
Playboy: Ik dacht dat je de melodie pas schreef als de tekst
klaar was.
De Groot: Hij schrijft zijn teksten op een eigen melodie.
Misschien dat dichters als ze schrijven altijd een melodie horen,
ik weet het niet.
[Boudewijn:] Ik vertel over Haarlem, de lievelingsstad van
Lennaert, over de onbereikbare liefdes die als een rode draad door zijn
leven liepen en nog altijd lopen, over de Haarlemse hoeren, waar hij als
chroniqueur natuurlijk ook over mee kan praten en die hij in de figuur
van Malle Babbe onsterfelijk heeft gemaakt. Meer dan ooit betrek ik
Lennaert bij de liedjes die ik zing. Want de
Tour'97, waarvan op deze
CD een groot deel te beluisteren is,
gaat voornamelijk over "Een Nieuwe Herfst",
de CD waarvoor ik uit heimwee en verlangen naar poëzie en
zeggingskracht weer bij hem heb aangeklopt.
Rob de Nijs bleef. Malle Babbe kwam langs, hield de
kaars voor het raam brandende en spong
moeiteloos over van imago naar imago. Van ruig naar romantisch, van
romantisch naar rock. Van bril naar krullen, van krullen naar ruig.
"Er verschijnt pas weer een elpee van Rob de Nijs zodra die een nieuw
kapsel voor de hoesfoto heeft bedacht," schreven Koot en Bie op hun
bescheurkalender.
De chansonnier zingt zijn ballades over de verrukkingen en
kwellingen van het kleine leven, verloren en herwonnen liefdes en de
drang naar vrijheid die zelfs de grootste burgerman nog wel eens in zich
voelt. Uit de zaal klinkt steeds
meer gezucht en gekreun van herkenning. 'Oooh!' als Boudewijn
De roos zingt: 'Nooit was een geur zo
zoet, en nooit een huid zo zacht!' In het donker zingen en lispelen de
fans de teksten mee, van de oude èn de nieuwe nummers. Woorden
als 'eenzaam', 'vagebond' en
'goeie ouwe tijd' roepen onmiddellijk
associaties van weemoed en verlangen op, zonder dat duidelijk is waar
de tekst eigenlijk over gaat. Achter me zingt een dikke man luidkeels
mee. Hij applaudiseert hard met zijn grote slagershanden en roept, als
de zanger het over een schilderij van een mooie jonge vrouw door Frans
Hals heeft, 'Mona Lisa!' Maar de tekst van Malle Malle Babbe
kent hij, en dat zal hij laten merken ook.
Schrijven doet hij al sinds hij zich kan herinneren. "Ik deed het
eigenlijk al voor ik daadwerkelijk schrijven kon. Mijn bedlegerige
grootmoeder woonde bij ons in en zij schreef al mijn fantasieën
en verhalen op."
Toch is het schrijven van liedjes een vak apart. "Het is zo anders
dan bijvoorbeeld een boek schrijven. Bij een roman is de hoeveelheid
tekst een stuk groter. Liedjes zijn een soort gedichten waarin je het
met weinig woorden moet doen. En daardoor wegen ze des te zwaarder",
aldus Lennaert Nijgh, die aan de wieg stond van hits als
'Malle Babbe' en 'Ik doe wat ik doe'.
Maar misschien wel de meeste lol heeft de intellectueel Nijgh
gehad met amusementsman Rob de Nijs. In de jaren zeventig was de
carrière van de voormalige tienerheld in een behoorlijke dip
terechtgekomen. Zijn platenmaatschappij Phonogram had hem al laten
vallen, toen Lennaert Nijgh zich met hem ging bemoeien. Zeker toen
Boudewijn de Groot na een van zijn onderduiksessies op de hei in
Drenthe weer boven water was gekomen, kon met nummers als
Jan Klaassen de Trompetter
en Malle Babbe aan de revival van de zanger worden gewerkt. De
Nijs is Nijgh nog immer dankbaar. Van de verzekeringsmaatschappijen
kwamen minder enthousiaste reacties. Door de hit
Zet een kaars voor je raam vannacht
(1976) zijn heel wat gordijnen in tienerkamers in de fik gevlogen.
Vanavond zien we Boudewijn de Groot zelf aan het werk. De muziekspecial
Boudewijn de Groot... en het Metropole Orkest
is opgenomen in samenwerking met Radio 2. U hoort en ziet onder andere
Verdronken vlinder,
Malle Babbe, Jimmy,
Tuin der lusten en
Een wonderkind van 50.
Ook deze versies bewijzen dat Boudewijn een artiest is die
blijft boeien.
Het verzameld werk van Lennaert Nijgh is uit.
'Ik doe wat ik doe'. Een kloek boek met
klassiekers als 'Het Land van Maas en Waal'
en 'Malle Babbe', 'Pastorale' en
'Meester Prikkebeen',
'Tante Julia'
en 'Testament'. Een gesprek met de
Haarlemse schrijver, die in de jaren zestig naam maakte met
zijn teksten voor Boudewijn de Groot. "Ik heb weinig met
la-la-la en na-na-na."
De neiging om zich aan de rand van of zelfs buiten de samenleving te
plaatsen, zat er bij Lennaert Nijgh al vroeg in en die anarchistische
romantiek is hij nooit meer kwijtgeraakt. Het spreekt uit bijna al zijn
liedteksten. Niet alleen de overbekende, waar Boudewijn de Groot hits van
wist te maken. Ook in de teksten die terechtkwamen bij zijn vroegere
vrouw Astrid Nijgh, bij Rob de Nijs, Jasperina de Jong, Cobi Schreijer en
Adèle Bloemendaal, gaat hij tekeer tegen de bekrompen moraal,
toont hij sympathie voor hoeren (Malle Babbe,
Ik doe wat ik doe), en bewierookt het
zeemansleven.
In het Haarlemse proeflokaal In den Uiver gaat Nijgh schuil achter
zijn Gauloises, zijn jenever en een aan onverschilligheid grenzende
relativering wanneer zijn roemrijke verleden als schepper van evergreens als
Welterusten, meneer de president
(Boudewijn de Groot), Pastorale (Liesbeth
List Ramses Shaffy) en Malle Babbe (Rob de Nijs), wordt besproken.
Minder bekend is dat
[Lennaert] ook tekende voor teksten van
o.a. Rob de Nijs (Malle Babbe,
Dag zuster Ursula),
Mouth & McNeal
(Ik zie een ster, en Ramses Shaffy en
Liesbeth List (Pastorale).
['Ik zie een ster' is niet door Lennaert geschreven, maar de
achterkant ervan, 'Liefste'.]
Vlak voor ik in de taxi stap, vraag ik Nijgh weer wat zijn
favoriete nummer van eigen hand is.
"De Reiziger", zegt hij, zonder enige
aarzeling.
Wat? Niet 'Testament',
'Verdronken Vlinder', 'Malle Babbe' of
'Pastorale', door radioluisteraars vorig jaar
nog verkozen tot het beste Nederlandstalige lied aller tijden?
Ophouden nu je nog vóór staat, zegt de blik in
Lennaert Nijghs ogen. Maar zelf zegt hij niets. Hij zou het beter
verwoorden. Maar dat zou tijd vergen...