"Ik schreef. In de schoolkrant natuurlijk, maar ook in Haarlems
Dagblad, in Op de Praatstoel, een column met wisselende auteurs.
Niet de eersten de besten: Belcampo, Louis Ferron, Remco Campert, Ischa
Meijer onder anderen. Uit het archief van de krant diepte ik een van mijn
prille stukjes op. [...]
Achttien jaar oud en als bijna enige van mijn klas dol op literatuur, op
Couperus met name, schrijf ik over het strand zoals ik het op dat moment
beleef. Ik heb het niet over vroeger. Vraag een journalist of een
schrijver in 1990 om iets over het onderwerp 'strand' te maken en er komt
geheid een stukje jeugdsentiment. Herinneringen aan het strand, aan
kinderleed dus, want dat is des schrijvers goudmijn - net als de
verloren jeugdliefde aan het strand. De Nivea-geur, de kindertranen en
de puberteitsmoeilijkheden vliegen je om de oren. À la recherche
du temps perdu, we nemen koffie en broodjes mee.
Ik lijk niet erg achttien in 1963, met dat ouderwetse taalgebruik, maar
ik ben wel degelijk zeer jong; een volwassen mens ondertekent niet met
het pseudoniem zeepbel. Waarom ik dat deed weet ik echt niet meer."