- Maar je hebt meer gedaan dan de
bruut uithangen, liedjes schrijven en de vrijdenker zijn.
[Lennaert:] "Tsja. wat moet ik daar nu over zeggen?
Zo veel! Wat wil je weten? Of ik leraar dramatische expressie ben
geweest? Ben ik. Toen ze te rechts werden op die school heb ik er
gauw een punt achter gezet en ben ik weer aan het schrijven geslagen.
Dat is waar ook, ik heb een roman geschreven en
nautische liedjes voor Astrid,
mijn ex-vrouw; aan de drank soms, en aan de grond wat vaker gezeten.
Weet je wat de ellende is? Ik heb me steeds terug moeten trekken
van mijn passie: de lyriek en de bellettrie. En dan vind ik
Malle Babbe, het liedje,
dat Rob de Nijs naar een hit zong, nog niet eens mijn diepste
buiging." [...]
- In de periode dat Jan Cremer zijn
egocentrisch-realistische wereldvertolking schreef, komponeerde jij
allerhand idealistisch tekst-materiaal, dat daar loodrecht op stond.
Valt na twintig jaar dan alles samen?
"Cremers roman was al in de begin jaren zestig een bestseller en
toen had nog bijna niemand van Nijgh gehoord. Doch voor hem zowel als
voor mij geldt dat we met volstrekt andere dingen bezig waren, dan
waar men ons van heeft leren kennen. Cremer was beeldend kunstenaar
en zelf was ik alleen maar aan het piekeren over mijn rol jegens
mogelijke vrouwelijke tegenspelers. Lees de flaptekst maar op mijn
roman: Tobia, of de Ontdekking van het Masturbaat. Ernst Van
Altena zei het treffend: Tobia is een typische anti-held, geen
Ik Jan Cremer, maar een Ik Jan Lul.
Zijn belevenissen zijn het negatief van de befaamde Cremer-orgasmen.
Het boek werkt meer op de lachspieren dan op de kringspieren."
Lennaert : « Ik werk als columnist voor het
Haarlems Dagblad en daarnaast doe ik dingen voor een
samenwerkingsverband van kranten. Ik kom zelf uit een krantenfamilie,
dus ik heb daar altijd wel feeling voor gehad. Verder is het
de bedoeling dat volgend jaar een novellenbundel uitkomt, het vervolg
op een roman die ik in 1970 schreef : Tobia. Het was het
meest gestolen boek uit de bibliotheek hier in Haarlem.
directeur van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in
Amsterdam
"Vanaf 1962 tot en met 1966 zat ik zomers lang met een groepje in
het huis van m'n ouders, De Berenklauw, in Aerdenhout. Daarbij zaten
Jeroen Krabbé met zijn vriendin en latere vrouw Herma, Rudolf
Lucieer, Boudewijn de Groot, Anneke Versteeg, Lennaert en ik. We waren
een heel creatief clubje dat heel diepgaande gesprekken voerde. We hadden
echt het idee dat wij de wereld anders gingen aanpakken. Wij wilden ons
de wereld eigen maken en vonden onszelf de laatste overlevenden. Een
plaat van Boudewijn heet daarom ook
'Voor de overlevenden'. De teksten op
die plaat zijn een exacte beschrijving van de sfeer van toen. Ik kon
altijd enorm genieten als ik zag hoe Lennaert aan het worstelen was met
z'n teksten die hij in De Berenklauw schreef. Toen ik in Rotterdam ging
studeren, heeft Lennaert mij regelmatig ellenlange brieven geschreven.
Een deel van die brieven is later opgenomen in zijn boek 'Tobias of de
ontdekking van het masturbariaat'."