Na de unieke presentatie van het Nederlandse lied door Jaap Fischer
verscheen op de platenmarkt de 20-jarige Boudewijn (Bo) de Groot. Wat
Bo met Fischer gemeen heeft is, dat hij zich begeleidt op een gitaar en
dat zijn liedjes uiten wat er in de harten van de jonge mensen van nu
leeft. Verder mag men hem, wat veel wordt gedaan, niet met Jaap Fischer
vergelijken, want Boudewijn de Groot zingt geen eigen teksten. De liedjes
werden geschreven door zijn vriend Lennaert Nijgh (19), die eveneens
studeert aan de Filmacademie te Amsterdam. Bo zette ze op muziek.
Boudewijns repertoire bestaat uit slecht[s] acht liedjes die hij
"Nederlandse chansons" noemt. Maar deze acht liedjes hebben
hem drie televisie-uitzendingen, een radio-programma en twee
grammofoonplaten bezorgd. [...]
Op
[het lyceum] begon het. Zoals iedereen tokkelde
[Boudewijn] af en toe wat op een gitaar en zong er wat bij.
Op aanraden van zijn schoonzusje ging hij er mee door en nam gitaarles.
In die tijd was Jaap Fischer erg populair bij de middelbare scholieren.
Dit genre lag Boudewijn wel, hij schreef zelf een paar liedjes en zong
deze op schoolavonden. Hij maakte kennis met de nu 19-jarige Lennaert
Nijgh, een Haarlemse jongeman die af en toe stukjes in een krant schreef
en voor zijn plezier films maakte.
"Lennaert had voor een geluidsfilm
een jongen nodig die liedjes bij een gitaar zong," zegt Boudewijn.
"Die jongen werd ik. Ik schreef twee liedjes en die werden opgenomen.
Er zou niets gebeurd zijn als Lennaert zijn film niet een keer vertoond
had voor een paar kennissen van zijn ouders. Daar was ook Ed Lautenslager,
omroeper bij de NTS. Hij meende dat ik een aardige stem had, maar vond
dat Lennaert de liedjes voor mij moest schrijven."
Dit gebeurde. Ed Lautenslager had relaties bij Phonogram, er
werd een bandje opgestuurd en Phonogram-functionaris
Tony Vos was onmiddellijk
enthousiast. De liedjes
"Élegie prénatale" en
"Strand" werden op de plaat gezet.
Daarna volgde een plaatje met
"Seksuele voorlichting" en
"Refrein voor..." en binnenkort komt
er een e.p.-tje met deze vier
liedjes en nog twee andere.
Naar aanleiding van de eerste plaat werden Boudewijn en
tekstschrijver Lennaert door Wim Ibo uitgenodigd voor zijn
Cabaretkroniek. Boudewijn
zong toen zijn liedje "Strand" en kreeg
daar veel positieve reacties op. Later volgde een optreden in
'Nieuwe oogst' en vorige
week zaterdag in 'Combo'.
De liedjes handelen allemaal over de liefde, meestal de
ongelukkige liefde. Ze lijken op de eerste liedjes van Jaap
Fischer, maar waar Fischer faalde door melige teksten, munten
de liedjes van Lennaert Nijgh uit door originaliteit en
spitsvondige woordkeus.
Binnenkort gaat Boudewijn opnamen maken voor het KRO-
televisieprogramma voor de vrouw
"Driekwart in de middag".
"De KRO is wel ontzettend voorzichtig," zegt Boudewijn. "Veel
teksten werden afgekeurd omdat men ze te pikant en ondeugend
vond."
"Toch hoop ik wel dat Lennaert nu eens liedjes over andere
onderwerpen gaat schrijven, want we hebben er nu genoeg over de
liefde. Ik ben een groot bewonderaar van George Brassens en die
zingt ook over de meest uiteenlopende onderwerpen." [...]
Er zijn wel plannen voor de toekomst. Wim Ibo heeft bedacht
dat het wel aardig zou zijn de oudste en de jongste generatie
samen te laten zingen, misschien ook op de plaat. Dit gaat
Boudewijn doen bij de bij ouderen bekende
Paul Collin.
AMSTERDAM, 19 febr. - Steevast iedere middag treffen elkaar
in het Amsterdams Koffiehuis aan de Oude Zijds Voorburgwal twee
jeugdige Nederlanders: liedjeszanger Boudewijn de Groot en
tekstdichter Lennaert Nijgh. De eerste komt er de lunchpauze
welke hem wordt toegemeten als employé van een in de
nabijheid gevestigd warenhuis uitzitten, de tweede brengt er
het uurtje vrijaf van de filmacademie door. Toch is het niet
zo dat deze twee jongelui er zitten om uit te blazen van het
karwei van de ochtend. Het uitgangspunt is eerder om in grote
trekken alvast gestalte te geven aan beider ambities. Die
ambities liggen op de eerste plaats op het terrein van het
chanson.
[Over live-optredens, met o.a.
Een meisje van 16 en
Welterusten mijnheer de president.]
De enige plek waar we Boudewijn rustig zijn boodschap hebben
horen verkondigen, was het Koetshuis (voor de pauze, daarna
begon het geduvel over de terugreis en was de laatste animo
verdwenen).
Met een aangename stem, behoorlijk gitaarspel en een snuifje
pikanterie zong Boudewijn de Groot de teksten en de vertalingen
van zijn vriend Lennaert Nijgh. Verdraaid goede teksten, die het
waard zijn om beluisterd te worden. Een protestliedje als
Mijnheer de president kan niet
worden afgedaan met schouderophalen. Temeer niet, omdat Boudewijn
in het verleden heeft bewezen, met heel zijn bescheiden gestalte
achter de boodschap te staan. Maar dan moet het publiek wel
rustig zijn.
Boudewijn de Groot is een lieve, relaxte jongen. Maar de
laatste tijd heeft hij redenen om iets minder relaxed te zijn.
Hij begint een beetje genoeg te krijgen van zijn rol van een
eenzame, romantische troebadoer, die met zijn eenvoudige
gitaar en wijsgerig gezang zalen vol ernstige AJC-types
bekoort. Voor Boudewijn zelf is die periode al weer over, en
hij heeft er erg veel moeite mee om zich terwille van het
publiek nog steeds in die suffige sferen te bewegen. (Of
begeven, het is allemaal goed wat je zegt.)
'Ik wil me gaan richten tot het soort mensen waar ik me bij
thuis voel. Als andere mensen mijn platen dan ook nog kopen,
is dat mee genomen, maar het hoeft niet zo nodig meer. Als ik
in de populariteits-pol van Steenwijk lees dat ik bovenaan
sta, samen met de Heikrekels en Toon Hermans, schrik ik me
rot. Ik ben het laatste jaar erg veranderd. Je wordt, geloof
ik, altijd wel door een bepaalde stroming in de muziek
beinvloed. Ik zie niet dat ik met iets nieuws aan kan komen,
dat volkomen los staat van elke bestaande stroming. Alles komt
voort uit iets anders, Vroeger werden Lennaert en ik beinvloed
door de chansonniers, nu door pop. Het verschil tussen
Lennaert en mij is dat Lennaert de popbeweging van een afstand
volgt, en dat ik gewoon mee leef. Misschien klinkt dat een
beetje aanmatigend, maar zoals de zaken nu staan, moet ik
Lennaert precies vertellen wat voor teksten hij voor me moet
schrijven, want hij voelt zelf niet de behoefte om te
veranderen. Lennaert is Lennaert, een vaststaand verschijnsel.
Ik ben, bij wijze van spreken, ieder jaar weer iemand anders.
Dat wil niet zeggen dat ik beter ben dan Lennaert, maar wel
anders. Vind je het niet lullig dat ik op die manier praat? ik
kan het moeilijk vermijden omdat Lennaert een essentieel
onderdeel van mijn werk is.'
Hitweek: Er gaan steeds maar geruchten, dat je met een grote
show door het land wil trekken. Hoe zit het daarmee?
Boudewijn: 'Ik zit een beetje met die show in m'n maag. De
moeilijkheid is namelijk, dat ik precies weet hoe die er uit
zou moeten zien, maar dat het financieel gewoon niet haalbaar
is. Lennaert en ik hebben uitgerekend dat we de show voor
ongeveer fl 1500,- zouden moeten verkopen. Met dat bedrag
zouden we een groep, een aantal vreemde artiesten als
vuurvreters en dansmeisjes en een complete lichtinstal- latie
moeten betalen. Dan krijg je nog de kosten van kostuums en
andere attributen. Het resultaat is dat we een heel andere,
simpele show moeten maken, terwijl we steeds dat betere geheel
in ons hoofd hebben. Als je maar weet dat hetgene waarmee je
bezig bent, maar een slap aftreksel is van je oorspronkelijke
idee, heb je er ook niet zo veel zin meer in.'
Hitweek: Het zou wel uitstekend zijn als jullie toch
doorzetten. Dan zagen de mensen in de kleinere plaatsen dat er
inderdaad andere dingen aan het gebeuren zijn.
Boudewijn: 'Ik wil het ook heel graag. Zelf hoef ik er niet
aan te verdienen, als ik maar met iets bezig ben, waar ik
helemaal in geloof. Maar ja, je kan in Nederland kennelijk
nooit iets helemaal goed doen, omdat er zo weinig geld
beschikbaar is. Eigenlijk hebben mensen zoals wij een hele
goeie miljonair nodig, die onze projekten wil financieren,
zonder er zeker van te zijn dat er geld aan te verdienen valt.
Zolang we die man niet hebben gevonden, moeten we maar met wat
minder tevreden zijn, maar het is wel erg jammer. Ik ben ervan
overtuigd dat er erg veel talent in Nederland rondloopt, dat
door die vervelende geldmoeilijkheden nooit van de grond
komt.
BOUDEWIJN DE GROOT. Een lange jongen, die verlegen lijkt,
maar het om de drommel niet is. Terwijl zijn platen nu de
Nederlandse hitparade bereiken, brachten ze hem een jaar
geleden nog geen sou op. En nog maar vier jaar geleden had hij
nooit van zijn leven gezongen. Toen zag hij zijn toekomst
alleen nog maar als cineast en ijverig bracht hij de dagen
door als leerling van de Amsterdamse filmacademie. Door een
toeval, dat overigens al in vele interviews is vermeld, werd
toen zijn talent voor het chanson ontdekt door zijn vriend
Lennaert Nijgh.
[Boudewijn:] "Lennaert en ik kenden elkaar al van de
lagere school. Maar later zijn we elkaar uit het oog verloren en
eigenlijk raakten we pas op de filmacademie weer bevriend. Lennaert
was toen aan een filmpje bezig,
"Feestje bouwen" heette het, en
hij zocht een jongen, die liedjes zong. Je weet wel, zo'n zanger die
romantisch onder het balkon ouderwets stond te doen. En toevallig
was ik in die tijd juist wat aan het proberen met een gitaar, min
of meer geinspireerd door Jaap Fischer. En daarom heeft hij mij
toen genomen voor zijn film. Het was trouwens de eerste keer,
dat-ie een liedje schreef, "Aan het strand",
en alweer door een toeval trok dat twee jaar later de aandacht van
een televisieman, van Ed Lautenschlager".
Ondertussen schrijft Boudewijn nog steeds de muziek bij Lennaerts
teksten. Het mooiste van hun samenwerking is, dat ze beiden geheel
achter de teksten staan. Ze zijn allebei, met enige restricties, in
politiek geinteresseerd.
[Lennaert:] 'Het interesseert me hoegenaamd niet hoe minister
Samkalden - die is toch van justitie
hè? - zijn zaken over het
naamloze-vennootschapwezen gaat doen.
Het interesseert ons wel wat er in Vietnam gebeurt en zeer zeker het
provotariaat. Ik voel me er verwant mee, kunstenaars zijn ook provos.
Ze zijn dan ook helemaal niet nieuw, provoceren is zo oud als de
wereld. Artisten staan geloof ik van nature vijandig tegenover de
maatschappij. Het fijne van onze provos is dat ze ook doen wat ze
zeggen. Dat is bij de grote partijen anders. De PvdA is eigenlijk
net een CDU geworden'.
Lennaert Nijgh schrijft al lang. Zelfs voordat hij zelf een pen
kan hanteren, dicteerde hij verhaaltjes aan zijn grootmoeder. Later
schreef hij in schoolkranten, maar omdat de leerprestaties tegenvielen,
werd dit door de rector verboden. Lennaert koos verschillende
pseudoniemen, maar de rector herkende zijn stijl.
Aanvankelijk wilde hij poppenspeler worden, maar via het schooltoneel
werd het film. En na die film
kwam het tekstschrijven. [...]
[Vraag:] 'Vind je het lied een goed uitdrukkingsmiddel om
een bepaalde politieke mening te verkondigen?' [Lennaert:] 'Voor bepaalde dingen wel. Artiesten zitten altijd
links. Ik ben wel van mening dat de termen rechts en links meer op een
levenshouding slaan dan op de echte politiek. Zeker zoals die politiek
de laatste tijd zich heeft gemanifesteerd. Gelukkig komt er nu een
verscherping.'
Lennaert Nijgh gisteren: "De samenwerking tussen Boudewijn en mij
is tamelijk moeilijk. Zelf begrijpen we er niet veel van; een redelijk
gelukt artistiek huwelijk, aan geboortebeperking denken we voorlopig
nog niet".
'Het heeft zijn vervelende kanten, het heeft ook z'n
voordelen. Boudewijn krijgt natuurlijk alle roem en eer voor
de liedjes die succes hebben. Maar hij krijgt ook alle kritiek
en verwijten. De mensen begrijpen niet dat het niet Boudewijns
teksten zijn. Ze kunnen hem hoogstens verwijten dat hij ze
zingt, maar niet dat het zijn woorden zijn, zijn bedoelingen.
Ik vind het niet vervelend dat ik niet alle eer krijg.
Tekstschrijvers zijn nogal kleurloze figuren, echt voor de
achtergrond, geloof ik.'
Lennaert Nijgh, schrijver van de meeste teksten die Boudewijn
de Groot zingt, eindexamenkandidaat van de Amsterdamse
filmacademie, vertaler, prozaschrijver. Boudewijn en hij
kennen elkaar zestien jaar, begonnen samen liedjes te maken
voor schoolfeesten (ongeveer vijf jaar geleden), Boudewijn
trad daarna op in een film
van Lennaert, hij zong daarin en werd zo ontdekt. Twee jaar
geleden begon Lennaert het tekstschrijven 'serieus te doen'.
Nu heeft hij allerlei werk naast het teksten schrijven voor
Boudewijn, vertalingen, etc. Zijn grootste hobby, naast zijn
werk, is lekker eten. Wat zijn leven het meest beheerst is
de liefde.
'Ik heb geen idee met welk van mijn drie bezigheden-van-nu
mijn leven later het meest gevuld zal worden. Ik waag me
eigenlijk nooit aan voorspellingen, want dan gebeuren de
raarste dingen. Een jaar geleden wist ik het allemaal precies,
tot mijn vijfendertigste had ik het allemaal precies
uitgemeten. Maar toen ben ik zo verschrikkelijk door elkaar
gegooid, dat ik met voorspellen ben opgehouden...'
'M'n interesse: Ik lees veel kranten. Ik kom af en toe thuis
met De Waarheid, Elsevier, De Telegraaf en Het Parool onder m'n
arm. Ik amuseer me ermee, het interesseert me. Ik maak me zelden
kwaad over politiek, ik word wel eens verdrietig. Nederlandse
politiek vind ik dorpsgeroddel, de buitenlandse politiek vind ik
zeer gecompliceerd.' [...]
'Ik ben blij dat ik naast de liedjes de film heb om me uit te
drukken. Wat ik tegen liedjes heb, is dat het zo'n klein en
beperkt medium is. Ik wil soms een heleboel, dat kan dan niet
daarin. Films zijn voor mij prettiger, verhalen kan ik me nog
meer in uitdrukken. [...]
'Ik geloof dat Boudewijn en ik elkaar zeer goed aanvullen in
het maken van teksten en muziek. Hij maakt prachtige muziek,
ik beheers, vind ik, de Nederlandse taal goed. Ik houd van
taal, ik houd ook van het verleden.'
'In de liedjes kan ik natuurlijk niet alles kwijt.
Privé schrijf ik ellenlange koningsdrama's, als ik
Vondel lees kan ik gaan zitten en in exact dezelfde stijl
verder gaan. Ik doe het ook in mijn nieuwste film.'
Boud: Ja... nou (trekt rimpels) het interesseert me niet zo
in die mate. Als het een onbekende is, dan sta ik er wel een
beetje sceptisch tegenover, maar als ik dan zijn teksten lees
en ze zijn goed, dan kan het me verder niet schelen, wie het
is. Alleen als ik de mensen ken, Lennard Nijgh bij voorbeeld
en zelfs ook Harry Geelen, dan vertrouw ik er zo'n beetje bij
voorbaat in.
[Boudewijn] formuleert bedachtzaam, af en toe met 'n
gewoontegebaar zijn lange haar wegstrijkend. In de hoek van
de kamer van het Amsterdamse drie-hoog, waar Boudewijn de
Groot met vrouw en kind het gereedkomen van eigen flatje in
Weesp afwacht, staat zijn gitaar. Hij draagt een bruin
spijkerpak met een felgekleurd overhemd. Zijn uiterlijke
verschijning is even onconventioneel als zijn beroep:
liedjeszanger. Dat is overigens een vrijblijvende aanduiding.
Kan 't misschien wat nauwkeuriger? Is hij protestzanger?
Nee; hij zingt veel meer dan protestliedjes. Is hij cabaretier?
Nee; er zijn wat liedjes die "du cabaret" zijn, maar ze drukken
geen stempel op zijn repertoire. Is hij dan misschien (zijn
naam kwam toch op de hitparade voor) tienerster? "Alsjeblieft
niet!" zegt hij vol afgrijzen.
Maar hij is wél populair. Zijn uiterlijk zou het
misverstand in de hand kunnen werken. Waar hij komt, wordt hij
herkend, Dat komt door de teevee. Hij kan de gevolgen van zijn
faam niet ontlopen. Hij heeft weggeef-fotokaarten, die hij
desgevraagd van zijn handtekening voorziet. Dat hoort er nu
eenmaal bij. Maar 't is wel poespas. En van hem
hóéft 't niet...
Als er dan toch met alle geweld (en daar is haast niet aan
te ontkomen) een etiket op Boudewijn de Groot moet worden
geplakt, kan men stellen dat hij nog 't meest verwantschap
vertoont met de Franse chansonniers. Zij, immers, zingen
teksten Die Iets Te Zeggen Hebben. En dat kan ook gezegd
worden van Boudewijn, die het nu de hoogste tijd vindt dat
zijn vriend Lennaert Nijgh in het gesprek betrokken wordt.
"...Want bijna alles wat ik zing is van Lennaert Nijgh."
Over! Van de Amsterdamse Marnixstraat naar de kamer van
Lennaert in diens riant ouderlijk huis te Heemstede. Boudewijn
en Anneke zijn beiden meegekomen; ze hebben die avond voor
zoontje Marcel, die in december twee wordt, een babysitter
weten te strikken. Maar moeder Anneke, minigerokt, resoluut,
goedlachs, moet in de loop van de avond wel even aan de
telefoon komen, want het leven eens babysitters kan moeilijk
zijn. [...]
Hun vriendschap dateert al van jaren her. Ze waren
buurtgenoten en beiden op het Coornhertlyceum, waar Boudewijn
ook eindexamen deed. Lennaert stapte over naar 't Kennemer,
haalde daar zijn h.b.s.-A-diploma en ging vervolgens, net als
Boudewijn, naar de filmacademie in Amsterdam. Boudewijn wou
aanvankelijk filmacteur worden, liep de academie ook af, maar
film interesseert hem nu niet meer. Lennaert daarentegen is
bezig uitvoering te geven aan zijn vaste voornemen zich een
carrière als filmregisseur op te bouwen. Wat hem niet
verhindert om teksten te schrijven voor Boudewijn, die daar
dan feilloos de juiste muziek aan toevoegt. Zelf zingen? Dat
doet Lennaert Nijgh alleen in de badkamer.
Hij is wat jonger dan Boudewijn. Blonder ook, en kortharig.
Het wordt in deze tijd gebruik de jonge mannelijke mensheid te
klasseren als een honderas: langharig en kortharig. De
langharigen trekken de aandacht. De kortharigen gelden nog
altijd als gewoon. Lennaert Nijgh ziet er gewoon uit, al wordt
zijn kin gesierd door 't begin van 'n baardje. Gewoon een
jonge vent, die in januari eenentwintig zal worden. Dan mag ie
stemmen. Mocht hij dat nu al, dan zou de P.S.P. de gelukkige
zijn. Allicht: Wel te rusten, meneer de president... Boudewijn
de Groot, die al twee keer zijn stemplicht heeft vervuld, deelt
bereidwillig mee dat hij bij de statenverkiezingen P.S.P.
stemde en voor de gemeenteraad Provo. "...Ik ben zelf geen
provo. Ze hebben mijn sympathie. Maar ik hoor er niet bij."
Waar hoort hij dan wel bij? Wel, net als Lennaert Nijgh tot die
groep jonge volwassenen van keurig-netten huize met een uitstekende
schoolopleiding, die vindt dat 't voortaan anders moet in de wereld.
Anders gezegd: ze behoren allebei tot de generatie die nu, naar het
oordeel van vele ouderen. zo'n grote bek heeft. Op de nieuwe
langspeelplaat komt
één tekst voor die Boudewijn zelf heeft gemaakt.
In dat lied constateert hij het een en ander: "tot nu toe was
't nooit geheel volmaakt" en "de ouderen zijn niet meer zoals
vroeger halve goden" en "de vrede is nog steeds een visioen"...
De sleutel tot Lennaerts en Boudewijns artistieke samenwerking
en hun tot en met de filmacademie merkwaardig evenwijdige
levensloop ligt in hun puberjaren. Lennaert was al vroeg aan
't filmen en in een van zijn
allerprilste produkties was Boudewijn een jongen die twee
zelfgemaakte liedjes zong, zichzelf op de gitaar begeleidend.
Lennaert Nijgh, die al op zeventienjarige leeftijd korte verhalen
schreef in het Haarlems Dagblad, zag ook niet tegen het fabriceren
van wat liedjes op, waarin de invloed van Jaap Fischer aanvankelijk
onmiskenbaar was. Boudewijn deed er muzikale klanken bij en
vertolkte ze met zijn zuiver, lenig baritongeluid. De eer van
hun ontdekking komt toe aan televisieomroeper Ed Lautenslager.
Die zag veel in een filmpje dat
als werkstuk van de filmacademie Boudewijns verrichtingen als
zanger weergaf. Zo kwam het tot introductie bij een
platenmaatschappij.
Er is sinds de eerste opname ("Op 14 mei '64, zo'n datum
vergeet je niet!") heel wat gebeurd, zowel met de tekstdichter
als met de uitvoerende kunstenaar. Boudewijn kreeg de
verantwoordelijkheid voor een pril gezin. En Lennaert, al is
hij dan nu weer thuis in het veilige Heemstede, woonde als
leerling van de filmacademie een poos in een sloophuis in de
Amsterdamse Reyer-Anslostraat, waar de politie van het bureau
Overtoom om zo te zeggen in en uit liep. Hij weet dus van
wanten als het gaat om het provotariaat en belendende
bevolkingsgroepen. Dat proef je trouwens uit een tekst als
Vrijgezel, een gevat met zeer
beeldende dichtregels: "de peuken op de borden, en de kruimels
in het bed" en "mensen die het beter wisten waren allemaal
fascisten, die het aan verstand ontbrak".
Het komt zelden voor dat een tekstschrijver bekendheid
krijgt. Meestal is de vertolker van een lied de enige die de
massa leert kennen. Omdat Lennaert Nijgh zó'n unieke
figuur op zijn terrein is, wilde ik jullie, door middel van
het volgende interview, kennis met hem laten maken.
Eva jr.: Hoe zie je de plaats van een tekstdichter?
L. N.: Een tekstdichter is afhankelijk van een artiest. Als
hij niet zelf een lied kan brengen, moet hij iemand vinden die
het wel kan. Ik schrijf mijn teksten op iemand. Als ik een
tekst voor Boudewijn maak, heb ik hem steeds in mijn hoofd. Ik
probeer me uit te drukken op een manier die hem ligt, zodat
hij zelf zoveel mogelijk achter de tekst kan staan. Ik kan
niet zo maar in het wilde weg schrijven. Ik wil van te voren
weten wie een lied gaat brengen.
Eva jr.: In hoeverre vind je een tekst belangrijk in een
liedje? Platen met de meest onbenullige teksten worden vaak
enorm verkocht.
L. N.: Dat is gewoon een heel andere afdeling. Daar heb
ik niks mee te maken. Ik ben tekstdichter. Wat Boudewijn
brengt is eigenlijk op muziek gezette poëzie.
Eva jr.: Wat stel je je voor van Boudewijn zonder jouw
teksten?
L. N.: Zonder mij had Boudewijn het gewoon niet gedaan.
Dan was hij cineast geworden of iets anders, maar in elk geval
geen zanger. Ik heb hem echt om moeten praten, want hij zag er
eerst niet veel in. We zijn er eigenlijk voor de grap mee
begonnen. We hadden niet verwacht dat het zo zou lopen.
Eva jr.: Schrijf je uitsluitend voor Boudewijn? Heb je
daar een dagtaak aan?
L. N.: Ik maak, op enkele nummers na, het hele repertoire
van Boudewijn. Dat is een behoorlijk zware taak. Ik zit soms
maanden aan een langspeelplaat te werken. Dan ga ik weer een
tijdje filmen, want je kan niet een heel jaar schrijven. Dan
raak je volkomen leeg. Ik vertaal soms voor andere artiesten
en ik heb laatst teksten gemaakt voor Adèle
Bloemendaal, en voor een aantal televisieshows van Rob Touber.
Ik zou trouwens best wat meer voor vrouwen willen schrijven.
Vooral voor Liesbeth List.
Eva jr.: Als je inderdaad op "iemand" schrijft zullen je
teksten voor iemand als Liesbeth heel anders zijn dan die voor
Boudewijn.
L. N.: Ja. inderdaad. Boudewijn voelt mijn teksten heel goed
aan. Behalve de erotische. Teksten die betrekking hebben op
liefdesproblemen begrijpt hij niet, omdat hij er zelf nooit
last van heeft gehad. Hij is heel jong en heel gelukkig
getrouwd.
Eva jr.: Zou je die teksten dan niet beter door iemand anders
kunnen laten brengen?
L. N.: Ik ken niemand die dat zou kunnen. Behalve
één man, en die staat erop om alleen zijn eigen
teksten te gebruiken. Ramses Shaffy. Die weet precies wat ik
bedoel. Hij is een ontzettend fellevend mens. En een erg
ongelukkig mens. Boudewijn is veel meer in zichzelf gekeerd
dan Ramses. Ze hebben ook een heel verschillende
presentatie. [...]
Eva jr.: Vind je Nederlands een hanteerbare taal?
L. N.: Nederlands is een uiterst moeilijke, maar zeer
literaire taal. Je kunt er heel mooie dingen mee doen.
Er zijn nogal eens moeilijkheden geweest met je tekstdichter
Lennaert Nijgh. Je zou geweigerd hebben bepaalde liedjes te
zingen, omdat je er niet achterstond.
Boudewijn: Lennaert laat altijd in interviews zetten, dat
hij zo'n erbarmelijk liefdeleven heeft, erg zielig is en altijd
maar blauwtjes loopt (hij overdrijft graag) en dat ik zijn
teksten niet begrijp, omdat ik gelukkig getrouwd ben. Maar het
is met mij net zo gegaan als met hem. Ik ben nu inderdaad
gelukkig getrouwd, maar ik begrijp heel goed, dat het voor hem
een groot probleem is als hij door een meisje verlaten wordt.
Dáárom keur ik zijn teksten niet af, niet om de
inhoud of de strekking, maar gewoon omdat ik ze niet goed
vind, te poëtisch, te sentimenteel of technisch niet
fijn. Lennaert geeft er dan altijd een andere uitleg aan. Als
de mensen zijn film of een van de fragmenten ervan niet goed
vinden, zegt hij: Jullie begrijpen het niet. Dat is misschien
wel een laf
verdedigingsmiddel van hem. Zijn nieuwe film? Daar
weet ik weinig van. Ik heb alleen 't verhaal gelezen en daar
zie ik veel in.
Het intrigeert me hoe hij zijn teksten schrijft. Misschien
declameert hij ze wel eerst voor de bandrecorder. Het lijkt me
vreemd als hij dat niet doet. Ik heb nooit LSD geprobeerd. Ik
ben bang dat het gevaarlijk is. Je kleur- en muzikaal gevoel
wordt sterk ontwikkeld. Je mist alleen de techniek, het zou
een enorme janboel worden als je het meteen op papier zou
zetten. En onder invloed van drank? Als ik wat gedronken heb,
word ik moe. Het verhoogt mijn energie niet. Hahaha, het
klinkt wel wat complexerig allemaal.
Dylan heeft me het afgelopen jaar erg bezig gehouden. Ik
hoop in 1967 te kunnen wat ik in 1966 al hoopte. Hoe doet Dylan
dat? Eerst dacht ik, hij belazert de boel. Hij schrijft een
zin op en zoekt daar een rijmwoord bij en vult de volgende
zin, want elke zin was een los beeld, zoals in 'Hard rain's
gonna a fall'. Er zat geen verband in. Maar na heel vaak lezen
zag ik hoe het in elkaar zat. Kennelijk was het niet waar. Hij
moet het wel degelijk bewust hebben opgeschreven. Eigenlijk
kan het mij niet schelen. Elke zin op zich was zo fijn.
Mijn teksten zouden op die van Bob Dylan lijken. Dat zullen
de mensen mij misschien kwalijk nemen. Maar als de kritiek
daartoe beperkt zou blijven, zou ik erg gelukkig zijn. Een
eigen stijl komt vanzelf, als je eenmaal bezig bent.
Nee, ik
heb er nog niet met Lennaert over gesproken, alleen nog maar met
Anneke, m'n vrouw en met jou dus.
Het Nederlandse chanson is zijn opmars begonnen. Lange tijd werd
beweerd dat onze taal niet geschikt was voor het schrijven van goede
songteksten, zangers en zangeressen klaagden dat zij altijd maar
vertalingen van succesvolle buitenlandse liedjes moesten zingen.
Maar daar is nu duidelijk verandering in gekomen en artiesten
als Ramses Shaffy, Boudewijn de Groot, Martine Bijl, Liesbeth List
en Conny van den Bos bewijzen op dit ogenblik dat ook liedjes met
een oorspronkelijke Nederlandse tekst een grote kans op succes
hebben - en tevens kwaliteiten
kunnen bezitten.
Een schrijver van de betere Nederlandse songtekst is de jonge
Haarlemmer Lennaert Nijgh, die drie jaar geleden zijn carrière
als liedjesschrijver begon met het maken van teksten voor Boudewijn
de Groot.
Vrijwel alle liedjes die door Boudewijn de Groot worden gezongen
werden geschreven door Lennaert Nijgh en velen zien hen reeds als
een onafscheidelijk duo.
Zelf zei bij gisteren: "Dat we nu uitsluitend een duo vormen is
niet helemaal waar. Ik wil me dan ook meer gaan toeleggen op het
schrijven van teksten voor andere artiesten. Ik heb nu teksten
geschreven voor Liesbeth List, Elly Nieman, Conny van den Bos.
'Voor Martine Bijl heb ik er een paar klaar liggen, waarvan ik
hoop dat zij ze wil zingen." [...]
Is ons land rijp voor het Nederlandse chanson?
Lennaert Nijgh: Ja. Er moesten alleen nog meer mensen komen
die goede Nederlandse chansons kunnen schrijven. Er zijn er niet
zoveel. Ramses is er een van. Men noemt hem vaak cabaret, maar
zijn liedjes zijn veel meer een chanson. Hij schrijft veel goede
teksten, maar hij heeft het zo druk dat hij vrijwel geen tijd
vindt voor andere mensen wat te maken.
En Hans Andreus schrijft ze ook wel eens. Het is eigenlijk
begonnen met de liedjes van Jaap Fischer."
Lennaert Nijgh is een grote voorstander van het zingen van
Nederlandse chansons en niet alleen omdat hij ze zelf schrijft.
Hij zegt: "De groep mensen die volledig het Franse chanson
begrijpen is relatief klein. Toch is het belangrijk dat men
ze verstaat, want daar gaat het bij een chanson om. Het zijn
luisterliedjes."
Schrijft hij zijn teksten makkelijk?
Hij antwoordt: "De tijd die zij bij mij nodig hebben om
tot stand te komen, ligt tussen de twee weken en een kwartier.
Men zegt wel eens: Er moet eerst wat in, voordat er wat uitkomt.
Dat klopt ook wel. Maar ik bedoel dat anders. Ik gebruik nooit
middelen zoals LSD of TRI. Ik weet niet wat de reacties zijn
bij dat gebruik. Ik doe het ook niet, omdat het bijzonder
schadelijk is."
Betekent dit dat succes hem niets doet?
Boudewijn: "Nee, natuurlijk niet, het is gewoon onzin om te
zeggen dat het me niks kan schelen als ik geen succes heb. Dat
wil iedereen hebben en daar doe je ook je best voor; succes
wil je zo lang mogelijk bewaren. Maar je moet je wel constant
voorhouden dat het vliesdun is en als je erover aait, springt
het kapot".
Het is een zelf bescherming die gesymboliseerd is in een
verhuizing van Amsterdam naar Weesp. Hij woont daar met Anneke
en twee kinderen Op een flat. Een auto - "als ik ooit m'n
rijbewijs haal" - moet straks het zelf gewilde isolement naar
behoeven doorbreken. De samenwerking met tekstschrijver en
Haarlemmer Lennaert Nijgh is door de verhuizing niet minder
geworden en is "dus" nog even frustrerend als vroeger.
Boudewijn: "Ik voel me soms diep triest, jaloers, zelfs op
mensen als Johnny Hoes. Ik zou het niet willen wat hij doet,
maar ik zou het ook nipt kunnen. Ik kan gewoon geen tekst
schrijven. Ik ben ook jaloers op Lennaert en Bob Dylan. Van
Dylan durf ik geen plaat meer op te zetten, ik ga hem haten.
Het is de angst weer geconfronteerd te worden met het feit dat
ik het niet kan".
Ik dacht eigenlijk dat jij geen intervjoes meer zou
geven...
[Boudewijn:] Dat klopt ja... Weet je wat het is, er
is nog nooit een goed intervjoe met mij geweest, ik kom nergens
uit zoals ik ben... Maar dat ik toch jou een intervjoe laat
maken, daar heb ik mijn redenen voor... Ik zal heel eerlijk
zijn. Jullie hebben over mijn elpees geschreven, hij schrijft
zijn teksten niet zelf... Dat hield mij enorm bezig, nog steeds
trouwens, ik ben erg jaloers op mensen als Bob Dylan, Lennaert
Nijgh, Johnny Hoes zelfs, omdat die teksten maken kunnen... Tis
echt zo, soms kan ik wel huilen, ik probeer het alsmaar opnieuw
met bloed, zweet en tranen, maar er komt gewoon niets uit...
Het trof me daarom zo in Hitweek, omdat ik Hitweek nog altijd
het beste muziekblad van Nederland vind, ik lees Hitweek voor
de besprekingen van mijn platen, zoals ik Nico Scheepmaker
lees voor de teevee-optredens van mij... Ik had toen een laf
uitvluchtmiddel, ik las Hitweek niet meer... en nou vond ik
het leuk toen je opbelde voor een intervjoe, er staat ontzettend
veel geouwehoer in Hitweek, zo'n boekbespreking, daar staat
toch eigenlijk niks in, ik vind dat bijvoorbeeld een intervjoe
met mij veel meer op zijn plaats is... Er wordt in Hitweek
nogal eens wat aangerotzooid, die boekenrubriek is dus helemaal
niks, en AU eigenlijk ook niet, maar dat wordt wel beter de
laatste tijd, er staan alleen nog zoveel stoplappen in... Maar
Hitweek blijft uniek want het gaat door, het voelt dat het
gelijk heeft... Weet je dat ik tegenwoordig wel eens schrik
van de jeugd, van de Hitweeklezertjes en de Kinklezertjes, er
gaat niets meer van uit, als je nou die brievenbuspaginaas
leest, het is net zo goed klootjesvolk... Wat ik ook niet
begrijp is dat jullie zo anti Veronika zijn, ik luister wel
es naar andere popstasjons, Caroline, London, maar als ik
nou Johnny Walker hoor, da's toch helemaal Joost, en dat
was er toch veel eerder...
Iedereen gooit me dood met dat verhaal van, Lennaert
Nijgh heeft konstant liefdesverdriet, en jij bent getrouwd
met het eerste het beste meisje, zodat jij er niet over zou
kunnen oordelen...
[Boudewijn:] Dat zeikverhaal, word ik helemaal ziek
van, dat verhaal strooit Lennaert rond... Bij de een gaat
liefdesverdriet gauw over, bij de ander duurt het jaren, maar
de eerste echte liefde die uitgaat, dat is altijd rot, en dat
maakt iedereen mee.. Ik begrijp niet waarom Lennaert dat
verhaal nog altijd vertelt, hij heeft een hele tijd onder de
plak van zijn moeder gezeten, hij staat eigenlijk nog maar
kort op eigen benen, misschien zit het em daarin.
Hou je nog van je vrouw?
[Boudewijn:] Daar laat ik me niet over uit...
Een ander onderwerp dan maar. Die teksten van Lennaert,
bij welke muziekuitgeverij zitten die, bij Impala?
[Boudewijn:] Nee, ze zitten bij Altona, maar dat
maakt voor hem niets uit... En mijn platen worden toch wel
gedraaid bij Veronika, want Tineke van Veronika is de eh
huisgenoot, zal ik maar zeggen van mijn producer
Tony Vos, via die weg heb
ik toch zingt... [?]
Lennaert Nijgh. De naam klinkt intussen bekend in Nederlandse
oren. Hij is de man die Boudewijn de Groot van teksten voorziet.
De man áchter Boudewijn, verantwoordelijk voor de
poëzie die de langharige, hoogst individualistische bard
van deze gekke tijd met zoveel succes in klanken
verpakt. [...]
Boudewijn de Groot, broodmager, met zijn gitaar, zijn donkere
lokken, zijn spijkerpak, verkócht 't. Gewillige afnemers
bij de vleet. De platenmaatschappij is zeer tevreden. Er is een
tekstschrijver aan het woord wiens talent veel betekent voor
deze tijd. Tekstschrijvers, dichters treden niet in de
openbaarheid - zeker niet als ze, als deze, alleen maar zingen
in 't bad.
Maar hier is dan Lennaert Nijgh, Boudewijns leverancier. Die
als maker van een geflopte speelfilm
na Arnhem, en na die barre kritieken in de kranten zijn wonden likt
in het ouderlijk huis in Heemstede. Het is een uitermate fraai, op
meer dan normale welstand duidend ouderlijk huis. En hij woont
er nu, en hij eet er nu, wat per slot doodnatuurlijk is voor
een enig kind van tweeëntwintig jaar in de
vrijgezellenstaat. Maar Lennaert Nijgh, wiens zestigjarige
vader reclameontwerper in ruste is, wordt goed nijdig als hij
in een van die vernielende kritieken terloops en iet of wat
vergoelijkend wordt neergezet als "uitgeverszoon", waarbij dan
iedereen meteen denkt aan het Nijgh-en-Van-Ditmar-concern.
Want de reeds lang ontslapen "Ome Han", in zijn tijd
opperhoofd van De Nieuwe Rotterdamse Courant, van wie
hoogbejaarde journalisten nu soms nog weleens benauwd dromen,
is slechts verre famillie.
Hij wil maar zeggen dat hij zelf ook zakelijk volledig
opdraait voor zijn eigen mislukkingen, zo goed als hij
persoonlijk het profijt trekt van zijn artistieke successen.
Die successen als tekstschrijver waren tot nog toe niet
gering.
Waarom moet zo'n jongen dan zo nodig filmer willen zijn?
Hij is mager, donkerblond, heeft een aristocratisch gebogen
neus en ironische ogen. Hij praat makkelijk, zichzelf noch
anderen sparend, maar hij zegt geen woord te veel. Zijn kleren
zijn gemakkelijk: coltruitje, broek en colbertje met ribbels.
Een kinbaardje heeft hij een maand of wat een eerlijke kans
gegeven, hoewel zijn spiegel ertegenop kwam. Hij is nu weer
glad en ziet er geen dag ouder uit dan hij is.
Zijn noodlot - áls het dat is - begon met 'n
8-mm-camera als verjaarsgeschenk, jaren geleden, toen hij op
't Kennemer Lyceum nog die jongen was die bij sport altijd
buitenspel stond en bij culturele activiteiten vooraan. Stapte
na vier klassen gymnasium alfa over naar de twee laatste
klassen van het h.b.s.-a-programma, wat hij altezamen "een
ideale opleiding" noemt: praktische kennis op 'n klassieke
basis. De amateur-camera kreeg het zwaar te verduren, leverde
bij de eerste schoolfilmproduktie
de ontdekking van medeleerling Boudewijn de Groot als acteur op.
Na het lyceumeindexamen in '64 volgden twee jaar Filmacademie.
Jaren waarin, dank zij zijn boezemvriend en medium Boudewijn
de Groot, tekstdichter Lennaert Nijgh nationale roem verwierf.
Tamelijk wilde jaren, mag hij wel zeggen, waarin hij
Boudewijn-het-huisvadertje zag ontstaan, naast diens
gezellige, welgedane Anneke, die plotsklaps opdoemde op een
feestje. Zelf was hij - is hij de niet-zo-vrolijke
flierefluitende vrijgezel, nu eens hier, dan weer daar of
zonder ene Joke, aan wie hij een gedichtenbundel heeft
opgedragen. Zijn tijdelijke woonstee, een afbraakhuis in de
Amsterdamse Reyer-Anslostraat, met een provo-genottempel op
zolder, verschilde aanmerkelijk van de ouderlijke veste in
Heemstede. Er stonden af en toe agenten voor 't bed.
't Is allemaal geschiedenis nu. Boudewijn en Anneke wonen
met kleuter Marcel en baby Kaja op 'n flatje in Weesp. En
Lennaert Nijgh verstrekt een visitekaartje met de naam van zijn
firma: Colonna Film, waarvan hij niet alleen directeur,
doch tevens het voltallige personeel is.
Een film maken betekent gróót zaken doen.
Rekenen met bedragen waarvan de staart uit vele nullen bestaat.
Daar is hij nu volop mee bezig. Want dezer dagen begint de
produktie van een volgende speelfilm.
Maar nu op volwassen 35-mm-formaat, breedscherm, liefst in kleur,
met in de hoofdrollen Boudewijn de Groot, Anneke en hun
nakomelingschap. Produktie, scenario, regie: Lennaert
Nijgh. [...]
Hij ziet zichzelf graag in betrekking tot vele glazen pils,
vele kelken jenever. Niet bij voortduring, maar af en toe, als
het zo eens uitkomt. En 't komt vaak zo uit. Dat was al zo in
zijn schoolverleden. "Uw zoon ligt dronken op het strand," zei
toen hij vijftien of zestien was, een hypocriete telefoonstem
tot zijn lang niet verheugde ouders. Hij fietste herhaalde
malen het Spaarne in. "... Soms raak ik 'm nou eenmaal. Vorige
week nog ben ik spiernaakt in een vijver in Aerdenhout
gesprongen. Ha ha! Boudewijn heeft er foto's van gemaakt. Ben
ik goed dronken, dan kan ik niet lopen en niet praten, maar ik
krijg de beste ideeën." En die is hij dan, beweert hij,
de volgende ochtend niet kwijt - wat een tamelijk uniek
verschijnsel mag heten. [...]
En vriendinnen? Ah, ze zijn er bij de vleet. Maar de Liefde
met 'n hoofdletter is voor Lennaert Nijgh een heel ander
hoofdstuk. Een probleem dat zijn diepste wezen beroert. De
naam van het probleem is bekend. Zij heet Joke. Zij zal
straks, als de camera gaat lopen, script-girl zijn...
Boudewijn de Groot werd op 20 mei 1944 in Batavia (Ind.)
geboren, ging naar Haarlem en later naar Heemstede. Daar
behaalde hij zijn hbs-diploma en raakte hij bevriend met Lennaert
Nijgh. Ze gingen samen liedjes schrijven, die Boudewijn zong en
Lennaert op de film opnam. Bo (om het gemakkelijk te houden)
begon te studeren aan de filmacademie, waarheen Lennaert hem
later volgde. Boudewijn heeft overigens zijn filmopleiding nooit
voltooid en is het meeste al weer, vergeten, terwijl Lennaert de
schrik te pakken heeft na de slechte kritieken op zijn eerste,
inderdaad weinig bevredigende resultaten. Hij bedrijft nu andere
en succesvoller bezigheden, zoals tekstschrijven en managen.
[Boudewijn:] Verder ga ik ieder jaar met mijn vrouw
een paar dagen naar een vriend in Aerdenhout en daar gebeuren altijd
de meest idiote dingen. Lennaert Nijgh komt dan ook altijd. De LP
"Voor de Overlevenden" is daar
o.a. ontstaan.
"Boudewijn vertelt mij niets over zaken die hij helemaal niet
zou mogen verzwijgen, zodat ik het meeste over hem moet vernemen
uit de krant of van zijn vrouw.' Lennaert Nijgh over Boudewijn de
Groot in 'Voor de overlevenden'.
Lennaert vroeg me Boudewijn te interviewen voor zijn boek,
dat binnenkort uitkomt bij de Bezige Bij. We praatten een middag
bij hem en een avond tot een eind na middernacht bij mij thuis.
Dronken frisdrank (ananas). De vloer van zijn flat in Weesp is
bedekt met zwarte en witte linoleumtegels, daarop kruipt de
jongste en heel opmerkelijke De Groot, tien maanden oud en
helemaal in het rood. [...]
Ik herinner hem eraan dat hij in '66 in
'Voor de overlevenden' schreef dat hij
afscheid zou moeten nemen van Lennaert Nijgh. Hij zegt met
zachte stem, en gezeten op een sofa: "Ik suggereerde dat het
wel eens zal gebeuren. Ik zag het méér als een
soort fatum. Toen ik dat schreef had ik niet de idee dat ik
het zou willen. Méér: wat moet ik in godsnaam zonder hem?
Ik: "En, nu?"
B.: "Minder. Ik heb het nog wel... ik zou me echt geen raad
weten als Lennaert zou stoppen. Ik zou bij God niet weten wat
te doen. Tot nog toe ben ik geen tekstschrijver geworden."
Stilte. "Misschien (let op de niet geringe blik) dat ik het
dan door de situatie gedwongen wel
word." [...]
Ik: "En
'[Ze zijn niet meer als toen]' dat is toch van jou."
B.: "Daar heb ik een jaar over gedaan. Ik denk nog voordat
ik ga schrijven, is het wel goed. Ik krijg het niet op papier
als ik het niet goed vind en als het er staat, streep ik het
weer door. Betere teksten zullen wel ontstaan tussen de regels
door. Je moet alles opschrijven... Ik weet niet hoe Lennaert
het doet..."
Anneke (die er maar kort bij blijft): "Op de wijs van
kinderliedjes."
B.: "Het zal ongetwijfeld iets zijn waar je moet jezelf toe
moet dwingen. Met een heleboel dingen moet ik wel... moeilijk
woord, altijd een dictionnair bij de hand hebben. Ik heb een
heleboel dingen waarbij ik zelf m'n wil kan opleggen, maar bij
het schrijven van een tekst kan ik het gewoon niet."
Ik: "Lennaert zei in een interview met Aad van der Mijn in
Avenue: We zeggen dat Boudewijn en ik zijn vader en moedertje
en Anneke kookt voor ons."
B.: "Dat is zo'n gezegde van hem. Dat zegt hij graag.
't Heeft nergens iets mee te maken."
Ik: "Hij dacht dat de intieme relatie voor jou misschien
benauwend was."
B.: "Ik vind het inderdaad soms wel es benauwend om de
ontwikkeling van ons. Om zo'n samenwerking te laten doorgaan
moet de ontwikkeling van mij en Lennaert steeds met elkaar in
overeenstemming zijn. Dat kan me wel benauwen."
Ik: "Hem benauwt het niet."
B.: (glimlacht): "Misschien omdat hij óf gelooft in
een gelijke ontwikkeling of in flexibiliteit van Lennaert Nijgh.
Met de laatste lp heeft hij
bewezen een tekst te kunnen schrijven waar hij zelf in eerste
instantie niet helemaal achter stond. Dat voordeel heeft Lennaert.
't Is toch ontzettend knap eigenlijk." Stilte. "Toen hij eraan
begon..." Zwijgt. "Als hij kwam met een tekst, zei ik dat is het
helemaal niet... En als hij er dan weer mee terug kwam, zei ik
helemaal goed. Ik wilde nieuwe woord-combinaties, belangrijker
woordgebruik."
Ik: "Jij maakt de muziek. hoe?"
B.: "Ik lees de tekst, ik sla op de gitaar de woorden aan
en fluit erbij. Ik kan geen noot schrijven. Dan komen we bij
elkaar, gaan praten met Paige over het arrangement. Soms heb
ik een melodietje in m'n hoofd. Paige arrangeert goed, verzint
tegenmelodietjes. Niet alleen dat ie ontzettend goed is in het
maken van arrangementen, maar de omstandigheden waarin hij
arrangeert. Het feit dat hij een man van 50 is, maar begrip
heeft voor popmuziek en waarmee hij zich geïnteresseerd
bezig houdt."
Ik: "Om welke redenen keur je een tekst af?"
B.: "Om de woordkeus, of de tendens. Als bij voorbeeld
iets helemaal is in de sfeer van de vorige lp. Romantisch
melodramatisch, dat ligt me niet. Als het summiere dingen
zijn, verander ik het zelf."
Ik: "Hebben Lennaert en jij niet veel gemeen?"
B.: "Nee, alleen het sterke jeugdsentiment, maar onze
interessen lopen nogal uiteen. Hij heeft niet zo'n gevoel voor
deze tijd, die gaat helemaal langs hem heen. Hij maakt zich
niet zo druk om toestanden in de wereld. Vietnam, Z. Afrika,
de neo-nazi's, daar is ie wel tegen maar hij houdt zich niet
op de hoogte. In Vrij Nederland leest hij wel literaire
dingen. Interviews leest hij omdat hij de personen kent. Van
het Reve vindt hij goed, maar z'n grote voorkeur gaat naar
Couperus. Hermans interesseert hem niet, laat staan een
dichter als Lucebert.
Onze volgende lp moet gaan over het heelal. De aarde neemt
daarin een aparte plaats in. Ik zei: we doen het in vier
delen, beginnen bij het binnenste van de aarde, dan het
buitenste, het leven, de atmosfeer, lucht en dan het heelal.
Een paar dagen later zei hij: dat is goed. Het is helemaal
volgens Dante en Ptolemeus. Dat is typerend. Weet ik veel van
Ptolemeus. Ik had het gezien als natuurkundig ontstaan van het
heelal en de sfeer. Hij kwam met Ptolemeus en toen was het er
helemaal mee eens, dan kan ie refereren, dat doet ie graag. Ik
geloof dat zijn teksten, zijn Ptolemeus-visie die hij wil
gebruiken, best samen kunnen gaan met de muziek die ik in m'n
hoofd heb."
Ik: "Wat is jouw definitie van jeugdsentiment?"
B.: "Een soms dramatisch heimwee."
Ik: "Naar wat?"
B.: "Ja... het is met tederheid terug denken aan de prettige
tijd die we gehad hebben. Niet: ik vind het nu een grote
rotzooi, maar gewoon je wil de prettige tijd herinneren van je
jeugd."
Ik: "Van wanneer?"
B.: "Van heel dichtbij, maar ook heel lang geleden. Gewoon...
spelen op straat met vriendjes, situaties, kleinigheden,
inenten op school, daar denk je met een soort masochisme aan
terug. Wat had je toen een angst. Ik vond inenten ontzettend.
Dan krijg je van die gesprekken: weet je nog... Lennaert en ik
hebben plekken, zoals echtparen plekken hebben, waar het het
eerst gebeurde, je voor het eerst verliefd was, de echte
liefde - wij hebben ook plekken, straten met bijzondere
betekenis."
Ik: "Vind je 't belangrijk voor je werk?"
B. (aarzeling): "Op sommige punten kan het funest zijn."
Ik: "Waar woonde je in Heemstede?"
B.: "In het chique deel. Thuis zijn ze VVD. Lennaert heeft
in dezelfde straat gewoond, zijn ouders zijn van iets hogere
stand dan de mijne. Hij is als jongen altijd al dromerig
geweest maar hij keek daar toen al doorheen, terwijl ik die
sfeer altijd over m'n kant heb laten gaan. Tot op zeer late
leeftijd. Tot een jaar of drie en een half geleden."
Ik: "Waardoor ben je veranderd?"
B.: "Sinds de filmacademie. Ik ben veel meer gaan
nadenken, een mening vormen, nee zeggen. Dat had Lennaert
al eerder."
Ik: "Wanneer ben je gaan zingen?"
B.: "Dat deed ik thuis al, liedjes van Jaap Fischer."
Ik: "Wat is daar toch mee gebeurd?"
B.: "Er is gezegd dat hij zelfmoord had gepleegd. Maar hij
zit in Bangkok, ergens op een ambassade, heb ik gehoord."
Ik: "Voor filmen voel je niets meer?"
B.: Ik wou filmen en zingen combineren, maar ik houd
helemaal niet meer van de problematiek van de film. Ik houd me
bezig met mijn vak: alle wat er in de muziek verandert, nieuw
is. Ik ben sterk geïnteresseerd in vernieuwing en omdat
muziek sneller verandert is dat voor mij veel interessanter.
Wat er in de muziek gebeurt, is alles bepalend. De hele nieuwe
ontwikkeling is uit de beat voortgekomen. Al die jonge filmers,
behalve Wim van der Linden, zijn op hetzelfde stramien
doorgegaan. Renée Daalder, De la Parra, het zijn wel
goede films die ze maken, maar niet aangepast aan de
tijd.
Ik: "Je zei melodramatische teksten liggen me niet, ga
daar es op door."
B.: "Ik houd van meer rustige, evenwichtige teksten. geen
radeloosheid, geen persoonlijke radeloosheid."
Ik: "In 'Het land van Maas en Waal'
zit een massa radeloosheid."
B.: "Het is het absolute einde van alles, het in een staat
verkeren van gewoon niets meer te weten, de volledige black-
out. Het alles gehad hebben, alle narigheid, alle fijne dingen
gehad hebben en tegen elkaar afgewogen. De toestand van je
moet kiezen en niet weten wat precies. Een hersenspoeling. Een
toestand van nou spring ik driehoog het raam uit misschien zal
ik wat ik zoek op de stoep vinden. Dat lees ik uit
Land van Maas en Waal."
Ik: "Lennaert had het tegen Aad van der Mijn over een
meisje."
B.: "Z'n eerste grote liefde, toen heeft-ie een mooie tijd
gehad met dat meisje. Een periode van groot geluk, dat heeft
enorm op hem ingewerkt, dat werkt nu nog steeds bij hem door.
Eerst de rozegeur en maneschijn en toen het uit raakte, heeft
ie er ook nog enorm op geleefd. Toen is alles tegen gelopen,
ook op het gebied van film, daar heeft hij een hele tijd
enorme klachten over gehad. Hij woont nu nog steeds thuis, hij
heeft behalve toen hij met dat meisje was, altijd in dat
milieu gezeten. Hij vindt het rustig thuis, geen sores. Leeft
in twee werelden. Ik vind dat je op een gegeven moment moet
kiezen."
Ik: "Ben je vaak verliefd?"
B.: "Ik was niet zo vaak verliefd."
Ik: "Van welk soort meisjes houd je?"
B.: "Gewoon rustige meisjes, wel intelligent. Ik ben
eigenlijk maar twee maal verliefd geweest, dat waren alle
twee rustige meisjes. Nou, een meisje dat niet zo uitgaanderig
is, niet zo van het volle leven houdt, niet van veel mensen om
zich heen. Ik hou niet van partijen, ik vind het prettig dat
ik bij mensen kan aankloppen maar niet te vaak. Ik hou niet van
grote mensenmenigten, grote massa feesten. Wel van grote massa's
die rustige massa's zijn. Bijeenkomsten waar een en ander te zien
is, vroeger heette dat happenings, waar duizenden aanwezig
zijn, die allen rustig door elkaar lopen, die zitten, vrijen,
slapen. Een enorme massa die zich heel rustig voortbeweegt. In
zo'n geval vind ik het niet erg veel mensen. Maar het liefst
zit ik toch met heel weinig mensen in een ruimte die voor
véél bestemd is. Na afloop van een voorstelling
in een leeg café, helemaal alleen."
Ik: "Wat moeten meisjes nog meer zijn behalve rustig?"
B.: "Niet opdringerig. Ze moet niet midden in een gesprek
zeggen: ik vind het niet leuk, ik wil nu dansen. Het moet
desnoods een meisje zijn waar je niets tegen zeggen hoeft,
zodat je niet de situatie krijgt dat je krampachtig naar een
onderwerp zit te zoeken omdat je bang bent dat ze het
vervelend zal vinden dat je niks tegen haar zegt. En
omgekeerd. Als je een vriendin hebt die bij je zit met haar
eigen gedachten, dat is enorm prettig." Stilte. "Ik heb m'n
keus al gemaakt. Ik heb m'n keus wel moeten doen. Een zeer
goede keus, een zeer intelligent meisje."
Ik: "Lennaert zei dat je erg gesloten was."
B.: "Ik ben te introvert. Als Ramses Shaffy praat doet
ie dat met enorm stemgeluid, en dan slingert ie met z'n
hele lichaam. Zo zingt hij ook, met z'n hele lichaam. Dat
kan ik dus niet. Van talloze kanten is gezegd dat ik te
weinig expressie heb." Stilte.
"Ik heb
deze lp...
't Is een moeilijke situatie, een plaat maken. Je moet op de tekst
muziek maken, die je zal gaan zingen en je weet namelijk niet hoe.
Hoe je die door intonatie en de juiste expressie tot leven moet
brengen. Dat is bij mij iets wat na een hele tijd komt, na
luisteren hoe het niet moet en dan staat het al op die plaat. Er
zijn steeds kleine dingetjes die toch beter zouden moeten zijn.
Je zou het geld moeten hebben om je zingen en de arrangementen
op te nemen en na een maand te zeggen: dat moet veranderd. Je
zelfkritiek brengt ook een grote hoeveelheid onzekerheid mee.
Als de plaat niet verkocht word, schrik ik me dood, twijfel ik
aan de kwaliteit op artistiek gebied en ook aan mezelf. Dat is
ook repressief. Bij Lennaerts tekst zit ik me nooit af te vragen
of die uit financiële redenen zal aanslaan maar wel als
artistiek object. Ik heb een hele tijd zitten praten met
mensen van Phonogram. Ik heb ze gevraagd wat vind je het beste
nummer van de plaat, dan komt steeds een bepaald nummer uit de
bus en steeds zeggen ze dat dat het meeste zal aanslaan. Het
heeft me veel tijd gekost voor ze zeiden wat ze zelf het beste
vonden, dat bleek een ander nummer. Het is jammer dat ze ook
in een gesprek onder vier ogen vast geklonken zitten aan de
verkoopbaarheid. Maar er kan nu toch wel veel meer. Ik heb
veel meer in de hand. Ze staan enorm open voor experimenten.
Er is voor Nederland in deze plaat een ongekend bedrag
geïnvesteerd. Dat schept ruimte voor verdere
ontwikkeling. Lennaert en ik zijn gewoon ontwikkeld in een
ondefinieerbare richting. Niet gebaseerd op een formule. Het
is meer een ontwikkeling van de tijd, van persoonlijk rijper
worden."
Ik: "Heb jij de richting aangegeven?"
B.: "Nee, Lennaert had even goed kunnen zeggen, we blijven
bij de protestsongs. Nee, we zijn de kant van de
overlevenden op gegaan."
Ik: "'De Tuin der Lusten' zit
voor mij vol protest."
B.: "Jeroen Bosch op zich zelf is al een sterk protest-element."
Stilte. "Ik heb geprobeerd, dat is niet bedoeld als aanmatiging...
je hebt het protest in de oude Russische revolutiestijl, het
protest Eisenstein, de werkelijke schreeuw en het protest van
Jeroen Bosch, die de wereldsituatie een vervloekt zootje vindt.
De zin ervan niet ziet... Het ene protest, actieve agressie-protest
is wat Eisenstein laat zien en het andere is het gecommentarieerde
beschrijven van de situatie zoals jij hem ziet en in die situatie
zoals jij hem ziet en in die visie duidelijk laten zien dat je er
niet meer mee eens bent. Het is dus eerder Jeroen Bosch dan
Eisenstein. Uitgangspunt was het schilderij
'De Tuin der Lusten' en dan moet
je dezelfde tendens erin bewaren. 't ls dus zowel de
beschrijving van het schilderij als de visie erop."
Ik: "Geeft het je een ander gevoel als je een door jezelf
geschreven lied zingt?"
B.: "Als ik een tekst accepteer ben ik het ermee eens. Als
ik een lied zelf geschreven heb, geef dat me dat veel meer een
gevoel van trots, van enorme gemoedsrust, het is me uiteindelijk
toch gelukt. Een heel rustig trots gevoel. Ik zal pas rustig
zijn als ik alles zelf doe. Zelf de tekst, ook de arrangementen.
t Is onbevredigend als je een plaat maakt en het is niet allemaal
van jezelf. Dat is niet egocentrisch, het is m'n vernieuwingsgevoel.
Mensen die alles zelf doen benijd ik. Ik zou het heerlijk vinden
als ik kon zeggen, hier is een lp. Alle teksten, alles is van mij.
Dan zal het wel es minder zijn... bij Bob Dylan lopen er ook
teksten tussen door die een stuk minder zijn, maar gewoon het
feit, het alleen gedaan te hebben, dat is het. De
moeilijkheid is, Hollands is geen zingtaal. Er zijn hier woorden
die niet te zingen zijn. Terwijl hele stukken tekst van Dylan
zijn alledaagse dialogen. Nu letten de mensen ook veel meer op
de tekst in het Nederlands."
Ik: "Waarom schrijf je geen Engelse tekst?"
B.: "Dat doe ik voor een groep waar ik mee ga samenwerken in
de toekomst, Names and Faces, daar wil ook voor proberen te
schrijven. Ik wil zelf zo lang mogelijk Nederlands zingen.
Maar ik ga uit van de muziek, ik wil voor mezelf eer, bepaalde
muziek brengen... Als bij die muziek geen Nederlands kan, ga
ik over op Engels."
Ik: "Je werkt al met die groep?"
B.: We zijn aan 't repeteren. Nummers van de plaat, die
moeten aangepast worden. In België zing ik enkel met
gitaar, hele avonden tot in de kleinste dorpen, zalen vol jonge
mensen. Dat is hier geen haalbare kaart. Terwijl ze hier wel
veel platen kopen, jonge mensen die erop dansen. Hier treed ik
op dansavonden op altijd op als intermezzo. Nu wil ik het zo
doen, ik kom met die groep en in hun programma treed ik op."
Ik: "Mooie ketting heb je om."
B.: "Ja, die is echt mooi. Ik ben begonnen met die kitsch
kralen en kettingen van geverfde bonen en pitten, dat doe ik
niet, meer. Dit is veel mooier. Ten slotte draag je iets omdat
het mooi is."
Ik: "Dingen uit India passen bij je. Je zou uit India
kunnen zijn."
B.: "Ik ben bij een waarzegster geweest die zei dat ik
voor een deel Hongaars ben. Nu voel ik voor dat soort mystiek.
Ook voor astrologie. Ik ben een Stier."
Ik: "Die zijn nuchter, aan de aarde gebonden."
B.: "Met sommige dingen ben ik heel rationalistisch, maar
andere momenten moet ik wegzeilen in ideeën, dromen. Ik
heb enorm ontzag voor de ruimte. Ik zie dat als een magische
toverkunst. Daar moet de volgende plaat over gaan. Als er een
god is, is dat een grote tovenaar." (lacht) "In een zwarte
mantel met sterren en met een grote tovermuts op. Tovenaars
zijn erger dan Het Parool. Stel voor dat je iets verkeerds
zegt dan word je een kikker. Ik hou van sprookjes van Grimm en
Andersen. Die zijn nooit voor kinderen bedoeld, er wordt in
gemoord, gemarteld. Meestal zijn de ouders akelige barbaren.
In ieder sprookje is wel een stiefmoeder."
Ik: "Hoe is jouw moeder?"
B.: "Die is dood. Ik weet er helemaal niets van niets."
Ik: "Helemaal niets zei hij stralend lachend."
B.: "Ja, wat een lach al niet kan verbergen. Ik heb de
bekende stiefmoeder, die het allemaal te goed wil doen. Ze
heeft geen benul."
Ik: "Je zei wat een lach niet kan verbergen."
B.: "Nou gewoon dat ik van moeder niets weet, dat vind
ik een vervelende situatie. Omdat mij nooit iets verteld is.
Ik heb nooit iets gevraagd omdat de summiere keren dat ik er
wel naar vroeg toen hebben ze me, vooral toen ik klein was,
verhalen op de mouw gespeld die ik toen geloofde en waarvan
ik later ontdekte dat ze niet waar waren."
Ik: "Wat?"
B.: "Grapjes. 't Is erg gevaarlijk te denken dat kleine
kinderen grapjes begrijpen. 't Beeld dat ik van mijn moeder
had is door grapjes gevormd. Ook viel er, als ik er naar vroeg,
een soort stilte, werd er omheen gedraaid. Ik weet niet wat
moeder deed. Ze was danseres, heeft een tijdje in de
Bouwmeester-revue gezeten. Het geheel gaf haar een soort waas,
daar mag je niet over praten. Later heb ik ernaar gevraagd en
toen heeft m'n vader het verteld, ik kwam tot de ontdekking
dat er geen reden was voor die geheimzinnigheid."
Ik: "Je bent in '44 geboren in Batavia?"
B.: "Ik ben in het kamp geboren. Volgens m'n vader zijn
hij en m'n moeder een tijdje bij elkaar geweest. 't Kan ook
dat ik van een kampleider ben."
Ik: "Wat was je voor soort jongetje?"
B.: "Dik, vadsig, verwend. gierig, hebberig, alles-voor-mij."
Vertelt. De plek op straat, waarvan hij zich herinnert dat hij
daar op z'n vijfde jaar zich voornam niet meer gierig te zijn
nadat z'n broer en zus hem hadden uitgescholden. "En ik ben
het inderdaad niet meer geweest. Ik heb erg veel weggegeven,
ik geloof dat ik nog veel weggeef. 't Heeft allemaal met
onzekerheid te maken. Waarom verdien ik meer dan een ander,
uit dat standpunt geef ik veel weg."
De lagere school.
"'t Enige wat ik zeggen kan is dat ik iets had waardoor
ze altijd deden wat ik wou. Zonder dat ik daar op aanstuurde
had ik overwicht. Ook bij het oprichten van clubs, ik werd
altijd hoofdman. Vreemd, als je nagaat dat ik niets was, een
blanco figuur, maar ik verwachtte niet anders dan dat ik
hoofdman zou zijn. Ik verwacht nu ook gewoon dat ze luisteren
als ik zing."
Ik: "Ben je nooit bang?"
B.: "Alleen ervoor en erna. De waarzegster had het over een
zwakke maag... ik heb voor- en naweeën met alles. Ik had
het op de middelbare school bij proefwerken en als we een
toneelstuk speelden, ervoor en erna baadde ik in het zweet van
angst. Ik heb het nu bij TV-programma's. Als 't afgelopen is
en ik in bed lig denk ik eraan terug, badend in m'n zweet. 't
Is gevaarlijk zo'n interview omdat wie het leest, de intonatie
niet kent. Je krijgt altijd de indruk van zelfingenomenheid.
Altijd ik... ik... Als je het leest slaan de vlammen je uit.
Ik vind ik een dood eng woord."
De middelbare school. In '60 in de vijfde van HBS-A.
"Daar was ik ook een blanco figuur. Voorkeuren waren
moderne jazz. Je rookte een pijp, sloeg je kraag van je jas
naarbinnen, droeg een slobbertrui. Je hield van Klee,
Mondriaan, Dali, Sartre, Vinkenoog, Mulisch, Nooteboom,
Lucebert, Coltrane, Miles Davis. Je smaak werd door het gros
van de klas niet gedeeld, daar kwam het lange haar bij. Net
over de rand van je oor. Meisjeshaar, zeiden ze, dat kan
niet... Daardoor viel ik wel iets meer op. Maar innerlijk had
ik geen mening. Als de geschiedenisleraar iets vroeg buiten de
les om, een mening, had ik het gevoel in een duizelingwekkende
afgrond te vallen."
Ik: "Voor welke politieke partij voel je?"
B.: "Ik ben helmaal niet op de hoogte van de
partij-programma's. Wel voel ik helemaal niet voor confessionele
partijen."
Ik: "Waarop stem je?"
B.: "Ik heb eigenlijk geen idee zeg. Het zal wel PSP, PvdA
of CPN worden. Met politiek laat ik me leiden door het ogenblik.
Als een partij op een bepaald punt een stelling inneemt waar
ik 't mee eens kan zijn..."
Ik: "Het was jouw idee om met protestsongs te beginnen."
B.: "Ik heb Lennaert aangezet tot het schrijven. Ik vind
dat een Meneer de President
gewoon discussiestof levert. Ze hebben geschreven dat het
commercieel was. In de eerste plaats is een artiest altijd
commercieel. Dat een Toon Hermans veel geld wil verdienen door
de mensen te brengen wat ze graag willen, daarom kan je
commercieel niet als een scheldwoord gebruiken. Dat vond ik
ontzettend: Duys op de teevee. Duidelijk diep bewonderend voor
de afgrijselijke Toon Hermans. Dus helemaal met hoofd en
schouders naar voren. Een schildpad. En Hermans die goedkeurend
zat te kijken..." Stilte.
"Weet je wat een idiote situatie is dat bij het aanbieden
van een plaat, dat daar een lid van de radio en tv-redactie
naartoe wordt gestuurd. Een man die er niets van begrijpt. De
popmuziek is zo intens toegenomen, is dermate van belang dat
grote jazz-musici Count Basie, en Ellington...
iedereen speelt popmuziek. Waarom is er geen popredacteur, een
popjournalist? Nee hoor, de man van de radio en TV-redactie.
Dan wordt er geschreven het hele hippe volkje was
aanwezig, dan wordt er een afstand genomen, een
superioriteit aangemeten die aanmatigend is."
Als Lennaert en ik een plaat aanbieden dan zijn we
ontzettend blij, dan verwachten we daar veel van, dan moet
je voor dat gevoel een beetje respect hebben. Je kan het een
slechte plaat vinden maar kom niet met een triviale opmerking
over het hippe volkje. Dat zijn dingen die me enorm kwaad
maken. De hele popsituatie moet au serieux genomen worden. Ze
hadden geen droog brood te vreten als de pop er niet was.
Stilte.
"Ik heb op de filmacademie het meeste gehad aan een
jongen, Renée Daalder. Die heeft me dingen voor ogen
gehouden die belangrijk waren. Sinds die tijd heb ik het
gevoel stelselmatig veranderd te zijn."
Ik: "Zeg eens wat over Renée Daalder."
B.: "Het is een enorm onzekere jongen, een twijfelaar
ook, hij weet dat te verbergen achter enorm veel commentaar
op van alles. Die grote waarheden blijken later aanvechtbaar,
maar voor mij was het van belang omdat ik zelf moest leren,
Hij heeft me flink de huid vol gescholden. Dat heeft me nou
gewoon veranderd."
Ik: "En nu?"
B.: "Ik leer van alle muziek van 't ogenblik en van wat
er gebeurt. Ik heb voor het eerst het gevoel nauw
ergens bij betrokken te zijn. Van belang te kunnen zijn en
met iets te maken te hebben waarvan ik een deel voor m'n
rekening heb genomen. Dat brengt verantwoordelijkheid met
zich mee. Ik hoop het te kunnen waarmaken met de platen. Ik
zal het het meest waarmaken als ik alles zelf doe. Omdat
alle drie de elementen in datgene wat ik doe,
teksten, melodieën, arrangementen, even belangrijk zijn
en even zeer van mij moeten zijn als alleen het maken van de
melodie, het ideeën hebben voor teksten en arrangementen.
Daarom wil ik alle drie in m'n hand hebben. Totale
onafhankelijkheid." Lange stilte.
Totale onafhankelijkheid. "Zonder de filmacademie
zou ik dat nooit gezegd kunnen hebben, zou ik het niet eens
gedacht hebben. Iedereen moet op een gegeven moment gewoon
iemand hebben die je volledig met je neus in de stront douwt.
Als ie dat niet hebt kun je beter weggaan. Ik geloof ook wel
dat iedereen die op het ogenblik een mening aan het
verkondigen is, zo iemand gehad heeft. Daarom is een
belangrijke vraag voor een interviewer, dat moet je ter harte
nemen, wat is de grote inspirator geweest tot wat hij geworden
is. Daar ben ik altijd erg benieuwd naar bij mensen die ik
enorm bewonder.
Op het ogenblik ben ik aan het leren kritiek, wat ik me
erg aantrek, kritiek van mensen die mij niets zeggen, die
bewezen hebben voor mij onbelangrijke personen te zijn, naast
me neer te leggen. En van mensen die ik wel bewonder de kritiek
te selecteren en dat is een moeilijke zaak. Ik trok me wat Nico
Scheepmaker schreef altijd erg aan, omdat het een integere man
is, maar dat is minder de laatste tijd. Ik heb hem ontmoet,
toen bleek hij gewoon iemand te zijn die domme opmerkingen kon
maken. Hij was altijd voor mij een mysterieuze figuur, wat
Nico Scheepmaker zei was zo, hij had gelijk... Daarom vind ik
hem nog steeds een geweldig man, maar aan de kritiek die hij
eventueel zal geven op wat ik doe, zal ik niet meer die waarde
hechten. Ik vind dat gewoon erg jammer."
"Willem de Ridder, die bewonder ik erg. Gewoon omdat hij de
hele poptoestand niet alleen kent. maar er informatie over geeft
die Nederland enorm stimuleert. Dat is iemand die nergens blank
tussen door gaat. Ik heb gevoetbald in HFC en getafeltennist.
Alles wat ik deed was in overeenstemming met hoe ik was, niet
goed, niet slecht, blanco. En daarom wil ik nu nog verder
veranderen, nog verder weg van de blanco nietszeggendheid. Ik
wil of heel slecht of heel goed zijn. In godsnaam geen balans
die in evenwicht is."
Ik: "Vind je hasjish en marihuana van belang voor je werk?"
B.: "Een hoop mensen denken dat ze daardoor tot betere
prestaties komen. Ik heb gemerkt dat het funest is om onder
invloed op het toneel te staan. Je bent niet meer in staat
jezelf te kontroleren. Ik kon m'n hand niet laten doen wat ik
wilde. 't Was niet om aan te horen. De directe uitwerking is
een luie lome toestand, maar daarna heb je een fris en
bevrijdend gevoel en pas op dat moment kan je tot betere
prestaties komen. Ik drink niet. Ik word er misselijk van,
krijg hoofdpijn.
We zouden wel LSD willen nemen onder leiding van de
zenuwarts die hier het eerst met LSD gewerkt heeft. Hij heeft
het zelf ook gedaan. Hij ging om de tafel lopen, steeds sneller,
met een snelheid die niet normaal is. In zijn kamer staat een
groot totembeeld, daar ging hij voor staan trappelen, steeds
sneller, met een reuze snelheid en hij riep: "Nou moet ik
ophouden, god verdomme ophouden," steeds sneller zei hij
dat, niet meer bij te houden."
Ik: "Wat vond je de fijnste tijd?"
B. (lacht, rekt zich uit): "Van m'n vijfde tot m'n zesde
jaar."
Boudewijn de Groot houdt op met zingen voor voor zalen in den
lande. Hij is van plan dit najaar een grote tour de chant te houden
en dan te stoppen. Dat wil zeggen: na 1 januari zal de artiest
alleen nog grammofoonplaten maken. En er gebeurt nog iets, maar
officieel wordt niet meegedeeld wat.
Uit gesprekken met Boudewijn en zijn tekstschrijver Lennaert
Nijgh zou men kunnen opmaken, dat het tweetal van plan is een soort
café chantant te openen. Het theaterbureau Troubadour van
Lennaert Nijgh heeft de theateragenten per brief op de hoogte
gesteld van de laatste tournee. Nijgh zelf heeft plannen om zijn
arbeidsterrein enigszins uit te breiden en ook teksten te gaan
schrijven voor andere artiesten.
Boudewijn de Groot is eigenlijk nooit een liefhebber geweest
van het openbare optreden. Hij geeft de voorkeur aan de studio;
de werksfeer bevalt hem en vooral de deskundige begeleiding is
voor hem belangrijk.
BOUDEWIJN DE GROOT, drie jaar geleden nog een van Nederlands
meest verkochte platenartiesten, woont sinds enkele maanden in
een commune in een door hem gekochte oude boerderij in
Dwingelo. [...]
Daar, omgeven door de rust van de natuur, mediteert hij en
werkt hij met de mensen die bij hem wonen en met wie hij zijn
inkomsten deelt en op gelijke voet leeft, aan een nieuw
geluid.
"Ik heb geen zin daar nu al over te praten," zei hij me
gistermiddag vanuit Dwingelo. "Over een half jaar hoop ik weer
iets van me te laten horen. Voorlopig wil ik hier rust. Daarom
ben ik ook hier naar toe gegaan."
Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh gaan weer samenwerken.
Een opzienbarend initiatief van tekstdichter Lennaert en
componist-zanger Boudewijn, na zo'n lange tijd rusteloos zoeken
in "eigen richting", na nerveus kicken op de majestueuze elpee
"Nacht en Ontij" (Boudewijn),
het vertalen van musicals (Lennaert), peinzen in een hutje op de hei
(Boudewijn), optrekken met de leerlingen-van-nu-op-je-school-van-toen
(Lennaert), zelf dichten en komponeren (Boudewijn) en zelf komponeren
en dichten (Lennaert).
"Strand",
"Noordzee",
"Welterusten, mijnheer de president",
"Er komen andere tijden",
"Een meisje van zestien",
"Land van Maas en Waal", "Testament",
"Vrienden van vroeger"
en "Prikkebeen". Wat waren we er stuk
van. De enorme brokken werden weggeslikt na
"Vrienden van vroeger"
en we hadden het knap zwaar met
"Voor de overlevenden". Dat
was nog eens Hollands werk waar je zonder schaamte stil van kon
worden! Het duo Nijgh-De Groot had het helemaal en iedereen
sprak plotseling vol trots over het "volwassen Nederlandse
chanson". Dat was in de periode tussen 1966 en 1969.
Maar in 1968 zei Boudewijn al: "Lennaert en ik gaan beiden een
andere richting in. Ik geloof dat het verschil tussen ons altijd
aanwezig is geweest, maar dat het nu pas aan het licht komt."
Enkele maanden later bevestigde
Boudewijn de split-up met een eerste volkomen eigen elpee, "Nacht en
Ontij", die in samenwerking met het toen zeer aktieve Phonogram in
Zwolsman's onrendabele burcht "Kareool" in Aerdenhout ten doop werd
gehouden. Boudewijn was zijn tijd - vond Popscore destijds - ver
vooruit, want toen nog niemand iets van tronen, kobolten,
heksensabats, aardmannetjes en andere griezels vernomen had, leefde
Boudewijn zich al helemaal uit met zijn "welkom in de naam van Satan"
filosofie. Niemand begreep er toen iets van, zelfs de horde
verslaggevers die naar het spektakel kwamen toesnellen niet. De
heksendansen die Phonogram zo aardig had gearrangeerd (bijna
naakt, dat was wat in die tijd) vielen helemaal in het niet
toen Boltini's dwergen met saté en pindasaus de trap af
kwamen en prompt onder de voet werden gelopen. Weg sfeer, weg
griezelige toestanden. Even later kwam er nog een klap: weg
Boudewijn de Groot! Na zijn protestsongs pikte toch zeker
niemand deze "ongein".
Lennaert bleef in Heemstede, afwachtend, nieuw emplooi zoekend;
Boudewijn trok heidewaarts om te mediteren. Lennaert trouwde,
Boudewijn trouwde opnieuw. Het duo dat elkaar op het Haarlemse
Coornhert-lyceum had leren kennen, dat zoveel jaren intensief en
vruchtbaar had samengewerkt, groeide mijlen van elkaar weg. Nu,
in 1972, een volwassener Lennaert en Boudewijn. Twee volkomen
verschillende persoonlijkheden die elkaar toch weer opzoeken en
elkaars spanningsveld weer nodig hebben. Ze gaan weer
samenwerken. [...]
Heimwee allerwegen dus, maar niet bij Boudewijn de Groot,
die nauwelijks enige binding voelt met de Boudewijn van toen:
"Ik heb nooit de ambitie gehad om veel platen te verkopen.
Ik was aanvankelijk alleen maar erg blij dat ik door de teksten
van Lennaert mijn muziek een funktie kon geven, maar toen dat
gebeurd was ben ik uit een vreemd soort automatisme door
blijven gaan. Lange tijd ben ik zo'n zak geweest dat ik bijna
alles maar met me liet doen. Ik legde mij bij alles neer dat
men maar met mij van plan was, tot ik er uiteindelijk toch
genoeg van kreeg. Veel mensen begrepen dat natuurlijk niet
omdat ze de strijd die ik met mezelf gestreden had niet op de
juiste waarde wisten te schatten. Die mensen begonnen met
verhalen van: je kunt nu de goudmijn toch niet
dichtspijkeren?" [...]
Wat is dan zijn verklaring voor dat enorme succes van
toen? Boudewijn: "ik ben benieuwd hoe Lennaert daarover denkt.
Over het uit elkaar groeien heb ik het toen nooit met hem
gehad. Of liever gezegd: ik heb het nooit uit hem kunnen
krijgen. Ik zie het sukses van destijds zelf als een enorm
toeval. Twee jaar later hadden we met de muziek die we toen
maakten geen sukses meer gehad, we kwamen precies op tijd om
een leemte op te vullen. Daarbij komt dat we het hadden over
onderwerpen die sterk associatief werkten, zoals het niet
graag volwassen willen worden. En het terugkijken naar je
jeugd op een leeftijd dat je volgens ouderen daar geen recht
op had; die zeiden: je hebt nog een heel leven voor je,
en zo."
Hoe is er een eind gekomen aan de samenwerking? De Groot:
"Ik vond toen dat Lennaert teveel in hetzelfde straatje bleef
werken. Zijn teksten werden volgens mij te persoonlijk, te
weinig universeel. Hij begon het steeds meer over zijn eigen
moeilijkheden te hebben. Dat voortdurende spekuleren op en
etaleren van jeugdsentiment zag ik op het laatst niet meer zo
zitten. Ik zat midden in een ontwikkeling die een geheel
andere kant op ding." Welke kant? "Dat is heel moeilijk uit te
leggen. Het is iets dat op gevoel berust, het laat zich niet
in konkrete dingen vangen. In ieder geval wilde ik per
sé in het Engels zingen en om dat te realiseren zat ik
vol plannen. Ik wilde een groep beginnen met Jay Baar van Q'65
en Jaap Gerritsen van The Clungels. Hele maanden hebben we op
mijn boerderij in Dwingelo zitten repeteren en filosoferen
onder het motto: geld maakt niet gelukkig, vooral als je het
niet hebt. De groep is er nooit gekomen en mijn platen in het
Engels kun je gevoeglijk op een hoop gooien. Eerst heb ik -
maar dat was voor de breuk met Lennaert -
"Land van Maas en Waal" in het
Engels opgenomen. Dat is wel
uitgebracht, maar daar bleef het bij. Een enorme flop voor
Baldwin. Later heb ik met o.a. Kees Kranenburg en Eelco Gelling
onder de groepsnaam Tower nog een paar Engelstalige songs
opgenomen. "In my life" was daar bij. Maar het was kommercieel
en artistiek geen sukses. Men gunde ons ook niet de kans. We
werden aangekondigd als supergroep en toen hadden noch Eelco,
noch ik er veel zin meer in."
Eelco Gelling heeft bij een voorgaande gelegenheid wel
eens gezegd: "Boudewijn moet niet alles tegelijk willen, hij
moet leren genoegen te nemen met wat hij kan." Boudewijn: "Dat
is een heel wijze opmerking van Eelco. Achteraf heeft hij
natuurlijk gelijk gehad, maar ik wist toen nog niet precies
wát ik kon. Ik heb het met Tower geprobeerd en het is
niet gelukt. Ik heb nu een beter inzicht in eigen kunnen. Nu
denk ik: ach, waarom eigenlijk niet in het
Nederlands?" [...]
Boudewijn gaat nu de samenwerking met Lennaert weer
herstellen. Een nogal verrassende ontwikkeling. De Groot:
"Er komt natuurlijk wel iets van heimwee bij, maar niet naar
het succes van toen. Ik voel gewoon een sterke behoefte in
mij om weer eens iets met Lennaert te doen. Bij hem leeft dat
kennelijk ook, het initiatief is van hem uitgegaan. Ik heb
het gevoel dat we aan het eind van een apart doorgemaakte
ontwikkeling dichter bij elkaar staan dan ooit."
Boudewijn de Groot's persoonlijke integriteit staat voor
alle mensen die hem kennen en die ik sprak over de hernieuwde
samenwerking boven iedere verdenking verheven. Als hij zegt
"niet te talen naar sukses" moet dat als een zeer betrouwbare
mededeling beschouwd worden. Net als deze: "ik wil nooit meer
erg veel geld verdienen. Ik neem in het vervolg genoegen met
wat ik nodig heb om er met mijn gezin redelijk van te kunnen
leven. De rompslomp die met geld verdienen gepaard gaat,
staat me erg tegen. Ik overweeg dan ook om het geld dat ik
met nog te realiseren projekten zal verdienen rechtstreeks
naar een of ander goed doel te laten vloeien."
"Boudewijn was nooit zo goed in public relations," zegt
Lennaert Nijgh. Boudewijn bevestigt dat: "ik houd in het
algemeen niet zo van praten, althans niet van het beantwoorden
van vragen. Ik heb altijd het gevoel dat ik veel te veel
vergeet bij het formuleren van mijn mening over bepaalde
dingen. Mijn sterrebeeld is Stier. Stieren zijn traag en
moeilijk op gang te brengen. Bovendien ben ik van nature
nogal introvert; dat vinden sommige mensen kennelijk niet zo'n
sympathieke eigenschap."
"Je moet de mensen laten lachen, huiveren, huilen... in ieder
geval bewegen, want anders kun je wel met je boodschap op het
Waterlooplein gaan staan. Dat heb ik altijd gezegd. Een
boodschap die ik zes jaar geleden misschien dacht rond te
bazuinen, hoeft niet mijn boodschap van vandaag te zijn. Ach,
wat is nu eigenlijk boodschap? Je hebt wat te zeggen en je
wilt graag dat iemand luistert. Je verpakt je gedachten in
een gedicht en je bent dolgelukkig als je ergens op dezelfde
frekwentie een vibratie hoort. Ik heb het niet zo erg op de
term "boodschap". Vroeger, onder totaal andere
omstandigheden heb ik natuurlijk iets anders willen zeggen
dan nu. Maar ik sta er nog wel achter, dat wil zeggen: ik
ben blij dat ik het allemaal gedaan heb. En als ik nu met
jonge kinderen bezig ben, met musicals voor mijn oude school,
dan zie ik dat niet als achterom kijken. Ach, misschien heb
ik wel wat heimwee en misschien klinkt er wel wat van door,
nog steeds, maar wie heeft dat niet? Ik vind de jonge
mensen van nu veel beter. Lang niet zo lullig als wij in
feite waren. Mensen van het Kennemerlyceum bijvoorbeeld, ik
werk er veel mee. Die hebben toch een veel volwassener
approach."
Lennaert Nijgh is nu zevenentwintig. Hij woont met
Astrid Nijgh-de Backer in een rustige laan in Heemstede, vlak
bij de plaatsen waar hij zijn jeugd doorbracht, vlak achter
zijn oude school. Lennaert Nijgh: halflang haar dat net over
zijn oren groeit, ringbaard, bruin vest met sjaal, roze
broek. Grote voeten die af en toe dwars worden neergezet.
Drinkt bier en beweegt rusteloos op en in een soort nisbank.
De open haard brandt en de buren gebaren woedend dat we de
auto moeten weghalen voor hun deur. Die "idioten van Nijgh"
hebben natuurlijk weer iemand op bezoek. Dat wordt
natuurlijk weer slempen, midden op de dag. Schande over de
deftige laan! Nijgh: "Met onze buren gaat het verder goed. Ze
snappen er natuurlijk niet altijd iets van, wat dat betreft
is er weinig veranderd." [...]
Tja, later is Boudewijn de popkant opgegaan. Wat heeft hij
daar eigenlijk over verteld? Ik wilde de andere kant op.
Boudewijn stortte zich op het Engels, jammer eigenlijk, want
we hadden net bewezen dat het in het Nederlands ook ging.
Toch heb ik altijd respekt gehad voor zijn moed. Op het
toppunt van zijn roem besloot hij andere dingen te gaan doen,
terwijl iedereen toch aan hem zat te trekken. Ik heb hem
altijd verdedigd. Ze kwamen bij me, de kommerciële boys,
en ze zeiden: "Wat een zakkenwasser. Hoe kan hij verdomme
zo'n sukses overboord gooien?" Ik zag het wel, hoewel ik het
jammer vond dat we van elkaar weggroeiden. Boudewijn kreeg
andere vrienden, ging meer de scene in. Ik ben nooit zo'n
scene-jongen geweest. Dat vond ik ook een groep met een eigen
uniform, een eigen vaktaaltje... een soort Staphorst, mij te
eng! Maar ik vond die krantenartikelen wel besodemieterd:
"Boudewijn is het spoor helemaal bijster," schreven ze. Dat
is iemand gemeen vastnagelen. Maar misschien is het ook wel
zijn eigen schuld. Boudewijn was nooit zo goed in public
relations." Dat is anders ook jouw sterkste punt niet! "Nee,
dat is zo, maar ik heb nooit kloterige dingen gezegd. o.k.,
dit is genoeg. Boudewijn en ik hebben weer kontakt en we gaan
weer dingen samen doen. Van een echte breuk is nooit sprake
geweest. Het is natuurlijk wel een kwestie van aftasten. We
zullen de eerste tijd veel met elkaar moeten praten. Het is
goed geweest dat we uit elkaar waren, anders was het een
maniertje geworden, tenzij we natuurlijk allebei dezelfde
ontwikkeling hadden doorgemaakt, iets dat je gevoeglijk kunt
uitsluiten. Net als een kinderhuwelijk was het helemaal
misgegaan. Boudewijn sprak in die tijd aldoor over "open
muziek"; ik begrijp nog steeds niet wat hij daarmee heeft
bedoeld. Ik vind dat populaire muziek eenvoudig moet zijn."
"Nee, ik ga nooit naar popkoncerten. De muziek is me
gewoon te hard. Dat komt omdat ik als tiener nooit zo bij de
muziek betrokken ben geweest. Ik stam nog uit de tijd waarin
het verboden was dat je in restaurant "'t Goede Uur" in
Haarlem met een arm om een meisje zat. "Meneer," werd er dan
gezegd, "de gasten nemen aanstoot." En ik riep, rood van
drift: "Waar zijn die seksueel gefrustreerden in deze tent?"
"Ik heb eigenlijk een dubbel leven geleid vroeger. Als je
op de middelbare school zei dat je Conny Froboess leuk vond en
van rock and roll hield kon je wel afnokken. Op straffe des
doods was je jazzliefhebber, al begreep je er geen moer van.
Toch waren dat goede tijden, ik denk er vaak met plezier aan
terug. [...]"
Een gelouterde, volwassen geworden Boudewijn de Groot weer
samen met een ouder en toleranter geworden Lennaert Nijgh, die
zo graag vooruit wil, maar vrijwel permanent over zijn
schouder blijft omzien naar vroeger. De
"vrienden van vroeger"
zijn nog verder weg. Boudewijn en Lennaert zullen inderdaad
veel moeten praten. De wil tot samenwerken is er en dat is
bij dit duo een garantie voor grote dingen. "We hebben
vertrouwen," zegt Lennaert plechtig.
"Heel lang geleden, inmiddels meer dan tien jaar, toen ik nog jong
en mooi was, heb ik eens bij de Haarlemse Toneelclub een gastrolletje
gespeeld als jeugdig minnaar in een stuk van
De Beaumarchais. Met een mooie
korte broek aan. De NCRV heeft het geheel nog uitgezonden. Daarna
speelde ik nooit meer iets op het toneel."
Dit zegt de welbespraakte Lennaert Nijgh, om wie het een lange
tijd stil is geweest na zijn bijdragen aan de elpee
'Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser'
van Boudewijn de Groot. In oktober krijgt hij de cultuurprijs van
Hilversum, een aanmoediging voor jongeren tot 31 jaar. Toch heeft
hij allerminst stilgezeten en zit beslist niet om werk verlegen.
Begin maart van dit jaar werd hij zelfs opgebeld door Willy van Hemert,
die hem vroeg een rol te spelen in het door hem ontworpen spel
'Dynastie der Kleine Luyden',
hetwelk een NCRV-jubileumproduktie gaat worden. "Het avontuurlijke
trok me wel. Kijk, ik ben iemand die dat dan gewoon doet en later
wel ziet of het verkeerd uitpakt of
niet". [...]
De opnamen van 'Dynastie der Kleine Luyden'
zijn in volle gang. Daarna zullen Lennaert en zijn vriendin Anja in
de Jonge Jacob (een stalen Urker Kotter van achttien meter met een
135 pk dieselmotor) de wal verlaten voor een vakantie op het
water. Een uitrustvakantie, want Lennaert schrijft nooit aan
boord. Ook niet in de kroeg, waar hij toch door de week bijna
altijd te vinden is. "Die kroeg, dat is een soort thuis voor
me. Ik voel me er erg geborgen. Ik ben er niet alleen. Er
heerst een soort verbondenheid. Ja en ik kan me misschien ook
meer permitteren dan anderen om er te komen; uiteindelijk
verkeer ik in een gebied dat nog steeds zo vogelvrij is als
kermisartiesten en wat dies meer zij".
In het najaar verschijnt bij uitgeverij Strengholt het boekje
getiteld 'Tachtig Teksten'. Alle op de
plaat verschenen teksten zullen erin staan, behalve de vertalingen.
Het bestrijkt de tien jaar dat Lennaert nu bezig is, tot en met de
elpee 'In De Uren Van De Middag'
van Rob de Nijs. Hij heeft sommige refreinen weggelaten, opdat het
een wat leesbaarder geheel wordt. Maar er zitten ook een aantal
nieuwe teksten bij. Teksten die nimmer op de plaat verschenen,
teksten ook met een wat zuiverden politieke lading. Over het in
zekere zin falen van de in 1966 begonnen revolutie bijvoorbeeld, of
een als uitgangspunt genomen citaat van Mao Tsetoeng. "Er is mij
misschien wel eens een sociale desinteresse verweten, maar
neem nou het hoorspel 'De Muizen'
(in 1972 door de AVRO uitgezonden, red.). Dat is een brok sociale
gerichtheid. Het is een ontroering die ik teweegbreng. Misschien
ben ik wel een cultuurpessimist, maar ik heb niet voor niets de
opbouw in de gedaante ven de klassieke tragedie weergegeven. Het
is de morele overwinning van de held verheffen voor diens fysieke
ondergang. Zie Allende in Chili en zoiets gebeurt er in dat
hoorspel ook, dat overigens oorspronkelijk een
toneelspel was. Maar ik geloof
niet dat de tijd rijp is voor het schrijven van een stuk voor het
beroepstoneel".
"De Nederlandse toneelsituatie is daar te instabiel voor. Ik
wacht op de volheid des tijds, ik heb geen haast. Die mensen
hebben het al moeilijk genoeg en zitten niet te wachten op
mijnheer Nijghs toneeldebuut. Laat ze nog maar even darren. Ik
ben nu eenmaal geen vormvernieuwer. Ik grijp niet terug naar
het klassieke, maar dat wat men onder klassieke verstaat is
eeuwig. Ik wil mijn publiek nooit vervelen. Je moet de mensen
kunnen laten lachen en huilen. Een man als Brecht wist dat,
zijn epigonen niet. De meest treurige misverstanden die
daardoor ontstaan zijn, zijn nog vrijwel dagelijks te zien en
horen in tot theaters verbouwde panden in gans Europa. Vorm is
ondergeschikt aan hetgeen ik wil en daarom neem ik uitsluitend
de vormen die ik beheers. Maar dat tijdloze, dat zal me nooit
loslaten. Ik voel Shakespeare aan en Euripides, die hebben
hetzelfde gevoeld".
"De idee van wat een katarsis eigenlijk is en een stuk
gedramatiseerde propaganda kan dat volgens mij nooit. Zoiets
boeit volgens mij alleen maar een groep gelijkgestemden. Een
dramaturg zou Allendes ondergang kunnen gebruiken voor een
stuk, en daarmee een monument creëren. Allende is ten
onder gegaan aan zaken die mij niet vreemd voorkomen. Daarvoor
heb ik een te lage dunk van de Latijnsamerikaanse sfeer.
Politiek is geen aparte zaak. Het zit overal, het zijn de
mensen. Ik ben geen lid van iets. Ik ben toeschouwer en voel
me transparant en zie toe. Ik zwijg. Ik spreek pas als ik het
gevoel heb ergens iets zinnigs over te kunnen zeggen. Er
ontgaat mij weinig."
"Wat ik bijvoorbeeld ook erg vind, is dat men zo weinig
nadenkt over de reactie van de platenmaatschappijen op het in
de zeer nabije toekomst wegvallen van de zeezenders. Want die
vallen weg, dat weten we allemaal. En dat zal z'n weerslag
hebben, zoals dat in Engeland gebeurde, en de
platenmaatschappijen zullen zich terugtrekken op veilig. De
ruimte voor experimenten met nieuwe artiesten en met andere
zaken in die richting zal wegvallen."
Lennaert Nijgh zal voorlopig niet meer schrijven. Hij moet
zich zoals hij zelf zegt "weer opladen". De intensiteit van de
vorm, daar moet volgens hem de tijd aan sleutelen. "Zo'n tekst
is zo gecomprimeerd, dat dat spanningen opwekt. Na die opnamen
is er die vakantie en misschien ga ik daarna eindelijk eens
aan het boek over het water beginnen.
Daar wil ik eigenlijk vier maanden onafgebroken aan werken,
maar ja, de belasting.
Ik ben bijna uit die belastingschuld. Ik heb het de afgelopen
twee jaar financieel verdomd moeilijk gehad en daardoor weinig
tijd gehad om aan dingen te werken die ik graag wilde doen.
Maar losgezien van hare majesteits ambtenaren kan ik ervan
bestaan, dus zuiver van het schrijven van liedjes."
We praten met Boudewijn de Groot naar aanleiding van een
aantal geruchten - hij zou Lennaert Nijgh, tot nu toe een vaste
tekstleverancier, de laan hebben uitgestuurd en hij zou per
1 oktober voor geruime tijd naar Amerika vertrekken, omdat hij
het hier allemaal niet meer ziet zitten - en naar aanleiding
van zijn nieuwe langspeelplaat 'Waar ik woon en wie ik ben'.
Een plaat waarop zijn fans twee jaar hebben moeten wachten.
Over Lennaert zegt hij: "Ik heb hem niet aan de kant gezet.
Er staan alleen op mijn nieuwe plaat geen teksten van hem, omdat
hij niet meer met teksten kwam die ik kon gebruiken. En wat
Amerika betreft, ik ga er op 1 oktober voor zes weken heen. De
reden is dat ik dat graag wil. Ik ben laatst voor een plaat
naar Los Angeles geweest en heb er toen weinig gezien. Ik was
er ook alleen. Nu ga ik met vrouw en kind om te kijken. Ik
wilde er even uit, omdat de manier waarop ik tot nu toe bezig
ben geweest als producer me niet meer bevredigde."
"Ik kon er ook even uit, omdat mijn contract dat mij aan
Phonogram bond afloopt. Ik ga als ik terug ben als free-lancer
werken. Op die manier kan ik makkelijker artiesten kiezen en
artiesten mij. Bovendien heb ik dan niet meer de verplichting
door te gaan ook als er geen mensen of muziek voor handen
waren waarmee ik werken wilde. Ik moest dan wel concessies
doen en die gingen dan toch te zwaar wegen. Zo zit dat."
De Nederlandse troubadour Boudewijn de Groot werd op 20 mei
1944 geboren in een Japans interneringskamp bij het toenmalige
Batavia (Djakarta). Kort na het einde van de oorlog keerde de
familie De Groot naar het land van herkomst terug om zich in
Heemstede te vestigen. Boudewijn doorliep het Coornhert-lyceum
te Haarlem en wilde daarna naar de filmakademie te Amsterdam.
In samenwerking met zijn begaafde vriend Lennaert Nijgh, zoon
van een reclameman en achterkleinzoon van een befaamde
boekuitgever, maakte Boudewijn enige liedjes waarbij hij
zichzelf op de gitaar begeleidde. Een en ander maakte zo'n
indruk op de TV-commentator Ed Lautenschlager, dat deze
Boudewijn met klem adviseerde dóór te gaan en
voor de jonge zanger de eerste contacten met TV-producers
(w.o. Gerrit den Braber) en mensen uit de platenindustrie
legde.
in '69 kondigde je aan dat je niet meer zou optreden en
dat heb je sindsdien ook niet meer gedaan...
[Boudewijn:] "Ja, toen heb ik overal een streep onder
willen zetten, ik wilde alleen met muziek bezig blijven maar op
een heel andere manier. Optredens in het hele land... dat maakte
me ook depressief, op vele manieren. Ik bedoel, alleen zijn,
alleen optreden, alleen ergens naartoe gaan... Lennaert ging
later vaak mee, maar het optreden was toch een eenzame affaire,
op eenzame plaatsen vaak ook nog... ik werd er vreselijk triest
van en gedeprimeerd."
Zou je het nog steeds niet willen?
[Boudewijn:] "Nee, omdat ik er nog steeds aan denk
hoe het toen was en mezelf er nog niet van heb kunnen overtuigen
dat het nu anders zou zijn... Ik ga wel eens met Rob de Nijs mee
en zie dan de omgeving waarin hij staat, terwijl hij toch erg
populair is en behoorlijk veel succes heeft... 't is vaak te
triest voor woorden.... Tenten met een houten podiumpje, temidden
van een goochelaar en een Spaans dansduo..."
Maar jij zou toch zo langzamerhand wel naar de schouwburgen
van de grote steden toe kunnen?
[Boudewijn:] "Ik zou dat misschien ook wel willen doen,
volgend jaar, een paar optredens... maar er zijn ook nog andere
dingen, ik ben bij optredens sowieso nerveus... Dat merk ik
wanneer ik iets voor de televisie moet doen, ik ben de hele dag
nerveus en ik maak me de grootste zorgen en ik raak m'n tekst
kwijt en het loopt helemaal door mekaar... Het is... intussen
gebrek aan ervaring en het is misschien ook wel een gebrek aan
vakmanschap wat dat betreft... Maar ik dúrf het niet, ik
durf het gewoon niet aan. En iedereen overtuigt me ervan dat de
zaal vol zit en dat het publiek het fantastisch vindt... en ik
durf het niet aan. Ik kan iedere medewerking krijgen die ik
hebben wil, ik kan zelfs met een orkest van veertig man gaan
staan, bij wijze van spreken, in het Concertgebouw van Amsterdam...
Ik kan zelfs een bedrag krijgen, zodat ik geen verlies lijd, of
wat dan ook! Wat dan ook, ik word nerveus bij de gedachte alleen
al... en ik weet dat ik het moet overwinnen want ik voel als ik
bij een concert van een groep zit dat ik ontzettend graag daar
op dat toneel zou willen staan. Dus ik weet dat ik het diep in
mijn hart graag wil, maar het jaagt me angst aan."
Hoe vind je je eigen stem? Je gebruikt hem waarschijnlijk
goed, want het zingen lijkt je moeiteloos af te gaan.
[Boudewijn:] "Het kost me geen moeite, nee. Eigenlijk
zing ik nogal monotoon. Ik probeer wel 's een beetje te improviseren,
maar dat doe ik dan altijd met voorbedachte rade. Als ik
intuïtief en automatisch zou zingen, zou het nooit bij me
opkomen om echt af te wijken van de melodie. Ik praat ook zo.
Monotoon. Het lijkt met niet prettig om dit bandje te moeten
terughoren. Op mijn eerste platen heb ik ook nog zo'n
afgrijselijke dictie. Misschien wel duidelijk, maar met een
soort geaffecteerdheid die me ontzettend begon tegen te staan.
Dus dat is wel iets waar ik op ben gaan letten."
Je klonk toen nog echt als een keurige jongen.
[Boudewijn:] "Ja. En veel van die eerste nummers
hebben die wezenlijke inhoud ook nog, omdat Lennaert en ik
toen met de allersimpelste en meest aan de oppervlakte liggende
gemeenschappelijke dingen bezig waren. Maar ook later bleven
de teksten nog steeds vanuit die allereerste situatie geschreven,
terwijl ik op een gegeven moment allang niet meer in Heemstede
woonde en in andere milieus allang met andere dingen bezig was.
Dus dat werkte toen niet meer - tenminste, naar mijn gevoel.
Die platen hebben goud gehaald en platina, maar ik voelde dat
het niet over dingen ging waar het bij mij om draaide."
Overlegde je dan niet van tevoren met Lennaert Nijgh
waarover hij het in zijn teksten zou hebben?
[Boudewijn:] "Nee, zeker in het begin niet. Bij de eerste
twee platen sowieso niet. Picknick
is een plaat die wel van tevoren opgezet werd, omdat we alletwee
nogal in die stroom van de Flower Power zaten, die toen een
ontzettende kracht had. Zoveel kracht, dat er eigenlijk niks uit
voortgevloeid is, omdat alle energie van die hele stroming in de
stroming zelf opgebruikt werd. Wij hebben daar ook aan meegedaan
en vanuit die opzet is Picknick
geschreven, dus dat was wel een vooropgezette
plaat."
"Maar de andere dingen, die persoonlijk klinken, zijn in eerste
instantie Lennaerts persoonlijke dingen. Hij zal zich zeker op een
gegeven moment zoveel mogelijk in mij verplaatst hebben, of het
althans geprobeerd hebben, maar we hebben er nooit over gesproken.
Alleen hebben we steeds in dezelfde buurt gewoond en qua milieu
zo'n gelijke opvoeding gehad dat die situatie waar alles in speelt
en de dingen die er gebeuren, even makkelijk op mij konden slaan
als op hem. Dat heb ik toch een bezwaar gevonden. Het ging wel
over mij, maar het ging net zo goed over iemand anders uit dat
milieu. Echt over mij ging het allemaal niet."
Heeft dat uiteindelijk tot een artistieke breuk tussen jullie
geleid? Voor je laatste elpee 'Waar ik woon en wie ik ben' schreef
René Daalder immers de teksten.
[Boudewijn:] "Begin vorig jaar hoopte ik met Lennaert
weer aan een plaat te kunnen gaan werken, als ik hem duidelijk kon
maken waar ik stond en wat ik wilde. En bij hem zou ik proberen
inzicht te krijgen in hoe hij dacht en waar hij mee bezig was.
Dat is allemaal niet gelukt, omdat we weliswaar een innig contact
hebben, maar op de een of andere manier geen intiem contact. We
zien elkaar veel en we hebben veel samen gedaan, maar we weten
niet echt van elkaar wat de ander betekent en wat de ander doet.
En dat is natuurlijk nodig als je vanuit bepaalde tijdstippen in
je leven iets samen wilt gaan maken."
"Mijn laatste plaat was namelijk vanuit zo'n intiem contact
geschreven en die kon dus echt gaan over de situatie van dat
moment en wat mijn betekenis toen was. Hij is misschien klote
gemixed, hij is misschien slecht gezongen en voor mijn part zijn
de nummers, technisch gezien, ook nog slecht, maar ik zing in
ieder geval over wezenlijke dingen. Dingen die ontzettend nauw
met mij verbonden zijn en waar Lennaert en ik het eigenlijk nooit
over gehad hebben."
Boudewijn ging platen produceren voor Phonogram, speelde zo
een belangrijke rol in de come-back van Rob de Nijs, en schreef
muziek voor anderen. In 1975 verscheen Boudewijn's zoveelste
album 'Waar ik woon en wie ik ben', dat in Amsterdam opgenomen
werd en in Hollywood afgewerkt. Een stap die hem deed besluiten
voor langere tijd de Oceaan over te steken. De plaat werd hem niet
door iedereen in dank afgenomen: men vond de teksten niet van de
kwaliteit van Lennaert Nijgh, de muziek niet zo mooi als men
gewend was en het geheel al te simpel, ondanks de 'loodzware
symboliek' die men overal meende te bespeuren. Lijnrecht
hiertegenover stond de mening van de voorstanders; ontroerend,
verrassend eerlijk en zo eenvoudig en open dat men het zelfs
een gedurfde L.P. noemde. Vast staat dat het voor Boudewijn de
Groot een dierbare plaat is geworden, zowel vanwege inhoud als
vanwege de omstandigheden waaronder hij tot stand kwam.
Opeens is Boudewijn de Groot weer in 't nieuws. Met een nieuwe
elpee, Maalstroom. En vandaag wordt
hij veertig. Een gebeurtenis, die heel wat Nederlanders 'n schokje zal
geven. We worden ouder. Is het alweer twintig jaar geleden dat die
jongen met z'n lange manen, spijkerjekkie en z'n gitaar zomaar opstond
en de machtige president Johnson een bitter welterusten durfde toe te
bijten? [...]
[Hij] gaat in op lang gemeden vragen. Waarom
hij bijvoorbeeld toch nog steeds die oude nummers tijdens z'n
optreden speelt. "Ik doe ze alleen als toegiften. Dat is ook het
goede woord, ik geef toe aan het publiek, want eigenlijk speel ik
ze liever niet. Maar iedereen zit er blijkbaar op te wachten. Nou,
als dank voor hetgeen ze die avond, en al die jaren daarvoor hebben
gedaan, geef ik dan toe. Niet helemaal, er zijn nummers die ik echt
niet meer kan spelen. 'Meneer de president' ook niet, dat is veel te
tijdgebonden. Toen een lied met een funktie, maar die funktie is nu
allang weggevallen. En ik vind het te belangrijk om het te laten
verworden tot een curiositeit. Bij andere nummers geeft dat niet zo."
Die andere nummers zijn dus maar curiositeiten. Terwijl het
publiek ze zag als kleine juweeltjes. Hoogstpersoonlijke
ontboezemingen, die die Boudewijn zo mooi als recht uit zijn
hart komend kon voortmurmelen. "Tja, eh, dat was dus niet zo,"
klinkt het. Voor de zoveelste keer staart hij uit het raam.
Het blijft lang stil. Dan: "Nou, 't was allemaal heel eerlijk,
maar ik was 't zelf niet. En dat was niet altijd duidelijk. Ik
heb nooit gezegd dat 't over mezelf ging. Maar ook niet dat 't
niet zo was. Ik heb 't altijd in 't midden gelaten. De liedjes
gaven de indruk dat ze betrekking op mij hadden. Dat was niet
zo. Maar ik heb 't inderdaad nooit tegengesproken."
"Lennart Nijgh schreef de teksten, dat was bekend. En hij had
het over zaken waar ik achter stond. Het waren schetsen,
emoties, opvattingen, gevoelens. En dan maakt 't niet uit of
ik 't nou ben, of 't allemaal autobiografisch is, weetjewel.
Net zomin als het hem allemaal is gebeurd. Hij kon zich gewoon
inleven, net zoals ik. Het leek iets persoonlijks, dat was wel
een vereiste. Ik heb nooit echt oppervlakkig willen zingen."
- Hoeveel verwantschap voel je met
de traditie, die wel eens wordt aangeduid met Kultureel Protest?
[Lennaert:] "Ik kan me hooguit verplaatsen in vandalen,
omdat in hen tenminste nog enige kreativiteit schuilgaat. Het
leven om je heen verbuigen, dat deden jullie in je jeugd toch
ook? Dat zit in iedereen. Ieder mens wil steeds weer zijn omgeving
herscheppen. Ik mag ze wel die bengeltjes, die nog te klein zijn
zelf iets te maken, maar die met genoegen bestaande objekten...
eh... veranderen.
In de buurt waar ik woonde, heb ik de direkteur van Dinky Toys
destijds binnen een jaar grijs gekregen. Als een van jullie mijn
naam daar nu nog laat vallen, wordt hij levend gevild. Tegenwoordig
woon ik in een beschaafde buurt. Dat vinden mijn buren ook. Helaas
voor hun, is Koko Petalo, de zigeunerkoning hier komen wonen. Maar
ik let goed op: als er één onverlaat er over begint
te zeuren, sla ik er op los. Mijn buurtgenoten zullen dat wel
terrorisme noemen. Kijk maar eens in mijn voortuin. Een lel van
een scheepsmotor ligt daar, niet te tillen. De buurt klaagt steen
en been. Denk je dat ik 'm weghaal? Nee hoor, voor mij is het kunst.
Ze zien maar. Als je dat kultureel protest wilt noemen........."
- De echte anarchisten lijken
uitgestorven. Wat ging er door je heen toen je hoorde dat Anton
Constandse, een vrijbuiter van zuiverste water, was overleden?
"Eerst dit: Eric Herfst was een persoonlijke kennis van me,
een boeiend mens en vakman. Zijn recente overlijden houdt me tot
op heden bezig. Anton Constandse kende ik niet persoonlijk. Maar
zijn dood heeft me wel aan het nadenken gezet. Hij was een
afgerond, denkend geheel en je wist waar hij voor stond. Ik ben
echter geen pessimist, daarom geloof ik ook niet dat zijn dood
het einde van de anarchie betekent. Zijn soort libertarisme
blijft voortleven, al zou ik eerlijk gezegd niet weten wie er
nu nog de kracht heeft voorop te gaan lopen."
- Maar je hebt meer gedaan dan de
bruut uithangen, liedjes schrijven en de vrijdenker zijn.
"Tsja. wat moet ik daar nu over zeggen? Zo veel! Wat wil je
weten? Of ik leraar dramatische expressie ben geweest? Ben ik.
Toen ze te rechts werden op die school heb ik er gauw een punt
achter gezet en ben ik weer aan het schrijven geslagen. Dat is
waar ook, ik heb een roman geschreven en nautische liedjes
voor Astrid, mijn ex-vrouw; aan de drank soms, en aan de grond
wat vaker gezeten. Weet je wat de ellende is? Ik heb me steeds
terug moeten trekken van mijn passie: de lyriek en de bellettrie.
En dan vind ik Malle Babbe,
het liedje, dat Rob de Nijs naar een hit zong, nog niet eens
mijn diepste buiging."
- Je voelt je dus naar de 'middle
of the road' gezogen. Voel je je door de vervlakking in de
muziekkultuur ook persoonlijk gediskwalificeerd?
"Het houdt je natuurlijk wel bezig, maar ik ben wel wat gewend.
Ik denk wel eens aan Rob de Nijs, een vent die het vak ook door
en door kent. We hebben ons twee jaar te barsten gevochten om
zijn renaissance voor elkaar te krijgen. Dat is ook gelukt. Uit
mijn eigen glorietijd heb ik bovendien een soort optimistisch
minimum overgehouden. Al investeren de platenmaatschappijen geen
dubbeltje meer in mijn 'afwijkend genre', ik hou mezelf overeind!
Af en toe pak ik mijn schip en dan bezoek ik mijn kornuiten in
Amsterdam en dan gaat Nijgh weer prima. Niks doemdenken. Er komt
altijd iets, of alles, zoals nu:
Ik, Jan Cremer. Het was
heerlijk om nu eens in een rockidioom te schrijven. Een uitdaging.
Temeer omdat je weet dat zo'n wilde Nederlandse musical valt en
staat bij de verstaanbaarheid van de tekst."
De liedjesschrijver: "Ik ben geboren toen mijn ouders,
volstrekt berooid en in onmin levend met de familie, zich
gevestigd hadden op een plek die geenszins binnen de normen
van het milieu paste: dat huurhuisje in een volkswijk te
Heemstede.
Onze tak stamt af van een deugniet uit de zeventiende eeuw,
die door zijn vader in het Delftse dolhuis werd opgesloten;
deze jongen was namelijk tijdens de Vrede van Munster, ergens
onder Den Haag - hartje Holland, dus - getrouwd met een
roomskatholiek meisje; waardoor hij zichzelf, zijn omgeving en
nazaten sociaal bezien de kop afhakte - nog tot niet al te
lang geleden, werd er door de Haagse Nijghen over ons
gesproken als: die papen; terwijl wij dat geloof sinds
mensenheugenis niet meer aanhangen.
Mijn vader viel op zijn beurt wat familietraditie betreft
uit de toon, én door een deels Indische afkomst én
vanwege het vak dat hij gekozen had: tekenaar-reclameontwerper.
Voor de oorlog hokte hij samen met mijn moeder, in Parijs; hij
reed op een Harley-Davidson; daarenboven speelde hij viool.
Ik groeide tot mijn negende op in die Heemsteedse achterbuurt;
grote gezinnen; vermaakte kleren; geen auto's op de weg; een
oma woonde bij ons thuis; de verwilderde tuin; een huishouden
van Jan Steen - ik hoor mijn moeder nog mompelen: Wat een
rommel; mijn vader, die zijn atelier aan huis had, maakte
rommel; de bedlegerige grootmoeder maakte rommel; ik maakte
ook rommel - kortom: het was een gezellige bende.
Op een gegeven moment werden de familiebanden enigszins
hersteld. Vervolgens kochten mijn vader en moeder een huis op
stand, ook in Heemstede; tot hun opluchting klommen ze omhoog
naar het eigen, oude vertrouwde niveau, maar op mij werkte
deze ommekeer als een deportatie: en brengen waar gij niet
wilt. Ik dacht eerst nog: nu gaan we leuk verhuizen, en daarna
mogen we fijn weer naar huis.
Een benauwende, praktisch kinderloze, doodstille laan; geen
twee kilometer van het vorige nest, en toch een andere
planeet. Ik raakte in een toestand van complete verwarring,
die jarenlang geduurd heeft: bedpissen, zenuwachtig, alsmaar
terug willen, zo'n heimwee - dat is pas opgehouden toen ik
naar de middelbare school ging.
Voor zover er in die nieuwe omgeving kinderen waren, werd ik
door ze gepest en getreiterd; later begreep ik: ze keken op
mij neer - een kwestie van statusverschil in dat Heemstede,
destijds; nu onbegrijpelijk. Ik heb het er later wel eens met
mijn ouders over gehad; die snapten het toch niet echt; ze
herinneren zich alles uit die periode anders dan ik.
Fysiek stelde ik niks voor; ik was een scharminkel. Pas op het
- Heemsteedse - Coornhert Lyceum bleek ik ook iets te kunnen:
toneel, verhalen schrijven in de schoolkrant.
Dat Coornhert kwam voort uit een droom die in de oorlog
ontstaan was te midden van de Aerdenhoutse
Woodbrookers-gemeenschap. Wij leerlingen waren werkelijk de
hope des vaderlands van na de bevrijding. Het was een openbare
school met het karakter van een particuliere; dat
Daltonsysteem; de sfeer die daar hing: de Paasheuvel-gedachte
vrijzinnig-protestants vertaald. Ik hoorde tot de vierde
lichting; zo jong was dat instituut toen nog. Alles was
doordrenkt van een bepaald soort positivistische stemming;
horden kinderen vertrokken na het eindexamen naar Israël,
boompjes planten in kibboetsiem, Hava nagila zingen,
schuldcomplexen van de ouders wegbrengen. Er heerste daar een
ethiek die sterke vooroorlogse trekjes had; de onderbouw mocht
niet dansen op schoolfeesten, want dan zouden de minder
draagkrachtige ouders gedwongen zijn om hun kinderen dansles
te laten nemen; gewoon een smoes: ze hadden geen zin om ook de
fuifjes van de lagere klassen in toom te moeten houden.
Eenzelfde hypocrisie deed zich voor bij de censuur op ons
blad; het woord puberteit mocht daarin niet gebezigd worden:
dan zouden de minder draagkrachtige ouders misschien aan hun
kinderen moeten vragen wat die vreemde term betekende.
Ondanks dit alles genoot ik van die school; schreef veel;
lette absoluut niet op tijdens de lessen, en maakte geen
huiswerk. Mijn ouders kregen te horen: Bent u wel eens met het
kind naar de dokter geweest? Ik zat daar maar wat; had een
totaal eigen werkelijkheidsbeleving; ik fantaseerde
voortdurend.
Zoals op dat Coornhert toentertijd toneel gemaakt werd,
maakte enorme indruk op me. De wijze, waarop leraren als
Theo Ruygrok en Haijo Zwager ons daarin stimuleerden - dat
was zo ernstig, zo professioneel; perfect; dat heeft zich
in mij voortgezet tot de dag van vandaag; dat ben ik nooit
meer kwijtgeraakt. Ik ben begonnen als top van de menselijke
piramide, met een vlaggetje, op Lou Landré. Boudewijn
de Groot speelde ook in die revue, maar ik kende hem toen
nog niet echt.
Na twee keer in de tweede klas te zijn blijven zitten, moest
ik naar het Kennemer. [...]
Boudewijn had aanvankelijk helemaal geen succes. We waren ook
absoluut niet van plan om ermee door te gaan. Hij zat eerst op
de Filmacademie. Toen hij eraf kwam, ging ik erop - later
hebben we terwille van de publiciteit de kwestie vereenvoudigd
tot: we zaten samen op de Filmacademie.
Als jongen al wilde ik niet deugen. Twaalf jaar oud ging ik
veel naar Toko Annie, op de Blauwe Brug, dat koffiehuisje;
mijn eerste stamkroeg; ik zat daar bij de bloemenhandelaren en
de andere jongens. Ik fantaseerde vierentwintig uur per
etmaal. Ik las permanent, en scheen daarbij - totaal verdiept
in de stof - allerlei uiterst merkwaardige geluiden te maken;
zo ging ik op in die andere werkelijkheid. Op mijn elfde
maakte ik kennis met Hermann Hesse, bijvoorbeeld. Ik wilde
geen muziekinstrument bespelen, haatte sport. Mijn vader zei
wel eens voor de grap: Ze hebben je indertijd verwisseld in
het ziekenhuis.
Ik zat op de Filmacademie in de klas bij Anton Haakman,
Pieter Verhoeff, Jan Bosdriez. Ik bewonderde Fellini - en dat
is altijd zo gebleven. Na die vakopleiding ben ik vijf jaar niet
meer in de bioscoop geweest - dat was op een bepaalde manier
doodgeslagen.
Op de middelbare school maakte ik acht-millimeterfilmpjes, met
een uiterst ingenieus geluidssysteem. Boudewijn zong liedjes
voor de soundtrack en dat was het begin; 8 februari 1964
werden wij ontdekt; de nieuwslezer Ed Lautenschlager zag zo'n
rolprent van mij, en sprak de
gedenkwaardige woorden: Hier moeten we een bandje van - dan ga ik
ermee naar Phonogram. Begin mei van dat jaar kwamen de eerste
singles van ons uit - geen enkele respons. Het jaar van mijn
eindexamen middelbare school. Op dat Kennemer Lyceum was ik toch
altijd het middelpunt geweest. Als leerling van de Filmacademie
betekende ik niets.
Ik was ongelooflijk ambitieus; moest per se wereldberoemd
worden. tegelijkertijd leed ik onder een teloorgegane liefde.
Daar is uiteindelijk die elpee
Voor de overlevenden uit
voortgekomen. Wanneer ik er nu op terugkijk - een man van veertig,
inmiddels - denk ik: wat ben ik toch een ouwe lul geworden; dat
allemaal tegelijkertijd: films, liedjes, allerlei persoonlijk
leed - alles liep door elkaar; alles ontstond tegelijkertijd.
Ik zou er veel voor over hebben om die energie, die power terug
te krijgen. [...]
Ons oeuvre was voornamelijk gebaseerd op de grammofoonplaat;
die markt is onherroepelijk voorbij - de Titanic heeft er
langzamer over gedaan - waardoor we geen kans meer krijgen.
Philips heeft zich opgehangen aan de pil - via de firma
Organon is de doelgroep in aantal drastisch teruggelopen - en
de cassette: muziek uit het stopcontact. Wie herinnert zich
nog de zomers die gekleurd werden door één
elpee? De jeugd heeft zich inderdaad geëmancipeerd - daar
hebben Bo en ik nog aan meegewerkt. En nu? En dan? En wat? Ik
heb mij ontwikkeld tot tekstschrijver - ondanks mijzelf. Eerst
dacht ik nog: ik word filmmaker - maar die weg bleek toch te
moeilijk. Vervolgens heb ik een theaterbureautje gehad voor
Het Betere Lied -waaraan ik praktisch failliet ben gegaan. Ten
slotte begreep ik: ik zal liedjes - en af en toe een musical -
moeten blijven schrijven. Sinds 1970 is dat dus mijn vak. Ik
heb voor Jasperina de Jong geschreven, voor mijn eerste vrouw,
Astrid; Boudewijn en ik hebben gezorgd voor de come-back van
Rob de Nijs - dat mag best wel eens hardop gezegd worden.
Ik ben altijd in de nabijheid van mijn geboorteplek blijven
wonen; lang bij mijn ouders gebleven; toen een huis gekocht in
die wijk, waar ik indertijd als kind vandaan gesleurd was; nu
woon ik in Haarlem, praktisch op de grens met
Heemstede. [...]
In verschillende verwarde periodes heeft de hoer een grote rol
in mijn leven gespeeld. De romantiek van zo'n vroege ochtend, in
de warme buurt van Amsterdam. Het uur dat niet meer bestaat; door
de invoering van de zomertijd is die sfeer tussen drie en vier uur
's morgens onherroepelijk weggesneden. Dan liep ik daar rond. Ik
ben een solistische Haarlemmer; ik wandel daar maar wat, behoor
tot geen enkel echelon. Een atmosfeer die zich als het ware buiten
deze tijd afspeelt - dat klinkt ook sterk door in mijn teksten.
Haarlem heeft iets deftigs; deftig, in de oorspronkelijke zin van
het woord; voordat het gebruikt werd als bekakt, betekende het een
niet zo swingende integriteit; dat puur Hollandse is in Haarlem
uitermate gaaf bewaard gebleven.
In het begin waren mijn liedjes ook deftig; ik gebruikt graag
klassieke vormen; op
Voor de overlevenden staan
acrostichons, rondelen; ook door de samenwerking met Boudewijn
is het nooit platvloers geworden - daardoor lagen onze wortels
te veel in de keurige middle class; elitair; Lenin was toch ook
de zoon van een landedelman; het was niet het grauw dat de
Bastille bestormde; de top van provo was ook afkomstig uit
keurige gezinnen. [...]
Astrid is later lesbisch geworden; ze drijft nu een kroeg in
Amsterdam; we hebben een broer-broer relatie ontwikkeld, kijken
terug op een gedeelde jeugd. Mijn tweede vrouw, die elf jaar
jonger was dan ik, heeft me op een gegeven ogenblik verlaten -
daar was ik behoorlijk kapot van; ziek.
Boudewijn zei toen tegen me: Misschien dat je hierdoor weer
wat moois schrijft. Maar zoiets als
Voor de overlevenden komt maar
één keer in je leven voor. Je wordt ouder, en het
gaat allemaal niet gemakkelijker. Het gekke is: mijn
scheppingsdrang trekt zich niets aan van wat het baasje zoal
doet. Ik schrijf maar door. Ik heb altijd geschreven. Op mijn
vijfde dicteerde ik mijn grootmoeder wat ik verzon. Ik schreef
dus al voordat ik kon schrijven. Ik voel me nog steeds schrijver;
ofschoon mijn medium - de grammofoonplaat - voorgoed verdwenen
lijkt. Nou ja, als het schip zinkt, zul je moeten overstappen.
God weet wat de toekomst me brengt. Ik ben er niet zo optimistisch
over. Toen mijn huidige vrouw - een zangeres - nog muziekles gaf,
heeft ze eens onderzocht hoe bepaalde liedteksten - onder andere
van mij - op haar leerlingetjes overkwamen. Wel, er kwam bitter
weinig over.
Mijn schip heeft me door alles heen gesleurd. Ik bezit sinds
zestien jaar een kotter; de voormalige Urk 115, De Jonge
Jacob. Het schrijven, die boot, Haarlem - de constanten in
mijn leven.
De sensatie van: voor het eerste een haven binnenvaren; dat
komt maar eenmaal in je leven voor: de allereerste keer een haven
binnenlopen - dat kenbaar worden van een kust; de platte kaart krijgt
driedimensionale vormen, wordt langzaam maar zeker werkelijkheid;
die spanning; de landing vanuit het levensgevaarlijke element van
de zee, die tevens vaarweg is; alsof het trauma van de deportatie
geheeld wordt; iedere eerste keer dat je een haven aandoet, is het
weer anders. Het creatieve proces."
Hoewel Lennaert Nijgh de Nederlandse lichte muziek in de loop
der jaren verrijkt heeft met tal van oorspronkelijke en verrassende
liedjes, is hij al enige tijd uitgekeken op het fenomeen 'popwereld'.
"Hoewel ik minder verbitterd ben in dat opzicht dan Boudewijn, houd
ik het voorlopig wel voor gezien. Dat heeft een aantal oorzaken. Ten
eerste is er bij de maatschappijen een soort machtsdenken ontstaan,
waarbij de kwaliteit van de teksten vrijwel geen rol speelt. Dat
heeft onder andere tot gevolg dat er voor een schrijver van
Nederlandse liederen geen droog brood meer te verdienen is."
"Stel je voor: ik schrijf een lied. Ten eerste moet ik me dan
afvragen wie dat dan zou moeten zingen. Daarbij komt dat het door
de gigantische teruglopende platenverkoop financieel ook niet
interessant meer is. De platen worden nauwelijks verkocht en
gedraaid. De opleving die er nu plaatsvindt door de verkoop van
cd's is leuk, maar de auteurs worden er naar verhouding nauwelijks
een cent wijzer van. Als je dan bovendien nog eens 25 jaar in het
vak zit en 17 jaar geleden al een Edison hebt gekregen voor je werk,
is het heilige moeten er een beetje af."
"Wat dat betreft ben ik ook blij met de opdracht, die ik heb
gekregen om de liedjes voor 'Nonsens'
te vertalen. Theater is toch het allerleukste dat er bestaat. Als
je teksten voor een plaat maakt of een boek schrijft, ben je veel
afstandelijker bezig. Je doet je werk, je levert het in en een
tijdje later ligt het in de winkel. Bij theater heb je continu
gesprekken, soms confrontaties met anderen die bij de produktie
betrokken zijn. Dat is enorm stimulerend, je groeit met het produkt
mee. Je moet natuurlijk wel een enorm incasseringsvermogen hebben,
anders moet je er niet aan beginnen. Je kunt het vergelijken met
een trapezewerker; als je hoogtevrees hebt, moet je niet in de nok
van een tent gaan hangen. Ik ben ook al vanaf mijn jeugd theatergek.
Ik hoef alleen maar de geur van een gordijn op te snuiven en ik ben
verkocht. Het is dan ook geen toeval dat in een van de door mij
vertaalde liedteksten de romantiek van Carré is binnengeslopen."
Het schippersringetje in zijn linkeroor geeft al een indicatie :
voor Lennaert Nijgh, bekend Nederlands tekstschrijver, is het
ruime sop zijn grote passie. Is hij thuis in Haarlem, dan ligt de
UK 114, een kotter die hij al twintig jaar heeft, afgemeerd in
het Spaarne. Te weinig landrot om een rijbewijs te halen komt hij op
de brommer naar onze afspraak. Zeker zonder valheim een smak gemaakt,
is de eerste gedachte, want z'n ondergebit mist een rijtje tanden.
« Daar zat eerst een brug, » mompelt Nijgh nog net
verstaanbaar. « Ik was aan m'n boot bezig en at een broodje
waar iets hards in zat. Ik hoor : krak en zeg : godver... en
hop, valt die brug overboord in de plomp. Dat is financieel bijna net
zo'n ramp als het doorbreken van de Oosterscheldedam. Bovendien
lult het moeilijk. Hoewel, in het Engels gaat het juist beter
zo. »2000, september 28 - (donderdag)
« Ik ben 44 jaar geleden als enigst kind geboren.
Boudewijn de Groot en ik kennen elkaar sinds we zeven, acht jaar
oud waren, maar hij was een jaar ouder en dat is op die leeftijd
een generatieverschil. Pas op de middelbare school kregen we
contact.
» In 1965 zijn we de liedjes in gerold met dat hitje :
"Een meisje van zestien"
van Charles Aznavour, dat ik uit het Frans had vertaald.
We vonden het zelf niks. Boudewijn heeft toen nog op de hoes van
dat plaatje geschreven : dit ééns, maar nooit
weer. Wij waren van mening dat je het eigenlijk niet kon makken
om je met zulke commerciële liedjes in te laten. Maar ja,
we hadden geen cent te makken. »
HUMO : Waren jullie toen op de Franse toer ?
Lennaert : « Ook, natuurlijk. Het was een
post-existentialistisch gebeuren, die periode vlak
vóór de Beatles. We hadden van die suède
bordeelsluipers aan en we waren helemaal in het zwart. Als je
dat op foto's terugziet is het allemaal zeer vertederend. Wij
werden geacht van jazz te houden. Dave Brubeck was toen
erg in en Franse chansons die je niet verstond en feestjes met
veel kaarsen en visnetten. Nou ja, het bekende werk dus.
Eigenlijk voelde ik me beter thuis bij de Everly Brothers
en Elvis Presley, maar op school kon ik daar niet voor uit
komen, want dat gold toen als vetkuivenmuziek. Afwijkende meningen
werden op die leeftijd toch al bijna niet getolereerd. De
Beatles hebben die kloof gedicht, maar toen was ik al ouder
dan vijftien, zestien; de leeftijd waarop die muziek het meest
blijft hangen. Toch bleek ik niet de enige te zijn geweest met
een afwijkende smaak, want toen Elvis stierf is één
van de intellectuelere cafés in Haarlem vierentwintig uur
achtereen open geweest om hem te herdenken. »
HUMO : Toch hebben Boudewijn en jij elkaar gevonden.
Wat bond jullie ?
Lennaert : « Dat is moeilijk te zeggen. Hoe
komen Kees van Kooten en Wim de Bie aan elkaar ?
Door een toeval, omdat ze bij elkaar op school zaten, neem ik aan.
Dat is een overeenkomstig geval. Boudewijn zie ik nog regelmatig.
We zijn op een gegeven moment uit elkaar gegroeid en daarna weer
naar elkaar toe gegroeid. We hebben beiden het nodige achter de
rug, maar toch is de basis voor ons contact altijd intact gebleven.
De buitenwereld heeft dat maar moeilijk kunnen accepteren. Ze wilden
graag een drama boven tafel halen, een Lennon en McCartneyachtige
controverse, en die was er niet. [...]
Lennaert : « Van huis uit hebben wij, net als
Jezus, allemaal gaten in onze handen. Zoals ik met geld om ga is
het regelmatig dansen op de rand van de afgrond. Ooit zat ik weer
's aan de grond en toen vroeg die lui achter het loket bij de
belasting : "Wat heeft u dan allemaal met dat geld gedaan ?"
Ik werd zo kwaad, dat ik riep : dat heb ik naar de hoeren
gebracht. Toen kwam iedereen van die afdeling naar me kijken. Zo
van : òòòh ! Die jaloezie,
weet je wel : ze zouden niet graag in je schoenen staan, maar
ondertussen ... Nee, die veranderde tijdsgeest staat me
absoluut niet aan. »
HUMO : Dan zeg je toch gewoon weer :
er komen andere tijden.
Lennaert : « Dat zei de I Tjing zoveel
duizend jaar voor Christus ook al. Ik bedoel, die andere tijden
hoeven zich toch niet pal onder m'n neus te manifesteren :
van die snotapen die alleen maar over inkomens kunnen lullen. Ben
ik daarvoor in 1966 door een agent op m'n lazer geslagen ?
Zulke dingen komen makkelijk boven, ik merk dat.
Op het Coornhert Lyceum, dat uit kringen van verzetsmensen
voortkwam, zijn Boudewijn en ik wat dat betreft straf opgevoed. Je
leerde onmiddellijk je haren overeind te zetten bij alles wat naar
onrecht zweemde, en terecht. Je houdt je hart vast voor de generatie
die dat niet is bijgebracht, waarvoor Hitler niet méér
is dan zoiets als de hertog van Alva. Dan zal ik de eerste zijn die
naar z'n spandoek tegen fascisme grijpt. Ik ken ook jongens die
vroeger met zulk lang haar rondliepen en nu een driedelig
krijtstreeppak dragen : ex-hippies die toch nog goed terecht
zijn gekomen. »
« Op die lagere school was ik al een buitenbeentje.
Na een paar maanden las ik even snel als nu. Met andere woorden :
ik nam een boekje in vijf minuten tot me en daarna ging ik naar
buiten zitten kijken. Rekenen, wat me niet interesseerde, dat was
weer bloeden. Toch ben ik er vlot doorheen gerold. Pas op de
middelbare school kwamen de problemen, want schrijven in de
schoolkrant en toneelspelen, dat ging prima, maar ik heb drie keer
de tweede klas gymnasium gedaan. Daama ben ik overgestapt naar de
HBS-A, de moderne talen-kant. Die laatste jaren HBS waren lachen,
hoor. Onze klas, we waren gemiddeld een jaar ouder dan de rest,
was een soort vergaarbak. Tijdens het laatste schooljaar ontstond
een hechte vriendschap met de leraar Nederlands. Hij dronk ook een
aardige borrel en liet mij wel 's les geven als ie moe was. Soms
stonden we in de klas met zo'n jenever-kegel tegenover elkaar,
want er werd behoorlijk ingenomen. De terugslag kwam daarna. Als
je maar goed je best deed zou na je eindexamen het paradijs op
aarde aanbreken. Jeugdwerkloosheid, daar had je nog nooit van
gehoord. Dat bestond toen ook niet. Nee, volgens de handboeken
op dat gebied, zoals van Remco Campert, begon dan pas het echte
leven. Nou, vergeet het maar. »
HUMO : Waarom ging je aan de filmacademie studeren ?
Lennaert : « I don't know. Ik meldde op
m'n vijfde dat ik schrijver wilde worden ? Ik kon toen nog
niet schrijven, dus dicteerde ik m'n oma die verhaaltjes. Dat is
een teken, dat kan je niet naast je neer leggen. Later had ik iets
van : filmen is toch ook prachtig. Mijn ouders namen me vaak
mee naar de bioscoop en de schouwburg, waardoor ik toen al van veel
goeie dingen op dat gebied kennis heb kunnen nemen. Tegenwoordig
hoor je van die droevige verhalen : als ze dan al twee ouders
hebben, dan ligt pa alleen maar onderuit voor de tv en meer van
zulke ellende. »
HUMO : Hoe is het je persoonlijke leven vergaan ?
Lennaert : « Ik ben drie keer getrouwd, eerst
met Astrid. Veel mensen denken dat ze m'n zus is, waarop Astrid
dan reageert : "Nee, ik ben z'n broer." We hebben gedeelde
jeugdjaren, dus toen ze ontdekte dat ze lesbisch was, zijn we
inderdaad broer en zus geworden en samen achter de wijven aan
gegaan. Sinds dik een jaar is ze moeder van een zoon, dat wel.
Daarna ben ik met een oud-leerlinge van mij getrouwd. Die was
elf jaar jonger dan ik : dé remedie tegen pedofilie,
waar ik maar 's octrooi op moet aanvragen. Hoewel, het middel is
erger dan de kwaal. Met haar ga ik trouwens ook nog steeds erg
goed om. En m'n derde vrouw, José
Koning - we zijn van de week acht
jaar getrouwd -, heeft een groep :
Batida. In Rio, waar ze vroeger als KLM-stewardess vaak kwam,
heeft ze vloeiend Braziliaans leren zingen en spreken. »
« Boudewijns moeder was destijds in Nederlands-Indië
danseres, een soort Isadora Duncan. Hij lijkt op haar, want dat
dansen zit er bij hem ook in. Hij heeft destijds in Amerika een lp
opgenomen, "Waar ik woon en wie ik ben", waar nooit een ruk
van terecht is gekomen, want er zijn nooit meer dan twee exemplaren
van verkocht. Toch staat er een nummer op dat ik heel mooi vind,
maar ik weet ook precies wat het betekent, omdat het over z'n
moeder gaat. Tijdens de opnamen van dat programma van mij viel me
op, dat Boudewijn, anders dan vroeger, in die oude liedjes van ons
iets weet te leggen wat ze een geweldige meerwaarde geeft. Het is
niet zijn manier van zingen, het is de power die er achter zit. Je
kan die teksten ook niet zingen als je nog een melkmuil bent, zoals
wij toen waren. Boudewijn kan het echt hoor, maar hij is altijd een
lastpak geweest, het tegendeel van zo'n podiumdier. Hij wist nooit
zo goed hoe hij op z'n bekendheid moest reageren. Bij hem was het
altijd huilen : of hij deed bij interviews z'n bek weer niet
open, of hij ging doodleuk met z'n reet naar het publiek staan.
Hij was ook in staat om op het laatste moment een tv-optreden te
weigeren. "Ik zie dat programma niet zitten, weetje wel," kreeg je
dan te horen. Dat was in de tijd dat alles, van z'n Afghaanse jas
tot en met de kat, naar wierook rook. Geen millimeter beweging
was er in hem te krijgen. Maar ja, hij is toch altijd consequent
op z'n eigen lijn gebleven. »
HUMO : Als hij niet zo halsstarrig was geweest, had die
samenwerking tussen jullie dan nog meer successen opgeleverd ?
Lennaert : « Die samenwerking is niet verbroken,
dus je weet niet wat er nog komen gaat. Bovendien blijven de
successen die we hadden overeind staan, want de huidige generatie
blijkt er net zo positief op te reageren. We hebben dus kennelijk
toch classics gemaakt. Ja, hoor 's, we kunnen niet allemaal op
ons 32-ste tegen een boom rijden of aan het kruis gespijkerd worden
of aan de syfilis sterven, zoals Schubert en
Mozart. » [...]
HUMO : Heb je een verklaring voor je succes van toen ?
Lennaert : « Dat de lijnen van vraag en aanbod
elkaar op het juiste moment kruisten. Maar, zoals ik al zei, ik heb
het idee dat onze successen wel overeind blijven. Natuurlijk kan je in
je eigen tijd waanzinnig populair zijn en vijftig jaar later gelden als
een voorbeeld van slechte smaak; da's ook mogelijk. Maar daar zullen
Boudewijn en ik dan tenminste geen last meer van hebben. »
HUMO : Hoe is het met je wilde haren? Hou je die ?
Lennaert : « Ja, behalve van achteren. Maar je
wordt niet alleen kaal als je oud wordt, je krijgt toch ook wel iets
meer inzicht. Ik heb niet gedeugd op de leeftijd dat ik geacht werd
niet te deugen. Nu ik nog steeds niet deug ben ik een beetje de
dorpsgek, de joker geworden. Ik zal altijd een luis in de pels zijn.
Ik ben gelukkig, maar soms ook niet. En dat is maar goed ook, want
alleen in zieke oesters groeien parels. »
[Boudewijn:] "[...] Lennaert
Nijgh is net zo min cynisch als ik. Hij denkt in hardere taal dan
hij zich daadwerkelijk uitdrukt. Teksten schrijven is meer denken
dan je uiten. Al zijn liedjes over meisjes richten zich in monoloog
tegen hen, maar ze zijn beslist niet hardvochtig
bedoeld." [...]
"[...] We wilden niet horen bij Willeke
Alberti, Anneke Grönloh, Johnny Lion of Rob de Nijs. We
streefden naar even veel succes als zij om te bewijzen dat er
met de Nederlandse taal wel wat beters te doen was dan
'Brandend zand' of 'Ritme van de regen'. Pas veel later toen
de zogenaamde lichte muziek was overwoekerd door het
hitparade-virus, bleek het nadeel van onze capitulatie:
levenslange gevangenschap achter de tralies van de
commerciële muziek."
De zanger wiens licht neuzelende stem de herinneringen van de
jaren '60-generatie heeft gekleurd en die in nauwe samenwerking
met tekstschrijver Lennaert Nijgh onvergetelijke songs componeerde,
is nu terug in de publiciteit. Ditmaal echter als filmacteur, dank
zij zijn hoofdrol in Pim de la Parra's 'Let the music dance', dat
dit weekeinde tijdens de Nederlandse Filmdagen officieel in
premiè ging. Voor De Groot betekent het zijn acteerdebuut
wat zijn vertolking van de gevierde componist Adam Adamus des te
opmerkelijker maakt. Ook in close up straalt zijn verschijning op
het witte doek een grote vanzelfsprekendheid
uit. [...]
Desondanks is het voorstelbaar dat een debuterend filmacteur,
hoe spontaan hij ook moge zijn, alleen al door de ingewikkelde
technische kant van filmmaken onder spanning komt te staan. Maar
volgens De Groot kreeg hij daar bij deze voor een habbekrats
geproduceerde en in vijf dagen opgenomen 'minimal movie' nauwelijks
de kans toe.
"We konden ieder shot hoogstens één keer overdoen,
en aangezien ik niet beschik over een uitgebreid arsenaal aan trucs
om een rol op verschillende manieren te spelen, herhaalde ik gewoon
wat ik de eerste keer had gedaan."
De Groot kon zijn (onbetaalde) rol van de door allerlei
beslommeringen geplaagde componist waarschijnlijk ook zo argeloos
benaderen doordat Pim de la Parra hem die op het lijf had geschreven.
Het tweetal kent elkaar al zo'n vijfentwintig jaar, nog van de
Filmacademie. Aardig detail is dat De la Parra die opleiding niet
en De Groot wèl heeft afgemaakt. De reden dat hij daarna
niet in het filmvak is doorgegaan, was het aanbod van een producent
'een plaatje te maken'.
"Ik dacht toen: leuk, misschien komt er hierna nog eentje." De
rest van de geschiedenis is bekend en berust volgens De Groot meer
op toeval dan op planning. "Ik plan nooit iets, daar ben ik niet
goed in. Daardoor heb ik ook geen pensioen. Misschien moet ik daar
nu toch maar eens iets aan doen," peinst hij hardop. Maar los van
die niet-geplande carrière als zanger en componist, heeft
De Groot naar eigen zeggen nooit de ambitie gehad om zelf een film
te maken. Zoals hij ook nooit echt moeite heeft gedaan om filmacteur
te worden. "Anders had ik heus wel alle audities afgelopen. Maar ik
heb wel altijd graag in een film willen spelen, vandaar dat ik 'ja'
tegen Pim heb gezegd. Mocht iemand mij hierna opnieuw een rol
aanbieden, dan doe ik het weer."
Boudewijn: "Lennaert maakte de teksten. Ik schreef er muziek
bij en iedereen vond het fantastisch. Ik had geen enkele
opleiding of ervaring en er was zelden kritiek op de inhoud of
op het repertoire. Het ging allemaal vanzelf. Het heeft me
voortdurend overvallen," aldus de zanger, die over enkele maanden
de podia opgaat als hoofdrolspeler in de musical 'Tsjechov'.
"Als kind van zes dicteerde ik mijn eerste verhaaltjes aan
grootmoeder. Het is voor mij daarom nooit een vraag geweest wat ik
later wilde worden." Lennaert Nijgh weet als man van 46 meer dan
ooit dat hij was voorbestemd als schrijver door het leven te
gaan. [...]
Lennaert heeft dat schrijven van geen vreemde. Zijn
betovergrootvader Henricus Nijgh was de oprichter van de NRC, en
zijn overgrootvader, ook een Henricus, gaf er blijk van een goede
pen te hebben in de dagboeken die hij naliet.
Lennaert: "Ik heb er twee. Het eerste dateert uit 1865, toen hij
als adelborst van zestien jaar aan boord van de 'Van Wassenaar'
via Rio de Janeiro naar Nederlands-Indië zeilde. Het is een
boeiend verslag met oog voor details. Het leven aan boord van
zo'n marineschip was geen pretje. Zo schrijft hij ergens dat hij
blij was dat zijn moeder hem donker ondergoed had meegegeven.
Daarop zag je de luizen, die er in overvloed waren, minder. Het
was afzien tijdens die reis. Als je alleen al leest over de
'kaas-snert' die ze aten. Daarmee werd aangeduid dat er maden
in zaten. Zijn 'geheime' dagboek over de oorlog in Atjeh was,
zoals de aanduiding op het omslag al zegt, niet bedoeld om door
anderen te worden gelezen, in elk geval niet in die tijd. Henricus
laat zich er zeer kritisch in uit over de strijd in Atjeh. De
gelijkenis met wat nu speelt rondom de Golfoorlog is frappant.
Ook toen werden halve waarheden en berichten die duidelijk waren
bedoeld als propaganda naar buiten gebracht. De waarheid is in
een oorlog altijd anders. Die krijg je pas achteraf te horen,
met name uit dagboeken die de soldaten aan het front hebben
bijgehouden. Mijn overgrootvader komt tot de conclusie dat
Holland te klein is om oorlog te voeren. Hij ergerde zich
gruwelijk dat de Nederlanders voor de Engelsen in het stof
kropen."
Lennaert Nijgh geniet van het vertellen van historische
familieverhalen, bijvoorbeeld dat de beroemde Britse acteur
Bingley en de bekende ds. Nicolaas van Oosterzee in de verte
familie zijn. Dichterbij zijn dat de Van Ommerens, de deftige
Rotterdamse scheepsbouwersfamilie. Lennaert heeft er weinig
contact mee. "Ik ben nu eenmaal een buitenbeentje in de
familie evenals destijds Henri Nijgh, de marine-officier,
hoewel mijn Rotterdamse familie mij tegenwoordig wel ziet
zitten. Ze vinden het best aardig mijn naam te laten vallen
tijdens de borrel. Vijf jaar geleden is er zelfs een neefje
naar mij vernoemd." [...]
Lennaert knikt als ik hem als een romanticus typeer. "Dat
ben ik ongetwijfeld. Alleen interpreteer ik het begrip romantiek
een beetje anders dan mijn ouders. Voor hen is het een mooi
gedekte tafel, voor mij een woord dat je met een hoofdletter
moet schrijven. Het houdt voor mij in: het in onvrede leven
met de werkelijkheid." [...]
Louis Couperus was in Lennaerts jonge jaren zijn favoriet. "Wat
me in hem zo aantrok was zijn bloemrijke taal, zijn stijl, de krullen
die hij hanteerde. Later heeft de Ierse auteur James Joyce zijn plaats
ingenomen. Als je eenmaal in zijn ban bent, gaat een kosmos voor je
open. Joyce is voor mij als een middeleeuwse kathedraal waarin alles
met elkaar verband houdt." Dichter bij huis is er Nijghs nauwe
verbondenheid met zijn geboortestad Haarlem. Niet zo maar schreef
Lennaert liedjes over het Spaarne,
het Huis met de beelden en
de holle boom van Kraantje Lek, waar
volgens een Haarlemse legende de kindertjes vandaan komen. "Haarlem
met zijn Florapark-buurt, waar je het gevoel krijgt dat het iedere
dag zondag is. Godfried Bomans zei over Haarlem dat als hier iets
zou kunnen gebeuren, het er ook is gebeurd. Het is een heerlijke
stad en zo vol geschiedenis. Als je hier over de Grote Markt loopt
en de Bavo ziet! Waar vind je een stad waar een standbeeld staat
voor iemand aan wie een uitvinding wordt toegeschreven die hij
nooit heeft gedaan, sterker nog
een man die vrijwel zeker nooit heeft bestaan? En in welke stad
luiden elke avond zoals in Haarlem de Damiaatklokjes ten teken
dat de stadspoorten, die al een eeuw geleden werden afgebroken,
moeten worden gesloten? Prachtig toch, dat zoiets in deze tijd
nog mogelijk is. Als ik iets ben, dan ben ik een Haarlemmer.
Ik vind het heerlijk over mijn stad te vertellen en er over te
schrijven, legenden toe te voegen aan de vele die er al over
Haarlem zijn. In dat verband zit ik op dezelfde lijn als Beets
en Bomans."
HAARLEM - Het begon in
een kuil op het strand, laat Lennaert Nijgh in de eerste zin van
zijn boek Tekst en Uitleg weten.
In die kuil begon zijn vriendschap met Boudewijn de Groot en
daarmee ook meteen zijn loopbaan als tekstschrijver van liedjes.
In het begin van de jaren zestig ontmoetten de hippe jongens
en meisjes van de school elkaar daar in die kuil. Nijgh en De Groot
woonden in dezelfde straat in Heemstede. Lennaert keek tegen Boudy
op: hij was een jaar ouder en in de schooltijd vormde zoiets natuurlijk
een onoverbrugbare kloof. Niet veel later zou die kloof op even
natuurlijk wijze verdwijnen. [...]
"De seksuele revolutie was een botsing tussen droom en
werkelijkheid. De jeugd van nu heeft het veel makkelijker. Het hoeft
niet meer in de duinen, op de achterbank of tussen de brandnetels.
Ik heb gehoord dat veel mannen van mijn leeftijd tegenwoordig last
hebben van hun prostaat. Allemaal vanwege het afknijpen, het voor het
zingen de kerk uitgaan..." [...]
"Wij hebben met onze nummers een tijdsbeeld geschetst. Dat klopt.
Maar dat kun je pas achteraf constateren, het gebeurde onbewust. In
het algemeen schrijft ieder voor zijn eigen generatie, maar de nieuwe
generatie verdiept zich ook in mijn teksten. De laatste lichting
jongeren ziet er dezelfde dingen in als wij vroeger. Je woorden gaan
langer mee dan een paar jaar. Als dat je overkomt, mag je in je
handjes klappen." [...]
"De verhalen over onze ruzies waren altijd veel erger dan alles
in werkelijkheid was," verklaart hij. "Sommige bladen hadden nog
het liefst gezien dat wij er met elkaars vrouwen vandoor waren
gegaan. Ik heb Boudewijn nooit uit het oog verloren."
"Waarom ik niet zo'n hechte band met Rob de Nijs heb gehad?
Ja, hoor eens even, er bestaat zoiets als monogamie!"
Het spijkerbroekkruis hangt bijna op zijn knieën. Het
brilletje staat scheef op zijn neus. Het haar ligt vettig op zijn
hoofd. Het Gauloise-bruin kleurt zijn tanden. De man op de bank in
het Haarlemse rijtjeshuis lijkt aan lichte verwarring ten prooi. Ik
zit tegenover de karikaturale kunstenaar-aan-lager-wal. Of laat ik
me virtuoos belazeren door de vleesgeworden ironie?
OnlyLennaert Nijgh knows.
'Boudewijn de Groot woont hier,' zegt hij met slepende stem.
'Ik bedoel: ik woon hier, maar Boudewijn woont bij mij in. Al drie
jaar. Ik was alleen, en hij ineens ook weer. Stond-ie op de stoep:
'Kan je me even redden?' Best. Uit eerdere verhoudingen had hij
noppes meegekregen, maar deze dame stuurde een verhuiswagen achter
hem aan: tot en met de vakantiefoto's! Sindsdien leven we in deze
woning op een prettige manier langs elkaar heen. Excuses voor de
rommel. 'Een typisch mannenhuishouden,' zegt de werkster. Het is
inderdaad een apekooi, maar er groeien nog geen champignons in
de keuken.
- Waren jullie nog echt bevriend toen Boudewijn aanklopte?
NIJGH: "Gut... Hij woonde in Hilversum. Eind weg, hé.
Wat deed-ie eigenlijk in die tijd? Hij stond in Tsjechov,
die musical. En hij ging met... hoe héét ze nou...
ik noem haar Kwak. Want ze doet de stem van Alfred
Judocus Kwak. Enfin, het gaat nu heel plezierig tussen ons.
We hebben in grote lijn een
CD met nieuw materiaal klaar.
De eerste sinds
Van een afstand -
vijftien jaar terug. Ik weet niet wanneer-ie uitkomt, hoor.
Boudewijn heeft het druk. Hij gaat in 'Anne Frank' spelen. Hij
is in de weer geweest met een plaat van Marcel, zijn zoon. En
hij heeft een paar Nederlandse
speelfilms gedaan - vraag me
niet precies hoe en wat. Ik ben dat eh... een beetje kwijt."
- Wanneer ontmoette je Boudewijn voor het eerst?
NIJGH: "Zijn stiefbroertje kwam bij mij in de klas toen ik
net op de lagere school zat. Heb je het over begin jaren vijftig.
Boudewijn zat een klas hoger, en op die leeftijd zijn dat
wérelden. Hij woonde bij ons aan het eind van de Cesar
Francklaan in Heemstede. Toen-ie nog mooi was - die laan."
- Jullie kwamen uit een bekakte buurt.
NIJGH: "Ja, maar als je dat zelf komt, weet je dat niet."
Mompelt onverstaanbare woorden. "Ons contact dateert van '62.
Het werd min of meer aan zee geboren. De leeftijd van de clubjes,
weetjewel. Boudewijn had een gitaar, zong liedjes: Brel, Jaap
Fischer. Hij zat op het Coornhert Lyceum, tegen het eindexamen
aan. Ik was verhuisd, en lag een jaar of twee jaar achter. Op de
Filmacademie was dat óó ook zo: Boudewijn ging er
zo ongeveer af toen ik erop kwam. Voor de pers hebben we daar
later een grote kwast overheen gehaald en gezegd dat we gelijk
waren opgetrokken. Als een tweeling. Anders wordt het te
ingewikkeld voor de jongens van de Kwik Et Flupke-bladen,
hè. De werkelijkheid is langdradig, chaotisch en
oninteressant. De werkelijkheid doet er ook geen flikker toe.
Bak er maar wat leuks van." [...]
- Waarom koos de 'alternatieveling' Nijgh
[Een meisje van 16]?
NIJGH: "Ik zag het kennelijk vrij ruim allemaal. Ikke... ik was
gewoon geil op het feit dat ik iets kon. Ik was dag en nacht doordrenkt
van de behoefte, nee, de morele verplichting om wereldberoemd te worden.
Wát er ook gebeuren zou. En Boudewijn was mijn instrument om zo
ver te komen, jaja."
- Maar jullie maakten 'protestliederen', jullie waren toch bezig
met de revolutie?
NIJGH: "We waren vooral met onszélf bezig, joh. Boudewijn
werd op zijn negentiende vader, moest als magazijnbediende aan de
gang om de kost te verdienen. Als ik terugdenk aan die tijd, voel ik
een soort jaloezie: dat je de power hebt om zoveel dingen
tegelijkertijd te doen! 's Morgens op je Solex naar het strand.
's middags demonstreren, 's avonds een liedje schrijven, 's nachts
feest. En dat allemaal zonder chemische hulpmiddelen, als je
begrijpt wat ik bedoel. Niemand zeurde dat dingen niet haalbaar
waren - álles was haalbaar. Inhoudelijk stelde het geen bal
voor: het waren de naweeën van het existentialisme, het door
ons maar half begrepen existentialisme. Als het over de jaren zestig
gaat, kijken ze mij vaak verwachtingsvol aan: vader, verhaal nog
eens van den oorlog. En dan vertel ik over de jaren zeventig,
toen er écht wat gebeurde. Gaan ze blij weg. Ik bedoel, ik
kan toch moeilijk zeggen dat er in de jaren zestig feitelijk geen
fuck gebeurde? Zelfs de provo's droegen nog stropdassen,
man." [...]
- Waarop steunde de vriendschap tussen jou en Boudewijn?
NIJGH: "Het begon met het delen van die jeugdromantiek. En het
werkte, in de meest letterlijke zin: we werkten perfect samen. Je
kunt ons vergelijken met dat andere koppel, Van Kooten en De Bie.
Maar hoe komt zo'n winning team tot stand? Er is geen
beginnen aan om dat te ontraadselen."
- Probeer het eens.
NIJGH: "Nee, zoiets is een bestiering."
- Een bestiering?
NIJGH: "Da's een Urker woord. Een bestiering is een door hogere
machten geredigeerd fenomeen met de vanzelfsprekendheid van een
piramide. Die is óók groot en vervaarlijk, daar zoeken
ze óók van alles achter, maar het is voornamelijk
piramide." Zwijgt. "Boudewijn kan hevige pogingen doen om los te
komen, ik kan er de balen van hebben. We kunnen aan verschillende
kanten van de wereld zitten... maakt niet uit. Het is. Het blijft."
- Waarin verschillen jullie?
NIJGH: "Hij is altijd het beste jongetje van de klas. Ik ben
degene die altijd blijft zitten. Af en toe snap ik niets van hem,
maar ik ben niet zo nieuwsgierig."
- Hij lijkt er genoegen in te scheppen ongrijpbaar te zijn.
NIJGH: "Nou, een genoegen mag je het niet noemen. Hij is
introvert - een benauwde jas die je niet zelf kiest. Ik lul graag.
Ik ben ook altijd degene geweest die de initiatieven nam, de
contacten legde. Mijn teksten waren er steeds eerder dan zijn muziek.
Boudewijn zegt nu nog stupéfait te zijn over wat er is
gebeurd - de hits, het succes.
Land van Maas en Waal,
Testament,
Verdronken vlinder, hij stond
erbij en keek ernaar." [...]
- Hoe komt het dat de vriendschap tussen Lennaert Nijgh en
Boudewijn de Groot een repeterende breuk lijkt?
NIJGH: "Je kunt het veregelijken met mensen die heel jong
trouwen. Die hebben ook de hele tijd de neiging zich aan elkaar te
ontworstelen. Je bent niet uitontwikkeld, hè. Je bent op een
te vroeg moment gefuseerd. Boudewijn heeft er altijd meer last van
gehad dan ik: avonturen in de Amsterdamse scene, Engels
willen zingen, proberen een groep op te richten... Rarara waarom
sloeg ik in 1970 aan het modderen met Rob de Nijs? Omdat Boudewijn
in een commune zat, helemaal van de wereld. Ik moest wat anders. Maar
op een gegeven moment kwam-ie weer terug. Enzovoorts, wordt vervolgd.
Het is om je gek te lachen: 24 jaar geleden organiseerde ik al onze
eerste afscheidstournee." [...]
- Over Boudewijns tocht langs vrouwen zeg je bijvoorbeeld
regelmatig tegen kennissen: 'Hij legt ze als dakpannen naast
elkaar'.
NIJGH: "Nee, als poffertjes! Zodat er een gat tussen valt. Hij
heeft gelijk, trouwens. Ik zit nu weer in zo'n gat en het is...
grmpf...geluk ontleen je er niet aan. Ik mis een liefde."
- Jullie zijn hoeveel keer getrouwd geweest?
NIJGH: "Hij twee keer. Ik drie keer. En dan hebben we het nog
niet over... enfin, de rest."
- Maar harmonie ervaren jullie óók als ellendig.
NIJGH: "Op het moment dat we ergens tevredenheid uit kunnen
putten, begint alles te wrikken. Even op mijn hoofd krabbelen, hoor.
Even nadenken. Ja, blijkens de geschiedenis is dat zo."
- Heeft het iets te maken met de generatie waarvan jullie deel
uitmaken? Veel mensen die eind jaren zestig adolescenten waren,
kunnen maar niet volwassen worden. Het leven moet tot de laatste
ademtocht een speeltuin blijven.
NIJGH: "Ik betrap mezelf regelmatig op de gedachte: wat zal
ik gaan doen als ik niet in militaire dienst hoef? Heerlijk.
Volwassen betekent: iets dat niet meer groeit. Je volwassen voelen
is de dood in de pot. Je
moet je nooit neerleggen bij dingen. Ik ken een paar alpinisten - hele
gekke mensen. Als ze omhoog gaan, zijn ze super-alert en beleven ze
de prachtigste dingen. Weet je wanneer de kans op narigheid en
ongelukken het grootst is? Als ze afdalen!" Een duistere glimlach:
"Het is zoals een Chinese filosoof zei: 'Als je bovenop bent, moet je
dóórklimmen'. Ik ga dus voortdurend - tegen beter weten
in - op zoek naar een nieuwe top."
- Prachtig. Maar lopen Boudewijn en jij zo niet met het hoofd in
de wolken?
NIJGH: "Van buitenaf gezien zal het wel lijken alsof we
zelfdestructief zijn. Kan ik me best voorstellen. Toch is dat niet
zo. We gaan geen van beiden ten onder aan drank of dope."
- Maakt dat gezwerf je werkelijk gelukkig?
NIJGH (murw): "Oh nee. Absoluut niet. Alleen: wat dán?
Ik ontmoet weleens mensen met wie wij jong waren. Hele grote, oude, kale,
keurige gesettelde mannen zijn dat geworden. Enorme buiken met
workaholic-verschijnselen die uit zo'n glimmende herrie-auto
stappen. Ze zijn iets geweldig hoogs geworden. Maar wat beweegt ze in
godsnaam? Doodgriezelig." [...]
- Maar vandaag de dag bewonen jullie als een nette burgers een
doorzonwoning in een suffe buitenwijk van Haarlem.
NIJGH: "Ja. het is allemaal eh... weinig boeiend. We zijn oersaai,
óersaai.
- Is het niet ergerniswekkend continu te worden afgemeten aan iets
dat je dertig jaar geleden hebt gepresteerd?
NIJGH: "Moet je luisteren. Nou ben jij Rembrandt. Je schildert. En
je begint met De Nachtwacht. Tja, natuurlijk moet je dat dan je
hele leven horen. Weet je wie dat mechanisme ongetwijfeld het beste
kent? Van het Reve. Vanwege De avonden. Hoe kom je over zoiets
prachtigs heen, hoe evenáár je dat zelfs maar?
Godsonmogelijk. Boudewijn en ik hebben in zekere zin geluk gehad: wij
schoten niet bij de eerste de beste poging raak. En we zijn niet de
jongens van dat ene leuke nummertje gebleven. Er kwam méér."
- Inmiddels sta jij te boek als curieuze kluizenaar.
NIJGH: "Ik heb nóóit ergens bijgehoord. Ik ben geen
bijhoorder, geen joiner. Ik sta overal naast. Ik ben ik, ik
schrijf. Daarmee verdien ik mijn brood - klaar."
- Boudewijn maakt daarentegen keurig carrière.
NIJGH: "Hij kán gewoon veel. Vroeger maakte hij
melodieën door wat te fluiten. En dan verzorgden anderen de
arrangementen. Tegenwoordig doet-ie dat zelf. Hij heeft in de buurt
van Hollywood zo'n soortement conservatorium gedaan. Harde afvalrace,
erg zwaar. Orkesten leiden, filmmuziek schrijven... er zit verdomd
veel in hem. Hij heeft wat mij op school ontbrak: billen. Niet
weglopen als het moeilijk of vervelend wordt - dóórgaan.
Op een gymnasium heb je geen hoofd nodig maar billen. Boudewijn is
nooit ergens voor gezakt, behalve zijn motorrijbewijs. Als hij iets
heeft, dan is het discipline. En integriteit. Een enorme, aangeboren
integriteit."
- Verbaast het je dat hij zo goed blijkt te acteren?
NIJGH: "Vind ik de gewoonste zaak van de wereld. Hij begon in mijn
films, man! Boudewijn is geen acteur á la Jeróme
Reehuis en Ko van Dijk, geen man die bulderend op de
bühne staat. Hij heeft veel meer affiniteit met het
understatement, het onderkoelde."
- Je praat er bijna trots over.
NIJGH: "Hè? Oh ja, nou ja...
jáááá."
- Tegenover kameraden in de kroeg steek je graag de draak met
zijn rollen.
NIJGH: "Dat meen ik niet. Ik ben vaak ironisch, en dat wordt
niet altijd opgepikt."
- Is er eigenlijk een trekje van Boudewijn datje verafschuwt?
NIJGH: "Nee. Ik irriteer me niet zo snel."
- Hij heeft momenteel een relatie met een ex van je. Heb je
daar geen moeite met?
NIJGH: "Ik wil er niet veel over zeggen, maar waarom zou
ik daar moeite mee hebben? Het is achttien jaar geleden dat ik
met haar was. En daarna kwam nog een ander. Dus dat zij z'n
huidige vriendin is... Ach, all in the family. Gezellig,
met kerst enzo.
- Alles bij elkaar komt de relatie tussen Boudewijn en
Lennaert erop neer,' zei iemand tegen me, 'dat zij getrouwder
zijn met elkaar dan ze ooit met een ander zullen zijn. Ze gaan
alleen aan de lopende band vreemd.'
NIJGH: "Leuk gevonden, maar zo ligt het niet. Boudewijn is
simpelweg mijn beste vriend. Omdat het al zo láng duurt,
kan ik wel begrijpen dat iemand de vergelijking met een echtpaar
maakt. Onze generatie kent nauwelijks huwelijken die net zo
standvastig zijn als onze vriendschap. Wat een orakeltaal, zeg."
- Kun jij je een leven voorstellen waarin hij afwezig is,
dood en begraven?
NIJGH: "Dan zou ik me ook een leven moeten kunnen voorstellen
waarin mijn zuster figureert. En die heeft nooit bestaan."
BOUDEWIJN DE GROOT trok na zijn mislukte liefdesaffaire
met RYAN VAN DEN AKKER in bij zijn oude vriend, de
tekstdichter LENNAERT NIJGH. De twee vrienden, die elkaar al
kennen van de middelbare school in Haarlem in de jaren zestig, leven
nu samen als een 'old couple', een vreemd stel dat er een typische
wanordelijke mannenhuishouding op na houdt. Nog vreemder wordt het
omdat Boudewijn tijdens zijn samenwonen met zijn vriend nu ook een
liefdesrelatie heeft opgebouwd met de ex-vriendin van Lennaert, die
nu ook weer bij hem in huis woont. Lennaert zelf heeft daar, naar
eigen zeggen, geen problemen mee omdat het tussen hem en haar al
jaren uit is. Moeilijker heeft Lennaert het met het feit dat hij
momenteel geen vriendin heeft. En dat steekt. Maar wie weet dat
deze droevige periode hem weer inspireert tot nieuwe teksten, die
troubadour Boudewijn dan weer op de plaat kan vertolken.
Van de doden niets dan goed, beste Lennaert. Eerst nadat je het
tijdelijk voor het eeuwige hebt verwisseld, zul je zelf omkijken naar
het spoor van omgevallen boekenkasten, borrelglaasjes en boegschuim
dat je schijnbaar ordeloze verwijlen in dit ondermaanse heeft
gemarkeerd. Anderen blikten vrijwel zonder ophouden terug op je
leven. Het was zelden bevredigend. Ik kan me het aantal keren niet
meer heugen dat ik zuchtend redacteuren van Hilversumse talkshows of
schoolkrantjes te woord stond die omstandig naar jouw doen en laten
informeerden. Geen van allen wist te verwoorden waarom, maar onderhuids
moeten ze begrepen hebben dat Nijgh synoniem is voor het Haarlem van de
tweede helft van de twintigste eeuw. Net zoals de herinnering aan
Coster de Spaarnestad van de negentiende karakteriseert en de daadkracht
van Pieter Teyler en de bruuske schilderstreek van Frans Hals dat voor
de stad in respectievelijk de achttiende en de zeventiende eeuw waren.
Nu zijn praatprogramma's de dood in de pot voor de Nederlandse TV.
Zeker als de talkshow met een wekelijkse frequentie wordt uitgezonden,
vallen de samenstellers al snel terug op bekende studiogasten. Tijdens
redactievergaderingen in het Hilversumse wordt Albert Mol gerekend tot
de categorie 'altijd leuk' en staat Sylvia Toth model voor de
'ondernemende vrouw'. En Lennaert Nijgh zit om een of andere reden in
het mapje 'nostalgie'. Kunst - als ze je niet (meer) lezen.
Ik werd door plaatsvervangende schaamte bevangen toen
Karel de Graaf je leven in tien minuten
probeerde samen te persen en je vroeg of je de nachten wel eens pittend
doorbracht in het archief van deze krant. Wat je zelf zei, deed niet
meer ter zake. Het volgende, niet uit te roeien stukje Nijgh-iana was
gecreëerd. Nóg meer stof voor de mythe die wil dat je een
wereldvreemde, in het verleden levende, altijd ongewassen man bent die
als ooit Malle Babbe langs de smalle straten
van Haarlem schuimt. Ik heb veel necrologieën geschreven,
stilgestaan bij componisten en schrijvers, actreutels en architecten,
wier leven definitief was afgerond. Soms is het heerlijk om als
journalist het laatste woord te hebben: blaaskaken krijgen alsnog hun
ware proportie, bescheiden artiesten blijken bij nader inzien het
predikaat onmisbaar te hebben verdiend. Maar altijd schreef je dat,
van hartekreten doortrokken, oordeel op ná afloop. De betrokkene
zelf kan er geen weet van hebben. Daarom bij deze, voor
De Overlevende: als tekstdichter zijn
er in het Nederlandse taalgebied sinds de jaren zestig geen betere
opgestaan. Als bewerker/schrijver van musicals, TV-stukken, historische
romans en verhandelingen heb je tot dusverre niet de kritische
waardering gekregen die je verdient. Als columnist/prozaïst
verwoord je indringender dan menige, binnen de grachtengordel
woonachtige stukjesschrijver het cynisch gekleurde, romantische
sentiment van deze jaren negentig. Van deze vijftigjarige niets dan
goeds. Nog vele jaren.
Meneer en mevrouw Nijgh
de ouders van Lennaert
"Als kind viel Lennaert al op door zijn enorme fantasie. Daarnaast
las hij erg veel. Op de lagere school speelde hij poppenkast voor
iedereen die het maar wilde zien. De verhalen verzon hij natuurlijk zelf.
Later op het lyceum, deed hij aan toneel en werkte mee aan de schoolkrant.
In wiskunde was hij niet geïnteresseerd en in sport evenmin. Voor
Nederlands had hij een 10 op zijn eindexamen. Dat literaire talent heeft
hij niet van ons, maar zijn liefde voor boten zit wel in de familie. Hij
is ons enig kind, een echte artiest, en een hele lieve, zachtaardige zoon.
Lennaert, van harte gelukgewenst! We zijn erg trots op je. Nog vele jaren
in goede gezondheid en veel succes!"
Ischa Meijer
TV-persoonlijkheid/columnist
"Lennaert is niet zo veel veranderd. Toen hij twaalf was, zoop-ie
volgens mij al en bezocht-ie menig prostituée. Net als Lennaert
is ook Haarlem de afgelopen vijftig jaar amper veranderd en dat moet zo
blijven. Ik moet bepaalde ijkpunten in m'n leven hebben, anders word ik
gek. Ik beschouw Lennaert als een heel dierbare kennis. Elke keer als ik
hem zie, springt m'n hart open. Ik heb in 1989 een boek van hem
gepresenteerd. Als hij me dat nog eens vraagt, kom ik. Daar hoef ik
geen moment over na te denken."
Emiel Verharen
eigenaar scheepswerf De Rietpol in Spaarndam
"Als ik aan Lennaert denk, heb ik gelijk het type gezellige zwerver
in m'n hoofd, een levensgenieter. Hij komt hier heel regelmatig om
klusjes aan z'n boot op te knappen. En hij viert oud en nieuw vaak bij
mij thuis."
Rikkert Zuiderveld
van het duo Elly & Rikkert
"Ik leerde hem in 1967 kennen toen de toenmalige kleinkunst in
Nederland populair begon te worden. Mensen als Herman van Veen, Neerlands
Hoop, Joost Nuissl, Dimitri van Toren en Peter Blanker kwamen toen heel
erg opzetten. Het was vooral het schrijven van teksten dat ons verbond.
We waren een generatie die zich wilde ontworstelen aan het naoorlogse
burgerlijke fatsoen. Op de eerste platen van Boudewijn de Groot werden
de gevoelens van die hele generatie verwoord. We troffen elkaar veel in
bepaalde cafés in Amsterdam. Lennaert straalde in die tijd een
soort levenslust en mopperigheid uit. Hij was vaak rusteloos aan het
zoeken, maar mij werd niet geheel duidelijk
waarnaar." [...]
Armand
protestzanger
"Zij gingen meer de poëtische kant op, terwijl ik het meer
recht-voor-z'n-raap deed. Ik wilde het zeggen zoals ik het ook aan de
bar zei. Wat zij deden was gewaagder, omdat het gauw belachelijk klinkt
als je iets mooi wilt opschrijven in het Nederlands. Zo doe ik over het
schrijven van een protest song twee dagen en over een liefdeslied drie
weken. Ik heb Nijgh één keer ontmoet toen we door Herman
Stok waren uitgenodigd. Toen Stok mij verweet dat ik bepaald geen ABN
sprak, maakte Lennaert de opmerking dat in Amerika over accenten
helemaal niet moeilijk wordt gedaan. Vond ik wel
leuk." [...]
Louis Ferron
schrijver
"Hij is natuurlijk bekend als tekstschrijver van liedjes, maar ik
vind hem als dichter ernstig onderschat. Daarnaast kan ik over zijn
columns zeggen dat ik hem een liefdevol en kritisch croniqueur over het
Haarlemse leven vind. Ik lees z'n stukjes altijd met veel genoegen. Op
het persoonlijke vlak waardeer ik buitengewoon zijn grote liefde voor
z'n katten en vind ik hem totaal geniaal als hij sukkelend en mopperend
het cafés verlaat."
Kees Wegkamp
kroegbaas van Nijghs stamcafé De Oude Florijn in Haarlem
"Hij komt hier bijna dagelijks en drinkt dan een paar borrels. Wat mij
opvalt, is dat hij een fantastisch geheugen heeft. Als hier zich iets
afspeelt, bijvoorbeeld een woordenwisseling, lees je dat opeens een half
jaar later in zijn column. Ja, als hij het in z'n column heeft over Het
Café, heeft hij het meestal over ons. Nee, hij mengt zich niet zo
in de gesprekken hier. Het is niet zo'n bomer. Af en toe hoor je 'm alleen
zeggen: 'waanzin' of 'het is kut'."
Astrid Nijgh
ex-echtgenote en zangeres/componiste
"Ik vind Lennaert een van de beste, zoniet dé beste schrijver
van Nederland. Hij is herkenbaar en veelzijdig. Of het nu gaat om een
musical, een lied, een boek of een stukje in de krant, ik vind zijn
teksten briljant. Hij schrijft in één zin waar een ander
vijf zinnen voor nodig heeft. Als mens is hij niet zo gemakkelijk te
doorgronden. Het is een prima warhoofd, zo komt hij tenminste vaak over,
maar o wee als hij loos gaat. Dan is hij allesbehalve warrig. Ik heb het
idee dat hij zijn imago van drinkende dichter een beetje koestert en hij
speelt die rol fantastisch, maar eerlijk gezegd denk ik dat je hem nooit
echt leert kennen."
Frank Herzen
schrijver
"Hij is een individualist pur sang, een Haarlemmer en een dichter,
dus tussen ons kan het niet meer stuk. Die man moet een monument krijgen,
die moet naast Coster op de Grote Markt staan. Hij paart gevoeligheid
aan kunstenaarsschap en eruditie aan realisme. Het mooie is dat z'n
goudeerlijke teksten ook weer door een heel nieuwe generatie worden
gewaardeerd. Mijn zoon van 22 en z'n vrienden willen die teksten ook
weer meebeleven. Ik zie Lennaert nog regelmatig, bijvoorbeeld als hij
met z'n boot naar m'n woonplaats Hellevoetsluis komt. Hoewel hij een
brommerige ouwe zeehond is, is het iemand om voor door het vuur te
gaan". [...]
José Koning
zangeres
"Lennaert is een zwerver, een lieve zwerver, die daarnaast toch
ook enorm gehecht is aan huis en haard, 'het goede schip', en Zijn
Stad: Haarlem. Hij is ook een lettervreter. Hij leest alles. En hij
onthoudt het ook. Wat zijn teksten betreft vind ik hem de absolute
meester van het woord. Met taal kan hij alles. Je laten lachen, je
ontroeren... dat is een hele grote
gave." [...]
Wiebe Hartog
vriend
"Met Lennaert (Nol voor mij) ben ik bevriend sinds de middelbare
school. Als we in elkaars omgeving zijn, heb ik nog steeds het gevoel
met hem op school te zitten. We zijn beiden kinderen gebleven, met dat
verschil dat Lennaert een wonderkind is en ik niet. Ondanks het feit
dat hij graag onder de mensen is, is hij ook een 'loner'. Een tikkeltje
egocentrisch, maar in tijden van nood de beste vriend die je je maar
kan wensen. Zo heb ik vele keren 's nachts bij hem voor de deur gestaan
als ik weer eens weggelopen was bij een vriendin. Dit resulteerde dan
in een logeerpartij van enige jaren. Als reden voor mijn lange verblijf
voerde Lennaert altijd aan dat hij liever niet alleen woonde. Hij zag
steeds enge mannen onder het bed. Ik noem hem soms 'De Kleine Houtstraat
Bode': hij kan namelijk absoluut geen geheim bewaren. Als je iets wil
laten uitlekken, vertel het dan aan Nijgh. Ik ben graag met hem op 'het
goede schip'. Soms zwijgend, soms uren pratend. Hij is goed gezelschap,
al zal niet iedereen dat met me eens zijn. Sommige mensen verstaan hem
namelijk niet. Daar is jaren studie voor nodig."
Joop Visser
(destijds bekend als Jaap Fischer) 'schrijver/zanger'
"Ik ben me er nooit van bewust geweest dat ik als voorbeeld heb
gediend voor Lennaert, maar als dat zo is, vind ik dat wel leuk. Wat
Lennaert in de loop der jaren aan liedteksten heeft geschreven, is
fabelachtig! En dan die samenwerking met Boudewijn! Een absolute
eenheid, terwijl er toch twee mensen bij betrokken waren. Lennaert
creëerde uit niets, werkte perfect. Ze hebben beide hun
kwaliteiten, maar het is net als met Koot en Bie: zonder elkaar zou
het toch minder zijn geweest.
Herman Erbé
bekend van Circus Custers
"Op de vraag of Lennaert een goede kennis of vriend van mij is,
zei ik 'ja', maar nu ik erover nadenk, weet ik dat niet eens zeker...
Bij Lennaert moet je de mazzel hebben dat hij op dezelfde golflengte
zit als hij en gelukkig maakte ik dat wel eens mee. Dat was vaak
óp, of ín het water. Bijvoorbeeld op De Jonge Jacob,
midden op de Waddenzee tussen Vlie en Terschelling. Daar deed hij,
wat niemand mag en niemand doet. Hij bestelde via een of ander
noodkanaal van Radio Scheveningen zes halve kippen met friet. Die
bleken er dan ook nog te staan als wij aankwamen in een eigenlijk
allang gesloten kroeg op Terschelling.
Ik herinner mij ook een ongelooflijke jamsessie op de boot, bij
welke gelegenheid een arts uit Hindelopen tijdens het verwijderen
van glasscherven uit mijn voet na een gesprek met Lennaert
concludeerde: 'Hier hoeven we niet meer te verdoven'.
Je moet mazzel hebben, dat wel. Vaak is Lennaert onderweg van
het ene naar het andere verhaal in zijn geheel eigen wereld. Een
wereld tussen Brederode en Bob Dylan. Een wereld waarin vijftig
jaar maar een halve eeuw is."
Voor haar programma Tekst en Muziek (Radio Noordzee Nationaal)
is Astrid Nijgh altijd op zoek naar bijzondere tekstdichters. Wie ze
dolgraag nog eens in haar programma zou willen ontvangen, is haar
eigen ex-man Lennaert Nijgh, die voor diverse Nederlandse artiesten
prachtige teksten heeft geschreven. De dit jaar 50 geworden Lennaert
was meer dan een kwart eeuw geleden haar levenspartner. Zo herinnert
Astrid zich nog goed dat hij ooit poedelnaakt op het dak van hun huis
zat. Zij stond doodsangsten uit, maar hij zat erg op zijn gemak.
De 51-jarige zanger-acteur [Boudewijn] trouwde dezer dagen
voor de derde maal in zijn leven in het sfeervolle stadhuis van
Bloemendaal. De bruid, de 40-jarige ANJA BAK, receptioniste van het
Amsterdamse Pulitzerhotel, gaf ook haar ja-woord voor de derde maal.
Het opmerkelijke van dit huwelijk is wel dat tekstschrijver
LENNAERT NIJGH, jarenlang de hartsvriend van BOUDEWIJN DE GROOT,
getuige was. Want Lennaert was zelf al eerder getrouwd met ANJA, die
zijn tweede vrouw was. Maar ook Lennaert trouwde een derde keer.
LENNAERT NIJGH vond het niet ongewoon dat hij bij het huwelijk
van zijn ex-vrouw getuige was, net zo min als hij het bijzonder vond
dat zijn vriend Boudewijn de Groot met zijn ex is getrouwd. "We zijn
altijd een grote familie geweest," aldus Lennaert, "zo blijft Anja
in de familie."
Voor Boudewijn de Groot betekent dit huwelijk met Lennaert's
ex-vrouw een happy end na moeilijke tijden. Tijdens de tournee van
de musical Tsjechov van Robert Long werd hij verliefd op zijn
tegenspeelster, de musicalster RYAN VAN DEN AKKER. Maar na enige
tijd kwam er een einde aan deze relatie.
Maar nu heeft Boudewijn dan zijn derde bruid gevonden. "En driemaal
is scheepsrecht," aldus Lennaert Nijgh opgewekt.
[Boudewijn:] "Elke plaat is een afspiegeling van een
periode in mijn leven. Zonder dat mijn leven daarom in een dagboek kan
worden gevat. Veel artiesten zijn zo consequent bezig geweest met hun
vak dat de muziek een parallel lopend feuilleton van hun leven werd.
Mijn platen zijn een galerij van negen spiegels, elk met een zeer
diepe brandpuntsafstand. Ik heb nooit een plaat gemaakt waarbij ik
dacht: de vorige was niet goed genoeg, het moet beter kunnen. Ik ben
wel aan relaties begonnen met het stille
voornemen: deze moet beter worden dan de vorige. De scheiding tussen
leven en werk is er altijd geweest." [...]
Het is begonnen in de jaren zestig. Na zijn mystiek huwelijk - "zo
mag je dat wel noemen" - met tekstschrijver Lennaert Nijgh. De
tekstschrijver omschreef hun verstandhouding ooit als volgt: "Wij zijn
vadertje en moedertje en Anneke (Boudewijns eerste vrouw) kookt voor
ons." Beiden hadden de ambitie het volk meer te vertellen dan de toen
mateloos populaire Anneke Grönloh: Soerabaja met je palmenstrand.
De Groot en Nijgh vonden elkaar in gedreven jeugdsentiment, in
dramatisch heimwee. Ze gingen hun mond spoelen als het woord
commercieel viel. En de jaren zestig waren natuurlijk zwanger van
afrekeningswoede, vooral met de generatiekloof.
Terugblikkend: "Ik heb niet zoveel met de jaren zestig. Het zijn
vruchtbare jaren geweest voor mijn muziek, meer dan voor mijn
persoonlijke ontwikkeling. De grote winst was dat mijn ijdelheid het
won van mijn verlegenheid. Voor het eerst in mijn leven durfde ik een
mening te vormen. Ik durfde die zelfs uit te spreken. Dat was een
kleine revolutie. Met dank aan de jaren zestig, al is het goed dat
de pendel nu weer wat teruggeslagen is. Het zal nooit alleen maar
oorlog en nooit alleen maar vrede zijn, zo weet ik
nu." [...]
"Jarenlang heb ik me verbeeld dat er minachting was voor mijn genre.
Ik dacht dat andere popmuzikanten op mij neerkeken omdat ik in het
Nederlands zong en altijd met zo'n achterlijk gitaartje op het podium
stond. Het bleek niet zo te zijn"
Verscheurd door twijfel trok De Groot zich terug op een boerderij
in het Drenthse Dwingeloo. Hij wilde er een beatgroep oprichten die in
het Engels zou zingen. Het werd een faliekante mislukking. "Vanuit het
totale dal ben ik terug naar Haarlem gekomen. Dat is mijn plek, daar
hoor ik thuis. Waarom? Omdat ik daar mijn eeuwigdurende verlegenheid
kan afleggen. Ik ken de omgeving, hier heb ik mijn herinneringen. Ik
val het liefst terug op mensen die ik ken. Uiteindelijk weer op
Lennaert Nijgh. Met nieuwe mensen werken is nooit van harte gegaan.
Bij de teksten van Nijgh schrijf ik de mooiste muziek. Vertrouwdheid,
daar gaat het om. Er is maar een dokter en dat is de
familiedokter." [...]
"Ik ben altijd een eenling gebleven, dat is waar. Het is niet eens
een keuze. Dingen vervelen me zo gauw. Als een plaat opgenomen is, is
voor mij de plaat klaar. Van dat gemix word ik knettergek. Dat duurt
me veel te lang. Ik ben gek op computerspelletjes. Zij sluiten aan bij
mijn liefde voor acteren en vertalen: je treedt een andere wereld binnen.
Computerspelietjes zijn ook driedimensionaal. Maar na een uur ben ik het
zat. Dan wil ik weer wat anders. Nou ja, misschien ben ik wel gebouwd op
verveling."
HAARLEM vrijdag.
Lennaert Nijgh vertelt een verhaal. Of liever gezegd, hij mompelt het.
Maar als de beste Nederlandse tekstschrijver van na de oorlog iets
mompelt, dan luistert het volk. Al helemaal in zijn stamkroeg, zo een
van het soort waar vaste klanten nog geregeld worden uitgegooid, vlak
voor ze een gevaar voor hun omgeving dreigen te worden, in plaats van
alleen voor zichzelf, zoals normaal het geval is.
Het verhaal gaat over het ouderlijk huis, John F. Kennedy en het
testbeeld van een zwart-wit tv, waar klassieke muziek uit klinkt. Het
houdt het hele café minutenlang in een ijzeren greep tot
Boudewijn de Groot intervenieert: er klopt niets van. Hij kan het
weten want hij was
erbij.
Lennaert Nijgh haalt de schouders op. Wat heeft de waarheid nou
met een goed verhaal van doen? De clientèle mompelt instemmend.
Boudewijn de Groot legt zich moeiteloos bij de meerderheid neer. Zijn
protest is immers genotuleerd in het geheugen van de schaarse aanwezigen
die dat nog niet hebben opgedronken. En per slot van rekening staat er
in zijn biografie dat hij zijn tweede verjaardag vierde in het Kanaal
van Suez, hoewel dat in werkelijkheid ergens onderweg was van Java,
waar hij in 1944 in het Jappenkamp was geboren, naar Haarlem, waar hij
na veel omzwervingen weer woont, met zijn derde vrouw Anja, ooit de
tweede mevrouw Nijgh. Over vriendschap gesproken!
In de loop van de hunne, die al langer dan 35 jaar duurt, zijn
Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot elkaar in gezelschap gaan aanvullen
als een komisch duo, waarbij de om beurten de rol van aangever en
afmaker vervullen, zonder twijfel om hun totaal verschillende karakters
geen vijandschap voor het leven te laten genereren.
Lange scheidingen, waarin beiden min of meer deden wat ze lang
hadden beweerd te willen doen, hebben daar altijd goed tegen geholpen.
Na verloop van tijd lag de weg dan weer vrij voor samenwerking om te
doen wat ze het beste doen: het Nederlands repertoire te verrijken met
liederen waarvoor hun meest illustere voorgangers zich niet hadden
hoeven schamen en zo de artistieke woordvoerders te blijven van hun
generatie, nu, net als zij, rond de vijftig.
[Boudewijn] knijpt er regelmatig tussenuit voor theaterrollen
of om detectives te vertalen. "Ik zou het niet kunnen zoals Rob dat
doet," erkent Boudewijn. "Hij is al langer bezig dan ik en ziet er
uit alsof hij er nog steeds plezier in heeft. Ik mis het vermogen om
me lang op hetzelfde te concentreren. Ik raak snel uitgekeken of
verveeld. Dat is ook met zingen zo. Ik heb daar een tijdje plezier
in, maar vroeg of laat komt er iets langszij wat me veel meer boeit.
Dat zingen verdwijnt dan naar de achtergrond."
Een overeenkomst tussen Boudewijn de Groot en Rob de Nijs is dat
ze afhankelijk zijn van tekstschrijvers. Ze hebben het zelf geprobeerd,
maar waren niet tevreden met het resultaat. Boudewijn de Groot: "In
diverse stadia van mijn loopbaan heb ik zelf de pen ter hand genomen.
Achteraf gezien was het niet goed genoeg. Ik heb mensen om mij heen
die er beter in zijn."
Rob de Nijs gebruikte zelfs enige tijd materiaal van Lennaert
Nijgh en Boudewijn de Groot, maar steunt nu al jaren op levenspartner
Belinda Meuldijk. Ook laat hij regelmatig buitenlandse songs
vertalen. De samenwerking tussen Boudewijn de Groot en zijn
tekstschrijver Lennaert Nijgh is even veelbesproken als
vruchtbaar. Toch vertoont ook deze relatie enkele grote hiaten. Op
"Een Nieuwe Herfst" is
Nijgh echter weer van de partij. "Zijn teksten zijn mij op het
lijf geschreven. We hebben een zelfde achtergrond. Het scheelt
natuurlijk dat ik kan kiezen. Ik gebruik alleen teksten die ik
zelf ook geschreven zou willen hebben."
Beide heren hebben geen hoge pet op van de kwaliteit van de meeste
Nederlandstalige liedjes. Rob: "Het is een ambacht en er zijn weinigen
die het goed kunnen. Vaak is het geen goed Nederlands of barst zo'n
tekst van de stoplappen. Een slechte tekst herken je aan het veelvuldig
voorkomen van het woordje 'toch'. Dat gooien ze ertussen om met het
metrum uit te komen." Boudewijn: "Ik hoor zelden iets goeds, zeker niet
als je het afzet tegen het enorme aanbod. Het idee is vaak in orde,
maar de uitwerking is gemakzuchtig. De teksten bevatten fouten of zijn
onlogisch. Had er nog een keer extra naar gekeken, denk ik dan. Het
resultaat was dan stukken beter geweest. Het is inderdaad een ambacht,
maar de meesten zijn te snel tevreden. Laat ik echter uitkijken met
mijn kritiek. Wellicht bevat mijn werk ook veel onvolkomenheden,
alleen heb ik die zelf nog niet gezien."
[Boudewijn] "Ik weet niet hoe vaak ik later heb moeten horen
dat ik in Heemstede in een bevoorrechte positie moet zijn opgegroeid.
Zo ervoer ik het niet. Aerdenhout was chic. Bloemendaal was chic.
Heemstede was een buitenwijk van Haarlem, dat zelf al een derderangs
Amsterdam was. Bovendien woonden we in een rijtjeshuis. Niets
bevoorrechts aan. Chic zat ook op het Kennemerlyceum, niet op het
Coornhert, waar ik op zat. Maar de schoolmusicals waren op het
Coornhert van landelijk niveau. Han Reiziger, later Hoofd Muziek van
de VPRO, schreef ervoor. Lennaert heeft begin jaren zeventig de
Coornhert-traditie van oud-leerlingen die zich met de artistieke
activiteiten op school bleven bemoeien nog een keer voortgezet. Die
voorstelling kon zich meten met alles wat ik tot dan in Carré
had gezien."
"Nee, ik was geen rocker van huis uit. Als lyceïst moest je
op straffe des doods van jazz en Franse chansons houden. Deed ik ook,
maar minstens zoveel van Little Richard en Buddy Holly. Ik gedroeg me
uitgesproken schizofreen. Als ik zondagmiddag in de Kleine Houtstraat
in Haarlem naar een knokfilm met Eddie Constantine ging kijken,
verkleedde ik me als nozem, de volgende dag op school was ik weer de
Mod avant la lettre. Dan ging mijn haar, zondag nog achterover gekamd,
weer over mijn oren. Als beginnend zanger was ik net zo weifelachtig.
Ik wist dat Elvis 'the real thing' was, maar Cliff stond me nader."
"Misschien heb ik mezelf in een te vroeg stadium gediskwalificeerd
als rocker, misschien getuigde het ook van realiteitszin. Mijn stem is
nu eenmaal meer fluweel dan grind. Als Lennaert zich in zijn teksten
een ruige rocker had betoond, had mijn carrière een andere
wending genomen, maar hij hanteerde al op jonge leeftijd het fileermes,
in plaats van de botte bijl. Het was: wij tegen de rest van de wereld.
In het begin van een samenwerking is dat het enige gevoel wat telt. De
rest van de wereld staat immers per definitie nog onverschillig
tegenover alles wat je doet? Het gevoel dat we met gouden kettingen aan
elkaar vastzaten kwam pas later. Toen we groot succes hadden geboekt,
zowel artistiek als commercieel." [...]
"Achteraf bezien heb ik me tegenover Lennaert op zijn minst
onachtzaam gedragen door zonder hem aan
'Nacht En Ontij' te beginnen.
Toen was ik me van geen kwaad bewust. Anders had ik na dat jaar in
Dwingeloo, waarin ik vergeefs had geprobeerd een band van de grond
te krijgen, niet zonder wroeging weer bij hem aangeklopt. Het was de
eerste, maar niet de laatste keer, dat Lennaert er blijk van gaf een
groter incasseringsvermogen, en een nog groter vermogen tot
vergevingsgezindheid, te bezitten dan ik. Het kan niet anders of
mijn escapades hebben hem meer gestoord dan hij ooit heeft laten
blijken, maar telkens als hij met recht en reden een einde aan onze
samenwerking, om van onze vriendschap nog maar te zwijgen, had kunnen
maken, heeft hij daar van afgezien."
Lennaert is de ideale man voor mij. Hij zal me mijn 'vreemdgaan'
altijd vergeven. Ik ben ook de ideale partner voor hem. Ik accepteer
hem namelijk zoals hij is. Het enige dat aan onze relatie ontbreekt
is seks. Daar hebben we onze muziek
voor." [...]
"Woordvoerders van een generatie? Zowel Lennaert als ik hebben zich
altijd heftig tegen dat predikaat verzet. Te grote verantwoordelijkheid.
Als in onze necrologieën wordt geconcludeerd dat we iets dergelijks
waren, mooi, maar niet nu, terwijl we - hopelijk - nog, jaren van
samenwerking voor ons hebben. Hoe kan ik de woordvoerder van een
generatie zijn, zolang ik me het recht tot experiment voorbehoud? Op
dat standpunt stelde ik me al tijdens dat jaar retraite in Dwingeloo.
Een beetje rockster, afhankelijk van het feit of hij Amerikaan of
Engelsman was, trok zich in die tijd terug op een 'ranch', dan wel een
'farm', om zich op zijn artistieke toekomst te oriënteren, dus ik
betrok een boerderij, om mijn Engelstalige carrière voor te
bereiden."
"Een jaar later was ik volkomen gedesillusioneerd terug in Haarlem.
In de tussentijd had ik voornamelijk stoned naar de Drentse horizon
gestaard. Tot dan was ik een harde werker geweest - al was het maar
omdat ik al op jeugdige leeftijd een gezin te onderhouden had gehad
en toen roem en fortuin dat eenvoudiger hadden gemaakt het hectische
bestaan van 'popster' had geleid - nu werd ik geconfronteerd met
leeftijdsgenoten die van alles zeiden te kunnen en willen, maar elke
poging het in de praktijk te brengen deden verzanden in talentloosheid
en - erger - luiheid, ingegeven door zwaar drugsmisbruik. En ik
financierde de geïnstitutionaliseerde indolentie ook nog!"
"Tegen het einde van het jaar durfde ik de bank in Dwingeloo niet
meer in, uit angst al op de drempel door een lokettiste te worden
weggehoond. Mijn enige troost was Harry Muskee. Die hield me niet
alleen voor hoe hoog hij me als artiest had zitten, hij suggereerde
zelfs dat hij de blues in het Nederlands had gezongen, als hij een
tekstschrijver als Lennaert Nijgh had gehad. Dat vergemakkelijkte
mijn gang naar Canossa aanzienlijk."
Lennaert schreef, Boudewijn zong en alles wat ze samen deden werd
goud of platina. Toch haperde de carrière van de zanger keer
op keer. 'Zingen was misschien nooit hoofdzaak, maar niets was ooit
hoofdzaak. [...]
Dé Lennaert Nijgh: romancier, columnist voor het Haarlems
Dagblad en bovenal de illustere wederhelft van het ooit zo succesvolle
duo Nijgh & De Groot. Jaren hadden ze elkaar ditmaal niet gezien - zelfs
geen telefonisch contact gehad. Ze hadden er beiden geen behoefte aan.
En opeens stond Boudewijn dan weer op de stoep, zoals dat eigenlijk
altijd is gegaan, en moest Lennaert aan de
slag. [...]
[Begin jaren 70 besloot Boudewijn]
terug te keren naar de bewoonde wereld. Er moest tenslotte
weer brood op de plank. Via-via kreeg hij een vaste baan als producer bij
de toenmalige platenmaatschappij Phonogram; daar was hij onder andere
verantwoordelijk voor de comeback van de destijds van kinderprogramma's
bekende zanger Rob de Nijs.
Zelf wilde hij - geldzorgen, geldzorgen - ook weer iets gaan
ondernemen. "Ik kwam in zekere zin gelouterd uit Dwingeloo terug. Het
Engelse uitstapje was uiteindelijk niet wat ik wilde. Het moest weer
Nederlandstalig worden en eigenlijk met dezelfde mensen met wie ik in
het begin gewerkt had." Lennaert kwam opnieuw in zicht en samen kwamen
ze na vijf jaar radiostilte ijzersterk terug met de elpee
Hoe sterk is de eenzame fietser
(1973). "Waar we bij Nacht en ontij
de zaken hadden laten liggen, gingen we nu vrolijk verder alsof
er niks was veranderd."
Er was wél wat veranderd. De paranoia die hij had
overgehouden aan die vreselijke optredens, speelde weer op en hoewel
er van verschillende kanten werd aangedrongen om weer te gaan optreden,
durfde Boudewijn niet meer. In die dagen liep hij zijn vroegere kameraad
van de Filmacademie René Daalder tegen het lijf. Daalder barstte
van de ideeën en haalde hem over samen met hem een plaat te maken,
waardoor de verhouding met Lennaert opnieuw bekoelde. "René is
een ontzettend sterke persoonlijkheid die als een bulldozer met zijn
ideeën en meningen over je heen walst. Als je daar gevoelig voor
bent, laat je je meeslepen." Kwetsbaar en onzeker als De Groot toen was,
liet hij zich door Daalder sturen. Hij probeerde Lennaert er nog bij te
betrekken, maar dat was onzin, volgens Daalder. "Hij zei: waarom schrijf
je geen plaat overjezelf, wie je eigenlijk bent en hoe het is om in
Nederland te wonen. Dat kunje toch zelf wel, zei hij, daar heb je
Lennaert niet bij nodig. Het credo was: niks proberen, gewoon doen."
Therapie en zelfinzicht vierden hoogtij. Waar ik woon en wie ik ben
verscheen in 1975, maar was zo introvert dat hij totaal niet werd
begrepen. "Het was een zeer moeilijk toegankelijke plaat, heel droog,
heel klein. Hij ademde niet." En weer ontvluchtte Boudewijn de
muziekwereld. Ditmaal vertrok hij met zijn gezin voor een jaar naar
Amerika waar hij workshops muziekleer en arrangeren
volgde. [...]
Terugkijkend op mijn loopbaan was het eigenlijk een voortdurend
jojoën," geeft de inmiddels 52-jarige zanger toe. Wispelturig was
hij, hij wist nooit wat hij precies wilde, stond altijd ambivalent
tegenover wat hem gemaakt en tevens gebroken had. "Dat komt wellicht
omdat ik nooit de ambitie heb gehad iets te bereiken. Ik had alleen de
ambitie er te zijn. Ik wilde ontzettend graag beroemd zijn in Hollywood
of nummer één staan in de hitparade, maar de machinaties
om daar te komen waren me te ingewikkeld. Ik liet het eigenlijk allemaal
op mij afkomen."
Boudewijn de Groot, zanger tegen wil en dank? Daar wil hij beslist
niet van weten: "Dat zingen was misschien nooit hoofdzaak, maar niets
was ooit hoofdzaak. Ik moet het op een gegeven moment van me kunnen
afzetten in de wetenschap: zo zaligmakend is het nu ook weer niet."
Dat vond hij niet alleen van de muziek die hij telkens opgaf,
maar ook van zijn vrienden, kennissen en vrouwen. De enige constante
in zijn leven was en is Lennaert Nijgh. "Van alle relaties die ik had,
kwam ik toch steeds weer terug bij Lennaert."
Boudewijn kende hem van kinds af aan, toen de één
jaar jongere Lennaert bij hem thuis in Heemstede over de vloer kwam om
met zijn broertje te spelen. De vriendschap bleef oppervlakkig en ze
hadden elkaar al een tijd niet gezien toen Lennaert aan het einde van
de middelbare school opeens weer opdook. Boudewijn: "Ik speelde gitaar
in de garderobe van het Coornhertlyceum voor een groepje bewonderaars,
liedjes van Jaap Fischer, toen iemand uit het publiek opeens dwars
door alles heen riep: 'He, Lennaert!' Daar stond hij, met allemaal
zwarte vegen op zijn gezicht. Zo kwam Lennaert dus weer mijn
leven binnenstappen, ditmaal als een half schoongemaakte Zwarte Piet,
en verstoorde hij bruut wat later onze broodwinning zou worden."
Vanaf toen was het duo De Groot & Nijgh onafscheidelijk, zij het
met tussenpozen. Lennaert schreef, Boudewijn zong en alles wat ze
sindsdien samen deden veranderde vrijwel zonder uitzondering in goud
of zelfs in platina. Zodra Boudewijn Lennaert verliet, liepen de
zaken minder succesvol of zelfs helemaal niet. "Ik denk dat er een
paar essentiële raakpunten zijn die met een gemeenschappelijk
gevoel voor esthetiek te maken hebben," legt Boudewijn uit. "Als hij
een tekst voor mij schrijft, begrijpt hij exact wat ik wil. Als ik
een tekst van hem lees, weet ik precies wat hij bedoelt. En als ik
daar muziek bij moet maken, is dat bijna een fluitje van een cent."
"De perfecte samenwerking tussen Lennaert en Boudewijn is in
de muziekwereld een zeldzaamheid," zegt Boudewijns muziekuitgever
Hans Kusters. "Boudewijn heeft het met veel anderen geprobeerd,
maar alleen met Lennaert ontstond dat magische. Hij is de vader
van de tekst, Boudewijn de moeder van de zang. Het uiteindelijke
resultaat is een liedjeskind dat hen in hun vader- en moederschap
bindt."
Maar niet alleen die magie leidde tot het grote succes. Ook de
omgeving van Haarlem - Lennaert was er geboren, Boudewijn woonde er
vanaf zijn tweede - speelde een rol in die verbluffende symbiose.
Boudewijn: "Ik herken in de teksten van Lennaert vaak het decor van
Haarlem en van onze jeugd: veel liedjes spelen zich immers hier af,
zoals 'De reiziger',
'De rover',
'Malle Babbe' of
'De roos'."
Het is trouwens een wonder dat deze twee-eenheid altijd zo
geolied heeft gelopen, omdat ze ontzettend van elkaar verschillen.
Aan de ene kant de nuchtere en onzekere Boudewijn die niet rookt,
niet drinkt, liever niet in de kroeg komt, solitair is en nogal saai
overkomt. Aan de andere kant de romanticus pur sang Lennaert, verzot
op sigaretten, drank en stamcafés, en bovendien altijd in voor
een gebbetje.
Maar hoezeer ze ook elkaars tegenpolen zijn, echt grote ruzie
hebben ze nooit gehad. Hooguit was er soms wat wederzijdse
korzeligheid. De Groot over Nijgh: "Ik heb vijf jaar onder zijn dak
gewoond en me nooit een moment opgelaten of te veel gevoeld. We
zitten elkaar op geen enkele manier in de weg. Wat ik minder snap:
die paar keren dat ik hem links liet liggen, accepteerde hij dat
zomaar. Geen ergernis, geen frustratie, niks. Zelfs geen onbegrip."
Nijgh over De Groot: "Boudewijn heeft niet één
bepaalde hebbelijkheid, dat is zijn enige makke. Hij is iemand die
altijd zijn huiswerk maakt. Hij is veel
gedisciplineerder dan ik. Af en toe een beetje zwaar op de hand,
dat wel. Soms zijn lul uit zijn broek halen en daarmee in het
café staan zwaaien zoals ik, nee. Hij kan vreselijk serieus
zijn, op het saaie af."
De Groot over Nijgh: "Ik denk dat ik een stuk minder saai ben
dan hij, eerlijk gezegd. Maar zijn geest is honderd keer minder
saai dan de mijne. Bij hem gebeurt alles van binnen, het is bijna
een vierde dimensie. Verder loopt hij wat rond, zit in zijn
stamkroeg of scharrelt door zijn huis. Ik bedoel: daar komt
absoluut niks uit."
Toch, hoe vaak ze elkaar ook ontvluchtten, hoe lang ze elkaar
ook uit het oog verloren, telkens kruisten de paden weer. Maar
al kennen ze elkaar van haver tot gort, boezemvrienden zijn
het nooit geweest. "Niet in de zin dat we elkaar in vertrouwen
nemen of bij elkaar in therapie gaan. Er zijn massa's dingen
die ik van hem niet begrijp, en ook niet weet," aldus Boudewijn.
Lennaert schrijft weer voor Boudewijn, Boudewijn maakt weer
CD's en treedt weer op. Maar ze zien elkaar nauwelijks en het
meeste contact gaat via de fax. "Voor Lennaert hoort schrijven
sowieso meer bij hem dan praten. En ik vind schrijven ook
prettiger. Bovendien is Lennaert momenteel erg moeilijk te
verstaan."
Hoelang het nog duurt voordat het weer spaak loopt tussen die
twee, weet niemand. Boudewijn: "Ik houd ermee op als ik zelf geen
zin meer heb, en niet meer uit onzekerheid, paranoia of frustratie.
In deze periode ben ik zanger. Misschien besef ik nu eindelijk:
dit is mijn vak, mijn beroep, mijn talent. Want wat ik ook doe:
hier kom ik telkens weer op terug."
De Groot: Al heel lang. Op de lagere school was hij
een vriendje van mijn broertje. Hij kwam bij ons thuis, maar
toen speelden we niet met elkaar. Op de middelbare school
kwamen we elkaar weer tegen en daar werden we dan vrienden.
Een jaartje of 34 zijn we nu al bevriend. We zijn geen
boezemvrienden, we delen geen lief en leed. We hebben geen
vriendschap van elkaar in vertrouwen nemen en je hart
uitstorten, maar we zijn aan elkaar verbonden. Hij geeft mij
teksten en ik hem muziek. We zijn als twee parallel lopende
treinen, soms schuift er een rotspartij tussen ons, maar dan
komen we weer naast elkaar. Het wordt nooit intiem in de zin
van heftige ruzies of bij elkaar uithuilen. Het is een
beetje het ideale huwelijk. Ik heb net 5 jaar bij Lennaert
in huis gewoond. Hij komt 's nachts thuis, ik ga 's morgens
weg. We vallen elkaar niet lastig en hij heeft het idee
dat er een soort continue leven in huis is zonder dat hij aan
iemand verantwoording hoeft af te leggen. En dat is het
ideale huwelijk.
Playboy: Jullie hebben niet een vaste werkrelatie, zoals
Van Kooten en De Bie.
De Groot: Dat had gekund, dat had eruit kunnen voortkomen,
maar dat is niet gebeurd, omdat ik op een gegeven ogenblik dacht
hem niet nodig te hebben.
Playboy: Wat gebeurde er?
De Groot: Ik moest zo nodig andere dingen. Ik dacht: ik kan
het zelf wel, ik ben toch zeker artiest! Het moet vanuit de
'vibratie, weet je wel, de kosmische vibratie, te gek joh'.
Dat was eind jaren '60. Daarvoor maakte ik mijn platen met een hecht
groepje, met goed geschreven arrangementen en teksten van Lennaert en
dat wilde ik niet meer. Ik wilde niet langer dat alles van tevoren
vaststond, ik wilde het in de studio laten groeien. Wat ik wilde dat
wist ik niet, maar dat zagen we dan wel.
Playboy: Een tamelijk riskant uitgangspunt.
De Groot: Als je het aankunt, kunnen daar ontzettend mooie dingen
uit ontstaan, creatieve dingen, maar je moet het kunnen, het moet je
karakter zijn en je manier van werken. Dan krijg je het Karel
Appel-effect van 'ik rotzooi maar wat aan'. Maar als je
alleen voor een doek staat met 20 potten verf is dat misschien toch
wat gemakkelijker dan wanneer je in een studio zit met een heleboel
muzikanten en synthesizers en elektronica.
Playboy: Het viel een tikje tegen.
De Groot: Ik weet nu dat dit niet mijn manier van werken is.
Playboy: Was er geld voor zo'n aanpak?
De Groot: Ik heb altijd ontzettend veel krediet gekregen van
Phonogram. Ze zijn ontzettend ver met me meegegaan. Maar
toen ik een jaar of vier geleden het idee kreeg om weer platen te
gaan maken, toen kreeg ik een bijna nostalgisch verlangen naar het
platenmaken zoals ik dat in de jaren '60 deed.
Playboy: De laatste plaat waaraan Lennaert Nijgh had meegewerkt, was
uit 1973, De eenzame fietser.
Zei hij niet: ga maar weer kosmisch vibreren toen je bij hem
op de stoep stond?
De Groot: Nee, maar hij was natuurlijk wel met heel andere dingen
bezig.
Playboy: Hoe moet ik me dat voorstellen?
De Groot: Nou, ik zei: To - ik noem hem altijd To - we
moeten weer een plaat gaan maken, iedereen wil het, iedereen vraagt
wanneer ga je weer een plaat met Lennaert Nijgh maken. Hij bromde
toen zoiets van: wanneer moet dat dan? Zo snel mogelijk, zei ik
en dat heeft toen dus een jaar of 3 geduurd.
Playboy: Bespreken jullie dan welke kant het op moet met die
teksten?
De Groot: Hij komt altijd met teksten vanuit zijn eigen idee. Hij
weet natuurlijk voor wie hij die teksten maakt, dus hij schrijft ze
ook enigszins uit mijn naam, maar we hebben nooit van tevoren met
elkaar bij elkaar gezeten.
[Boudewijn:] Ooit beweerde Lennaert Nijgh tijdens een
interview dat hij en ik door iemand de "Van Gend & Loos van de
Nederlandse muziek" waren genoemd. Daarmee werd natuurlijk niet
bedoeld dat wij op bestelling produkten bezorgden, maar dat onze
namen onverbrekelijk met elkaar waren verbonden. Hij voegde daaraan
toe dat hij dan Loos was. Ik heb me altijd afgevraagd wat hij daar
precies mee bedoelde, want het woordenboek geeft geen uitsluitsel.
Wel is het zo dat we samen heel wat hebben rondgereden door Nederland
en België in de jaren '60, toen hij gedurende een jaar of twee
mijn manager was. En op die manier zou je kunnen zeggen dat we onze
liederen kwamen afleveren.
Mijn manager is hij allang niet meer en ik heb inmiddels heel wat
afgetourd - alleen, samen met een pianist, met gelegenheidsbands - en
steeds weer ging het om mij en zat hij thuis als het onzichtbare genie
achter de teksten.
Meer dan eens ook heb ik mijn heil gezocht bij andere
tekstschrijvers, zonder me af te vragen hoe hij daarover dacht.
En eigenlijk pas twee, drie jaar geleden sloeg het heimwee naar
het samen schrijven zoals we dat in de jaren '60 jaarlijks deden
als een uitgehongerd dier toe. Met
"Een Nieuwe Herfst" was het
nog niet zo ver dat we weer een hele plaat samen maakten, maar
binnen afzienbare tijd zal het toch gebeuren. En nu al, tijdens
de Tour'97, heb ik het in
de zalen voortdurend over Lennaert alsof we weer als vanouds
"Van Gend & Loos" zijn. [...]
Ernst Jansz en Jan Hendriks hebben al eerder met me meegespeeld.
Jan op de plaat "Van een afstand"
en Ernst natuurlijk op meer platen en bovenal als pianist gedurende
een aantal jaren van rondtrekken door Nederland en België.
Jakob Klaasse maakt het zevental compleet als muzikant.
Bovendien spelen we op een aantal nummers arrangementen die
door hem zijn geschreven, zoals
"De Roos",
"De Rover" en
"De Engel is gekomen"
(dat niet op deze CD staat). Zo reizen we door de Lage Landen, met
z'n achten, maar eigenlijk met z'n negenen, want net als dertig jaar
geleden reist Lennaert weer mee. En als het een keer wat minder gaat,
vraag ik zonder dat iemand het hoort: "Wat is er, Loos?"
LENNAERT NIJGH en BOUDEWIJN, in de jaren zestig al het gouden duo
van de Nederlandse pop genoemd, hebben nu al bijna veertig jaar lief
en leed gedeeld. Er waren perioden dat hun wegen zich scheidden, dat
er een soort afstand was...
Boudewijn: "Als ik in de trein zit, zie ik andere sporen weleens
opzij gaan om later weer bij elkaar te komen. Zo zie ik mijn relatie
met Lennaert ook. We zien elkaar wel eens lange tijd niet, maar we
komen altijd weer bij elkaar."
Toen Boudewijn, nu een paar jaar geleden, voor de derde maal
trouwde, was dat eigenlijk min of meer symbolisch voor zijn band met
Lennaert. Boudewijns bruid, Anja, was daarvoor namelijk getrouwd
geweest met Lennaert. En Boudewijn had Anja dan ook voor het eerst
bij Lennaert thuis ontmoet. Boudewijn zei bij zijn huwelijk: "Dit
toont aan dat we toch samen één grote familie zijn."
Nu wil Boudewijn er niet dieper op ingaan. "Dat heb ik liever
niet", zegt hij, maar hij legt wel uit dat het een en ander geen
problemen heeft opgeleverd met Lennaert. Lennaert woonde de
huwelijksvoltrekking zelf bij! "Anja is voor mij een rustpunt",
zegt Boudewijn tenslotte. "Dit is toch een vak met veel spanningen,
opnamen maken, optredens, interviews en allerlei verplichtingen.
Belangrijk is dat je thuis die rust vindt."
Wat dat betreft lijkt Anja zijn veilige haven te zijn geworden.
Het heeft lang geduurd voordat Boudewijn die vond, want in zijn
carrière komt men vaak periodes tegen, waarin het
'zwerversbloed' hem op andere paden dreef.
Boudewijn: "Soms had ik geen zin meer om te zingen. Dan wilde
ik iets anders. Dat begon al eind jaren
zestig." [...]
Boudewijn heeft het allemaal meegemaakt. Hij zegt: "Ik werkte
daarna ook als producer, en onder meer voor platen van Rob de Nijs."
Daarvoor maakten De Groot en Nijgh ook songs voor Liesbeth List en
Adèle Bloemendaal. [...]
Toen Boudewijn twee jaar was, reisde hij met zijn in-verdrietige
vader en zijn toen vierjarige broer Roland en zevenjarig zusje
Marijke per schip naar Nederland. "Zij hadden moeder nog echt gekend",
aldus Boudewijn. Over het verdriet van zijn verloren moeder werd
thuis nooit veel gesproken. Natuurlijk voelde Boudewijn later als
kind dat gemis van een eigen moeder en wist hij hoe zijn vader leed
onder haar dood. Maar het onderwerp werd gemeden.
Boudewijn zegt: "Ik heb er ook geen trauma aan overgehouden.
Ik werd twee jaar tijdens die reis. Ik herinner me er niets
meer van."
Boudewijns vader trouwde later opnieuw. Boudewijn: "En deze vrouw
werd mijn moeder, die heel goed voor ons was."
Maar er waren toch jaren dat Boudewijn geen echt gezinsleven
had. Dat zal zijn stempel misschien op zijn hele leven hebben
gedrukt en verklaart ook waarom hij zo jong zijn eerste vrouw en
kinderen verliet voor een een jaar van retraite. Bindingen waren
altijd moeilijk voor hem.
Zelfs met Lennaert Nijgh waren er soms spanningen en volgden
er - je kan zijn band met Lennaert als een 'huwelijk zonder seks'
beschrijven - scheidingen.
Maar bij LENNAERT keerde hij altijd terug. Het was en is zijn bron om
zijn emoties te verwerken en te uiten. Hij is de straffe hand in zijn
leven - zijn boei in de oceaan.
Anja is de ex-vrouw van tekstschrijver Lennaert Nijgh, die bijna
alle grote hits voor Boudewijn schreef en ook een van zijn beste
vrienden is. Boudewijn heeft naast twee mislukte huwelijken ook tal van
op de klippen gelopen minder officiële liefdesrelaties achter de
rug. Nadat hij scheidde van zijn eerste echtgenote Anneke, de moeder van
Marcel en Caya, trouwde hij met Alma, de moeder van Jimmy. Daarna volgden
liefdesrelaties met onder anderen Champagne-zangeres Trudy Huysdens en
actrice Ryan van de Akker, en woonde hij ook nog enkele jaren samen met
een Amerikaanse vriendin in de Verenigde Staten. Bij zijn derde
echtgenote Anja lijkt hij nu het ware geluk te hebben gevonden.
Het zijn niet de minsten met wie
[Boudewijn] optreedt.
Helden van vroeger, plaatjes uit het grote Nederlandse popmuziekalbum.
Gitarist Jan de Hont bijvoorbeeld, die nog bij ZZ & De Maskers speelde
(Ik heb genoeg van jou) en bij Neerlands Hoop, is al bijna
VUT-gerechtigd met zijn 57 jaar. Of gitarist Jan Hendriks en toetsenist
Ernst Jansz, bekend van Neerlands beroemdste meidengroep aller tijden,
Doe Maar, dat in 1983 ophield te staan. "Ik ken Bo al vanaf 1968, toen
ik bij CCC Incorporated zat," zegt Jansz, die inmiddels ook al weer 50
is en huisvader. "Weet je wie toen onze manager was?" vraagt hij.
"Lennaert Nijgh! We kwamen elkaar toen vaak tegen in de kroeg in
Haarlem. Bo heeft nog eens auditie gedaan bij CCC als gitarist, maar
om de een of andere reden is dat niet doorgegaan." Jansz toert al
vanaf 1976 met De Groot. Toen speelde ook een gitarist uit Tilburg
mee, een zekere Henny Vrienten. Die was toen reggae-fanaat en hoefde
slechts te worden overgehaald Nederlandstalig te gaan zingen. Waarmee
Jansz maar wil zeggen: eigenlijk is oprichting van Doe Maar aan
Boudewijn de Groot te danken.
HAARLEM, 30 april - Een minutenlang durend applaus vult kort na
het middaguur de statige ruimte van de Renaissancezaal in het Frans
Halsmuseum. Het blije, waardering verkondigende handgeklap daalt neer
over de hoofden van zanger/componist Boudewijn de Groot en tekstdichter
Lennaert Nijgh. De troubadour en schrijver mogen zich vanwege hun
verdiensten voor het Nederlandse lied sinds gistermiddag Ridder in de
Orde van de Nederlandse Leeuw noemen.
Mede dankzij de aanwezigheid van Cobi Schreijer overbrugt het
applaus met gemak een periode van ruim dertig jaar. Een gedenkwaardige
periode van het eerste optreden van Boudewijn de Groot tijdens de
befaamde Cobi Schreijer-bijeenkomsten in - toen - folkcentrum De Waag
tot de uitreiking gisteren van deze hoge koninklijke onderscheidingen.
Een periode van het opstandige
Welterusten, mijnheer de president
tot voorbij Een nieuwe herfst,
de negende cd van het unieke duo. Met alle wel en wee daartussen.
Het regelen van de onderscheiding heeft nogal wat
voeten in aarde gehad. Het plan van Boudewijns echtgenote Anja valt bij
de lokale bestuurderen in goede aarde, maar tussen droom en daad kunnen
wetten in de weg staan. Het feit dat Lennaert in Haarlem woont en
Boudewijn in Heemstede maakt het niet eenvoudig tot een gezamenlijke en
gelijktijdige uitreiking van het lintje te komen. Dankzij de inspanningen
van velen is het toch gelukt. Daarom kunnen burgemeester Nicolien van den
Broek-Laman Trip van Heemstede en burgemeester Jaap Pop van Haarlem in
een tweespraak, waar de oefening van afdruipt, hulde brengen aan de
ridders van het Nederlandse lied.
De duo-presentatie van beide Eerste Burgers schetst de grote
verdiensten van beide kunstenaars. Ze memoreren hoe Nijgh en De Groot
al sinds hun schooltijd stoeien met teksten, met muziek, met vrouwen,
met de wereld en met zichzelf. En signaleren dat de twee ook bij tijd
en wijle zonder elkaar door het leven zijn getrokken. "Maar,"
zo weten burgemeester Nicolien en burgemeester Jaap, "ze zijn met de
gouden kettingen van de muziek aan elkaar vastgeklonken.
Veel onverwoestbare nummers van weleer passeren de revue:
Een meisje van 16,
Het land van Maas en Waal,
Meester Prikkebeen, Hoe sterk is de
eenzame fietser. Als muzikale onderbreking van de samenspraak der
burgemeesters stuurt pianist Jacob Klaasse flarden van de bekende
melodieën de feestende Renaissancezaal in. De spontane neiging om
mee te zingen moet worden onderdrukt.
Het zijn niet alleen de wonderschone liederen waarvoor de
samenleving het duo dank wil zeggen. Pop meet Nijghs scheppende en
vertalende activiteiten op het literaire vlak breed uit. Van den Broek
maakt melding van De Groots successen als acteur, onder meer in Het
dagboek van Anne Frank en in de musical Tsjechov, en als
componist en vertaler. Sinds kort werken de twee weer intensief samen
op muziekgebied, hetgeen heeft geresulteerd in onder meer het album
De nieuwe herfst. Deze cd
levert De Groot en Nijgh een plaats op in de Eregalerij Nederlandse
Popmuziek. Uit de hernieuwde samenwerking komt verder de 4cd-box
Wonderkind aan het strand
voort. Een nieuwe tournee van Boudewijn de Groot met uitverkochte zalen
vol razend-enthousiaste fans bewijst hoe tijdsbestendig de muziek van
De Groot/Nijgh is. "De meesters zijn terug en dat is bij uitstek een
moment hen te danken. Dit is een moment van markering, want het sprookje
gaat verder," zegt Pop.
Noch De Groot noch Nijgh heeft moeite met maatschappelijke erkenning
in de vorm van een lintje. Beiden zijn zeer vereerd met de eer, die hen
te beurt valt. Ontroerd grijpen ze elkaar bij de hand op het moment dat
het burgemeestersduo de ridderorde aankondigt. Lennaert zit aanvankelijk
strak van de zenuwen in zijn nette pak, maar ontspant zodra het eerbewijs
hem is opgespeld. Wanneer Boudewijn de genodigden trots de onderscheiding
wil tonen, stort het eerbewijs tegen de vlakte. Burgemeester Van den
Broek moet haar werk overdoen. "Ook het opspelden van lintjes is een
vak," meldt Pop olijk. Het duo mag zich hullen in een
gigantische oranje sjerp als symbool van een onbreekbare twee-eenheid.
Tijdens de naborrel in de prachtige, zonnige binnentuin van het
museum brengt Boudewijn nog enige nuanceringen aan bij het verhaal van de
burgemeesters. Zo is de ketting tussen hem en Nijgh niet van goud, maar
van elastiek, vertelt hij. Vandaar ook dat beide jeugdvrienden elkaar een
tijdje uit het oog zijn verloren, maar uiteindelijk toch weer bij elkaar
zijn gekomen. Lennaert loopt intussen glunderend rond. Het feest is voor
hem een volslagen verrassing en hij geniet met volle teugen. Al was het
alleen maar omdat een tekstdichter niet zo vaak publiekelijk in het
zonnetje wordt gezet. Het applaus klinkt nog heel lang na.
In de knipselmap met het opschrift Lennaert Nijgh zit niet
één artikel waarin de naam van Boudewijn de Groot niet
voorkomt. Wel begrijpelijk: als tekstdichter van die laatste werd
Nijgh in Nederland wereldberoemd. Hij kan er niet erg mee zitten:
'Ach ja, hebben nou eenmaal samen veel gedaan. Ik heb ons wel eens
Van Gend & Loos genoemd.' [...]
Lennaert Nijgh zei ooit tegen Ischa Mijer dat hij al schreef
voor hij kon schrijven. Toen hij vijf was, dicteerde hij al teksten,
die zijn grootmoeder dan voor hem noteerde. Aan het einde van de
middelbare begon op het Bloemendaalse strand de samenwerking met
Boudewijn de Groot vorm krijgen, hetgeen al snel resulteerde in
plaatjes als Meisje van 16 en
Welterusten, meneer de president.
Hun ster stond in één keer bovenin het popfirmament;
de protestgeneratie had na Bob Dylan in Boudewijn de Groot nu ook
een Nederlands idool. De Groot kon de druk van het snelle succes
niet dragen en verbrak de samenwerking, zoals hij later nog wel
vaker zou doen, om even zo vaak toch weer terug te keren. Er wordt
wel gezegd dat Lennaert Nijgh de enige constante factor was in het
wispelturige leven van Boudewijn de Groot. Nog steeds? Nijgh: 'Ik
schrijf nog altijd voor Boudewijn, ook op dit moment en nu eigenlijk
alleen voor hem. Die anderen, Rob de Nijs of Liesbeth List, daar heb
ik niet zoveel mee.' Hij beperkt zich dus wat het liedjesschrijven
betreft tot het produceren voor zijn jeugdvriend. Wat doet hij verder?
Nijgh: 'Ik schrijf proza, boeken. Ik ben columnist van het Haarlems
Dagblad, dat zijn stukken over de lokale geschiedenis, en er zit een
roman aan te komen, maar dat zal nog wel even
duren. Een titel heb ik nog niet. Nee, het laatste nieuws was die
verheffing in de adelstand. Boudewijn en ik zijn nu allebei Ridder in
de Orde van de Nederlanse Leeuw. Dat is hoog hoor! Natuurlijk heb ik
dat niet geweigerd. Daar hebben we wèl veertig jaar voor
moeten sappelen.'
EINDHOVEN 21 MAART 1967
"De Eindhovensejazzsociëteit organiseert a.s. maandag
een unieke avond in een experimentele opzet met als grote
trekpleister Boudewijn de Groot. (...) Hij zal deze avond alleen
met zijn gitaar optreden; die manier waarop hij volgens kenners
het beste uit de verf komt."
De jaren vijftig-jeugd - de 'stille generatie'- monkelt wel
eens, dat zij is overstemd door de 'protestgeneratie' van 'the
sixties'. Allicht: zij die in de jaren vijftig al idolaat waren
van de rebelse James Dean of de kritische chansonier Jacques Brel;
die de liedjes zongen van Woody Guthrie en Pete Seeger; die
rock 'n' rollden op de opzwepende muziek van Bill Haley en Chuck
Berry; die een adoratie koesterden voor sexbommen als Marilyn
Monroe en Brigitte Bardot, ook zij hebben natuurlijk recht op
idealisering van hun jonge jaren. En misschien hebben ze
inderdaad de weg bereid voor de culturele revolutie van de
jaren zestig. Maar het was de flower-power-generatie zelf die
daar zo'n spetterend vuurwerk van maakte. Een verrukkelijke
waaier van creativiteit, onvermoede kunst, opwindende mode,
revolutionaire denkbeelden, speelse vrijheid en vooral: een
heerlijke waterval van nieuwe muziekstijlen. In Engeland wezen
Beatles, Rolling Stones, The Who en ontelbare andere bands de
weg naar vrije ontplooiing. Amerika rebelleerde met Bob Dylan,
Janis Joplin, The Byrds, The Doors en Frank Zappa. En wij hadden
(toen nog) The Golden Earrings, Wally Tax en de zijnen, CCC Inc.
en het vermaarde duo Boudewijn de Groot/Lennaert Nijgh. Vooral
die twee zouden zich met hun gemakkelijk na te zingen en
inleefbare teksten tussen de oren van een hele generatie nestelen.
Eindhoven had een flower-power-connectie in
Armand.
Maar die vond zichzelf jammer genoeg doorlopend te min!
In deze sombere en onheilszwangere dagen, waarin de mensheid immer
heviger geteisterd lijkt te worden door verwoestende aardschokken,
bloedige schermutselingen en hardnekkige pestilentiën, is het
nauwelijks verwonderlijk dat menigeen gevangen wordt door een
mistroostig getob, gepaard aan een heimelijk verlangen naar het
onafwendbaar naderende einde der tijden. Zodoende zal het de lezers
van deze krant ongetwijfeld verheugen dat Haarlems enige echte en
terechte literaire trots - wie anders dan Lennaert Nijgh! -
hen wekelijks troost en verlichting weet te schenken middels het op
vaardige wijze beschrijven van diverse aangrijpende en tegelijkertijd
hoopvol stemmende gebeurtenissen.
Zo vergastte hij ons onlangs op een in al zijn eenvoud wonderschoon
kerstverhaal, waarin de destijds bedlegerige schrijver oprecht meende
liefdevol besprongen te zijn geworden door zijn ooit aan een akelige
kwaal bezweken kater Grijze Peer.
Welnu, ik weet niet hoe het anderen is vergaan, maar de schok
der herkenning die deze geschiedenis mijn bezorgde deed mij bijkans
schreien van ontroering. Want ook ik word namelijk van tijd tot tijd
des nachts bezocht door een verschijning, die op niets anders kan
duiden dan een voortbestaan aan gene zijde van Tricky Dicky, mijn
geliefde, in een grijs verleden onder verdachte omstandigheden dood
aangetroffen roofkater.
Dat de bij leven al legendarische schrijver Nijgh naast aangeboren
wijsheid, inzicht en sensibiliteit tevens beschikt over een
indrukwekkende geleerdheid, zal niemand durven betwisten. En zeker
niet na lezing van diens 'dus niet laatste column van deze eeuw'.
Ongaarne berustend in het vooruitzicht als enige achter te blijven
in de twintigste eeuw, terwijl ieder ander zich reeds in de volgende
waant, rekent hij ons op overtuigende wijze voor dat het met de
huidige eeuw bepaald nog niet gedaan is.
Jawel, een beetje gezond verstand en enige rekenvaardigheid, kom
daar nog maar eens om in deze van allerhande onbetrouwbaar elektronisch
rekentuig vergeven tijd! Of in deze stad met haar potsierlijke
millennium-afteluurwerk. En toch, heer Nijgh, is er wellicht minder
reden tot wanhoop dan de inhoud van uw weemoedige stukje doet vermoeden.
Want al voelt u zich naar eigen zeggen soms een moedeloos door de
woestijn dolende ongelukkige, u heeft het natuurlijk wel honderd
procent bij het rechte eind - letterlijk, in dit geval. En wat
welhaast nog belangrijker is, u weet uw gelijk onder woorden te
brengen op een wijze die u wat mij betreft - zij het enigzins
voorbarig - zonder meer bestempelt tot Haarlems columnist van
de eeuw!
Met de persoon van de Russische schrijver Tsjechov is voor
kleurrijk onderwerp gekozen.
Bestaan er plannen om andere flamboyante auteurs als
Honoré de Balzac of Guy de Maupassant tot onderwerp van
een musical te maken?
"Bij mij niet," zegt De Groot stellig. "Maar ik wil wel. Waarbij
ik aanteken dat ik niet een serie musicals over schrijvers moet gaan
doen. Ik zou sowieso wel wat meer willen acteren, zonder dat mijn
ambitie te laten worden. Als ik na Tsjechov weer als zanger zou gaan
toeren, is het ook goed."
Is daar kans op?
"Ik denk dat dat heel reëel is. Ik val steeds weer terug op
de muziek." Nog ooit als protestzanger? "Dat is al heel lang voorbij.
Wat ik dan wel wil? Maakt niet zoveel uit. Er zijn absoluut geen
onderwerpen waar ik het beslist over wil hebben. Ik vind teksten wel
of niet mooi. Krijg ik een mooie tekst, dan maak ik er muziek op. Op
dit moment richt ik me op Lennaert Nijgh (de tekstschrijver uit De
Groots glorieperiode, RvdH). Ik hoop binnen afzienbare tijd een cd
uit te brengen met teksten van Lennaert. Bij hem weet je nooit
wanneer het materiaal er is. Maar als hij eenmaal gaat zitten, komt
er gelijk een boel uit."
"Nadat ik werd gevraagd de hoofdrol in Tsjechov te spelen,
ben ik me in zijn leven gaan verdiepen. Ik herkende veel in Tsjechov.
Hij kan, net als ik of mijn vriend de tekstdichter Lennaert Nijgh,
terzijde zitten en de omgeving observeren. Tsjechov zal nooit het
middelpunt zoeken, hij beschouwt, neemt alles met enige distantie waar.
Dat heb ik ook, dat ingekeerde. Mensen vinden dat vaak vreemd. Ze
denken dat ik me verveel of dat ik op hen neerkijk, dat is niet zo.
Het is een manier van ingetogenheid. Veel blijft binnen, er komt niet
veel naar buiten. Tsjechov leed aan het onbegrip dat een dergelijke
houding oproept."
Tsjechov is wezenlijk geïnteresseerd in mensen. Hij zocht
contact maar deinsde ook terug voor de gevolgen die elke ontmoeting
met mensen nu eenmaal in zich draagt. Hij wilde enerzijds begrepen
worden, anderzijds deed hij geen concessies. Die vreemde spanning
breng ik in mijn rol tot uiting. Tsjechov was geen stadsmens, ik ben
dat evenmin. Natuurlijk, als hij in Jalta zat, verlangde hij naar
Moskou waar zijn geliefde Olga Knipper woonde. Dat herken ik. Ik ben
ook weleens midden in de nacht naar België geraced omdat daar
mijn lief was en ik me hier in mijn huis aan de rand van Haarlem zo
miserabel voelde."
Valentijnsdag (14 februari) is niet alleen een gelegenheid
om een anonieme kaart te sturen naar iemand op wie je verliefd bent,
maar ook om iemand die dat toekomt eens stevig in de bloemetjes te
zetten. Via een boek bijvoorbeeld. Rails vroeg een aantal
Valentijn-fähige personen welk boek dan
wel. [...]
Lennaert Nijgh, tekstdichter van onder andere
'Vrienden van vroeger',
'Zonder vrienden kan ik niet' en
'Ballade van de vriendinnen voor een nacht',
geeft: 1001 Nacht, in de vertaling van Richard van
Leeuwen (Bulaaq)
'Ik ben erg geïnteresseerd in de wereld van verhalen zoals die
in 1001 Nacht worden verteld. Hun wonderbaarlijke opzet, de
structuur van raamvertelling, de wereld van sprookjes en vertellingen..,
ik heb dat altijd heel fascinerend en magisch gevonden. Ook het
taalgebruik vind ik zeer bijzonder. Die fascinatie zou ik graag aan
geestverwanten willen overdragen, en daarom is 1001 Nacht een
ideaal boek voor een werkelijk goede vriend.'
Toen je nog geen 50 was, heb ik je wel eens horen zeggen:
'De 50 ga ik niet redden'.
[Boudewijn:] "Ik had altijd het gevoel dat ik 47 zou worden.
Dus vanaf mijn 47ste verjaardag heb ik een jaar lang gedacht dat er
iets zou gaan gebeuren, maar toen ik 48 werd, dacht ik: 'Als ik nu
niet dood ben gegaan, kan het nog wel eeuwen duren'. Nu ik ouder word,
bemerk ik bij mezelf wel een toenemende hypochondrie. Bij een pijntje
in mijn hoofd denk ik: 'Het zal toch geen tumor zijn?' Van die dingen
waar je, als je jonger bent, niet eens over nadenkt, gewoon overheen
walst. Ik zie ook meer gevaren om me heen, hoe makkelijk je van een
trap kunt vallen, of van de fiets."
Dateert die hypochondrie van de laatste tijd? Je leek al nooit
een zeer optimistisch type.
"Ik ben zeker niet pessimistisch. Maar er waren wel vaak tijden dat
ik me somber voelde. Dat was bij mij nogal ingrijpend, zonder dat ik
ooit aan zelfmoord heb gedacht. Maar het leidde wel tot het afkappen van
zaken. Daarmee heb ik mensen gekwetst en pijn gedaan. Mijn ex-relaties
en mijn kinderen bijvoorbeeld. Op een gegeven moment liet ik ze voor wat
ze waren, omdat ik vond dat ik iets anders moest gaan doen. Meestal
betekende het dat ik helemaal niks meer zag zitten. Dus ik liet Lennaert
links liggen, stopte met het Nederlandse repertoire en wilde Engels gaan
zingen. Ik liet de stad voor wat ze was en ging op een boerderij in
Dwingeloo zitten."
Wat dacht je dan op het moment dat je weer uit dat dal
gekrabbeld was?
"Vrijwel altijd dat ik wilde doorgaan waar ik de draad had laten
liggen. Dat was toch eigenlijk het beste. Meestal maakte ik dan weer
een nieuwe plaat."
Zes jaar geleden trouwde je met Anja, de ex-vrouw van je vriend en
tekstschrijver Lennaert Nijgh. Gaat het deze keer goed?
[Boudewijn:] "Fantastisch! Als je een tweede of derde huwelijk
aangaat, weet je: de vorige keer ging het op die en die punten mis, dus
als ik diezelfde dingen weer tegenkom, moet ik het nu anders
doen." [...]
Naast liedteksten schrijft Lennaert Nijgh ook al jaren een column in
het Haarlems Dagblad en heeft hij verschillende boeken over historisch
Haarlem geschreven. Maar zonder reden zal hij nooit iets op papier zetten.
"Ik ben iemand die altijd in opdracht schrijft of speciaal voor een
artiest. Ik ken mensen die zomaar laden vol schrijven. Dat zou ik nooit
kunnen." [...]
Lennaert Nijgh vindt het moeilijk om zijn werk samen te vatten in
een paar woorden. "Daarvoor is het te divers. En wat zou Harry Mulisch
zeggen op zo'n vraag, vraag ik me dan af. Ik ben niet zo beschouwend
ingesteld en als je het probeert te omschrijven, blijf je toch in vage
termen hangen. Natuurlijk is het voor een deel autobiografisch wat ik
maak, maar ik heb ook teksten specifiek voor vrouwen geschreven. Die
kun je dan toch weer niet autobiografisch noemen."
Het gesprek in een Hilversums etablissement gaat al snel richting
Boudewijn de Groot. Nijgh heeft geen behoefte die innige samenwerking
te analyseren. Niet omdat hij deze dagen constant met die materie wordt
geconfronteerd, maar omdat het zinloos is. "Ik hoef dat geroer niet, ik
ben niet nieuwsgierig naar de reden van de chemie, zolang het maar zo
is." Begin jaren negentig hebben de twee heren nog een paar jaar met
elkaar samengewoond, en Boudewijn de Groot is met een van de eerdere
vrouwen van Lennaert Nijgh getrouwd.
Als een van de weinige tekstdichters heeft Nijgh er geen probleem
mee dat de liedjes die hij mede heeft geschreven louter worden
geassociëerd met de uitvoerende. "Dan had ik zelf maar op het
podium moeten gaan staan. Als de BUMA mij maar niet vergeet, dan vind
ik het best."
Met de persoon van de Russische schrijver Tsjechov is voor een
kleurrijk onderwerp gekozen. Bestaan er plannen om andere flamboyante
auteurs als Honoré de Balzac of Guy de Maupassant tot onderwerp
van een musical te maken?
"Bij mij niet," zegt De Groot stellig. "Maar ik wil wel. Waarbij ik
aanteken dat ik niet een serie musicals over schrijvers moet gaan doen.
Ik zou sowieso wel wat meer willen acteren, zonder dat mijn ambitie te
laten worden. Als ik na 'Tsjechov' weer als zanger zou gaan toeren, is
het ook goed."
Is daar kans op? "Ik denk dat dat heel reëel is. Ik val steeds
weer terug op de muziek. Krijg ik een mooie tekst, dan maak ik er muziek
op. Op dit moment richt ik me op Lennaert Nijgh (de tekstschrijver uit
De Groots glorieperiode, RvdH). Ik hoop binnen afzienbare tijd een cd
uit te brengen met teksten van Lennaert. Bij hem weet je nooit wanneer
het materiaal er is. Maar als hij eenmaal gaat zitten, komt er gelijk
een boel uit."
Boudewijn de Groot beoefent zijn vak nog steeds met hart en ziel.
Geduldig wacht hij tot Lennaert Nijgh weer met een nieuwe stapel
liedteksten voor de deur staat. Daarna kan hij aan de slag:
melodieën componeren voor een nieuwe cd. "De
fluit-methode werkt niet meer zo goed als vroeger."
"Het schrijven van een lied," zegt Lennaert Nijgh, "is iets anders
dan het schrijven van een gedicht. Je schrijft iets dat mensen niet
lézen maar hóren. Lezers van een gedicht kunnen zelf hun
tempo bepalen. En als het moet, dan lezen ze een regel nog eens over.
Luisteraars kunnen dat niet. Op het moment dat ze denken 'wat zong ie
nou?', is het al voorbij."
"Ik schrijf teksten die je moet kunnen zingen, maar ik zit niet te
zingen terwijl ik schrijf. Ik doe het zonder geluid. Het gebeurt
allemaal in mijn hoofd. Ik kan ook geen muziek lezen. Als ik een tekst
bij muziek moet maken, heb ik een bandje met die muziek nodig. Vroeger
deed ik dat wel. Nu niet meer. Er moet nu muziek bij mijn tekst worden
gemaakt."
"Daarom ben ik ook niet echt een liedjesschrijver. Ik schrijf geen
complete liedjes. Alleen de woorden zijn van mij. Ik vind
liedjesschrijver ook een lullig woord. Het klinkt een beetje als
putjesschepper. Maar tekstschrijver en tekstdichter vind ik ook
onwoorden. Wat zal ik dan zeggen dat ik doe?
Ik doe wat ik doe." [...]
"Mijn eerste teksten tikte ik op een schrijfmachine, maar dat hoeft
godzijdank niet meer. Alleen gekken schrijven nog op een schrijfmachine.
Laatst was Louis Ferron op zoek naar schrijfmachinelint. Ik zei: 'Je
moet naar Teylers Museum gaan!' We leven toch in het tijdperk van de
computer. Het is gekoketteer om nu nog met een kroontjespen te
schrijven."
"Ik loop ook niet dag en nacht met pen en papier rond om iedere
inval op te schrijven. Dat heeft geen zin. Als ik bang ben het te
vergeten, dan is het geen goed idee. Als het een goed idee is, dan
vergeet ik het niet. Ik voel er ook niets voor om rond te lopen als een
seniele gek, behangen met beschreven blaadjes en bierviltjes. Bovendien,
ik kan mijn eigen handschrift niet lezen. Ik ben het slachtoffer van een
onderwijsgril uit de jaren vijftig: ik moest het verbonden blokschrift
leren. Zo is mijn handschrift verpest."
HAARLEM - Als schrijver van liedjes voor Jenny Arean, Liesbeth List,
Rob de Nijs en vooral Boudewijn de Groot is Lennaert Nijgh gewend dat
het grote publiek zijn gevoelens en zijn woorden aan anderen toeschrijft.
Met de verschijning van zijn gebundelde liedteksten krijgt hij de kans
eens zelf in de schijnwerpers te staan, maar hij verkiest de luwte.
In het Haarlemse proeflokaal In den Uiver gaat Nijgh schuil achter
zijn Gauloises, zijn jenever en een aan onverschilligheid grenzende
relativering wanneer zijn roemrijke verleden als schepper van evergreens als
Welterusten, meneer de president
(Boudewijn de Groot), Pastorale (Liesbeth
List Ramses Shaffy) en Malle Babbe
(Rob de Nijs), wordt besproken.
Die terughoudendheid heeft deels te maken met zijn angst om als
relikwie van het hippietijdperk te worden afgeschilderd, maar misschien
ook met de druk die hij voelt om nieuwe teksten te produceren voor
Boudewijn de Groot. "Ik ga echt gebukt onder de dwang te moeten
schrijven," erkent hij en zijn tengere, getaande gelaat krijgt een
oprecht gepijnigde uitdrukking. "Er zitten wel allemaal dingen in mijn
hoofd, maar als je een woord opschrijft, klauwt het zich direct zo vast
aan het papier. Dan begint het verwoede gevecht met de materie, want
alles verandert altijd in mijn teksten. Ik moet mezelf met zweepslagen
hiertoe zetten. Het is Boudewijn ook verboden te zeuren. Ik ben voor
mezelf al zo'n beul, dan mag er niet ook nog iemand staan duwen."
In de jaren 60 werden Nijgh en De Groot de Nederlandse vertolkers
van het maatschappijkritische lied, een rol waar ze zelf gemengde
gevoelens over hadden. Ze wilden gewoon muziek maken en beroemd
worden. [...]
Veel details van hun samenwerking zegt Nijgh vergeten te zijn.
'Korsakov' verontschuldigt hij zich herhaaldelijk voor zijn wat warrige,
associatieve verteltrant en zijn geheugenverlies, maar het is duidelijk
dat hij er niet van houdt om hun bijzondere relatie te analyseren.
"Terwijl ik een lied schrijf, hoor ik de melodie, vaak zelfs de
instrumenten. Bij anderen heb ik dan nog wel eens dat ik iets heel
anders hoor als zij mijn tekst op muziek zetten, maar bij Boudewijn is
dat nooit gebeurd. Ik ben mijn muziek vergeten zodra ik zijn melodie
hoor," is het enige dat hij erover wil zeggen. En over het stormachtige
begin van hun carrière: "Als we een idee hadden, voerden we dat
direct uit. Het was soms alsof we samen de deur uitstormden en op vier
hoog bleken te zitten. We vielen dus af en toe hard, maar dan stoften we
onze kleren af en gingen door." [...]
Uit zijn teksten komt Nijgh naar voren als een romanticus pur sang.
Een buitenstaander die het geluk niet kan vinden, maar nooit de hoop
opgeeft dat hij het ooit zal weten te achterhalen. Drie stukgelopen
huwelijken en vele onafgeronde liefdes hebben stof opgeleverd voor
talrijke liefdesliedjes vol weemoedige eenzaamheid en ingetogen
hunkering.
"Alle teksten komen voort uit ontroering," zegt Nijgh. "Maar ik ben
niet een erg uitbundig persoon. Eén Leonard Cohen is genoeg." Dat
de liefdesliedjes schaarser worden met de jaren, wijt hij aan zijn
leeftijd. "Als je ouder wordt, houd je wel op directe lyriek te maken.
Het wordt een beetje pathetisch als je als man van middelbare leeftijd
over een weggelopen meisje schrijft." Dat hij op zijn 55ste jaar wat
meer moeite heeft met nieuwe teksten vindt hij dan ook niet
verwonderlijk. "De geschiedenis leert toch dat dichters van hun 19de
tot hun 28ste jaar top zijn en daarna iets anders gaan doen. Ze
schakelen over op proza of ze gaan dood, dat kan ook." En even later
bezweert hij: "Als mensen nog bij me komen zeuren, wijs ik op de
Bavokerk (in Haarlem, red.). Daar is geloof ik wel 150 jaar aan gebouwd
en die is nooit afgekomen, maar daar gaat het ook helemaal niet om."
We zitten in een Haarlems huiskamercafé, de zoveelste halte
op wat een lange kroegentocht zal worden, hoewel Lennaert Nijghs
waterplaatsen, in zijn geval berenburgplaatsen, op loopafstand
van elkaar dienen te liggen, want helse machines bestuurt hij
alleen op het water. [...]
Tevreden? De grootste nog levende tekstschijver in het Nederlands
taalgebied?
"Meer zit er wat mij betreft niet in. Voor een man met mijn karakter
moet het beste altijd nog komen. Anders zou het spreekwoordelijke lijden
van de kunstenaar vanaf een bepaald moment toch ophouden? En waarom zou
God uitzonderingen maken voor een mensensoort, die Hij toch al zo zwaar
heeft bevoordeeld?"
Nijgh heeft dit café uitgezocht voor het formele interview.
De conversatie komt gemakkelijk boven Louis Armstrong uit. Zo stel ik me
het voorgeborchte voor, tenminste dat gedeelte waar de lift vaker naar
boven dan naar beneden gaat. Aan de wand hangen foto's van klanten die
de tekstschrijver voor zijn gegaan. De meesten heeft hij gememoreerd in
zijn kolom in het plaatselijke dagblad, voor duizenden Haarlemmers een
geregeld rustpunt tussen werk en avondeten. Er zijn emigranten bekend
die het lezen van de chroniqueur van het leven in hun stad van herkomst
uitstellen tot die periode van de dag, in welke tijdzone op de wereld
ze ook zitten.
"lk had er bijna tussen gehangen", zegt Nijgh, met knipperende ogen
achter een nieuwe uilenbril de rij foto's afgaand, "onlangs kreeg ik
vreselijke pijn, eerst in de onderbuik, maar al gauw over mijn hele
lijf. Ik zag het zelf voor kanker aan, maar het bleek 'slechts'
blaasontsteking, een mooie negentiende-eeuwse kwaal, voor mannen
tenminste. Ik wist wel dat er iets aan te komen stond, want ik had al
maanden geen trek meer in roken of drinken. Dat zijn geen goede tekenen.
Nee, geen idee waarom ik al jaren No.1 met stip op te verwachten
dodenlijstjes sta. Alsof ik de Nederlandse Keith Richards ben. Ik ben
gewoon een oude man, zoals iedereen van mijn leeftijd, misschien iets
vogelverschikkeriger dan het landelijk gemiddelde, maar dat is eerder
erfelijk bepaald dan het rechtstreekse gevolg van drank en drugs.
Nicotine, bedoel ik dat laatste geval natuurlijk. De laatste twintig
jaar tenminste." [...]
"Intellectueel? Intellectuelen schrijven geen liedjes. Ik ben een
literaire putjesschepper. Op de maatschappelijke ladder sta ik, in des
meesten mensenogen, misschien twee treetjes boven de souteneur. En ik
ben niet half zo interessant. De woordvoerders van een generatie? Ga
toch weg! Bij mij op de hoek is een sigarenwinkel die, naast de
roddelbladen, het tijdschrift Plus - voor
oudere mensen, met een 'd', dat nog wel -
op de toonbank heeft liggen. Deze week stond Boudewijn de Groot op de
omslag. Mijn mooie alter ego! Dat zet de woordvoerders van een generatie
toch even op hun plaats? De enige troost was dat Plus voor het eerst in
haar geschiedenis - dé
geschiedenis moet ik derhalve zeggen -
binnen een week was uitverkocht. We hadden het eerder toch over
erfelijkheid? Nou, Bo ontwikkelt zich tot net zo'n mooie, gedistingeerde
oudere heer als zijn vader was. Ik hoef me dus geen zorgen te maken over
mijn boegbeeld. De dag dat ze hem op zullen graven voor een dna-onderzoek
in het kader van een oude vaderschapskwestie zal hij nog een optreden
verzorgen waarvoor ik me niet zal hoeven schamen."
Samensteller van knipselmap en knipsels: Daniël van Eijmeren