Type: Knipselmap

Lennaert Nijgh

Knipsels:

Boudewijn de Groot is nog geen Jaap Fischer  1964, [in/om augustus?]
Na de unieke presentatie van het Nederlandse lied door Jaap Fischer verscheen op de platenmarkt de 20-jarige Boudewijn (Bo) de Groot. Wat Bo met Fischer gemeen heeft is, dat hij zich begeleidt op een gitaar en dat zijn liedjes uiten wat er in de harten van de jonge mensen van nu leeft. Verder mag men hem, wat veel wordt gedaan, niet met Jaap Fischer vergelijken, want Boudewijn de Groot zingt geen eigen teksten. De liedjes werden geschreven door zijn vriend Lennaert Nijgh (19), die eveneens studeert aan de Filmacademie te Amsterdam. Bo zette ze op muziek.
Boudewijn de Groot moderne troubadour  1964, oktober 2
Boudewijns repertoire bestaat uit slecht[s] acht liedjes die hij "Nederlandse chansons" noemt. Maar deze acht liedjes hebben hem drie televisie-uitzendingen, een radio-programma en twee grammofoonplaten bezorgd. [...]
Op [het lyceum] begon het. Zoals iedereen tokkelde [Boudewijn] af en toe wat op een gitaar en zong er wat bij. Op aanraden van zijn schoonzusje ging hij er mee door en nam gitaarles. In die tijd was Jaap Fischer erg populair bij de middelbare scholieren. Dit genre lag Boudewijn wel, hij schreef zelf een paar liedjes en zong deze op schoolavonden. Hij maakte kennis met de nu 19-jarige Lennaert Nijgh, een Haarlemse jongeman die af en toe stukjes in een krant schreef en voor zijn plezier films maakte.
"Lennaert had voor een geluidsfilm een jongen nodig die liedjes bij een gitaar zong," zegt Boudewijn. "Die jongen werd ik. Ik schreef twee liedjes en die werden opgenomen. Er zou niets gebeurd zijn als Lennaert zijn film niet een keer vertoond had voor een paar kennissen van zijn ouders. Daar was ook Ed Lautenslager, omroeper bij de NTS. Hij meende dat ik een aardige stem had, maar vond dat Lennaert de liedjes voor mij moest schrijven."
Dit gebeurde. Ed Lautenslager had relaties bij Phonogram, er werd een bandje opgestuurd en Phonogram-functionaris Tony Vos was onmiddellijk enthousiast. De liedjes "Élegie prénatale" en "Strand" werden op de plaat gezet. Daarna volgde een plaatje met "Seksuele voorlichting" en "Refrein voor..." en binnenkort komt er een e.p.-tje met deze vier liedjes en nog twee andere.
Naar aanleiding van de eerste plaat werden Boudewijn en tekstschrijver Lennaert door Wim Ibo uitgenodigd voor zijn Cabaretkroniek. Boudewijn zong toen zijn liedje "Strand" en kreeg daar veel positieve reacties op. Later volgde een optreden in 'Nieuwe oogst' en vorige week zaterdag in 'Combo'.
De liedjes handelen allemaal over de liefde, meestal de ongelukkige liefde. Ze lijken op de eerste liedjes van Jaap Fischer, maar waar Fischer faalde door melige teksten, munten de liedjes van Lennaert Nijgh uit door originaliteit en spitsvondige woordkeus.
Binnenkort gaat Boudewijn opnamen maken voor het KRO- televisieprogramma voor de vrouw "Driekwart in de middag". "De KRO is wel ontzettend voorzichtig," zegt Boudewijn. "Veel teksten werden afgekeurd omdat men ze te pikant en ondeugend vond."
"Toch hoop ik wel dat Lennaert nu eens liedjes over andere onderwerpen gaat schrijven, want we hebben er nu genoeg over de liefde. Ik ben een groot bewonderaar van George Brassens en die zingt ook over de meest uiteenlopende onderwerpen." [...]
Er zijn wel plannen voor de toekomst. Wim Ibo heeft bedacht dat het wel aardig zou zijn de oudste en de jongste generatie samen te laten zingen, misschien ook op de plaat. Dit gaat Boudewijn doen bij de bij ouderen bekende Paul Collin.
Jong talent vanavond op radio en televisie  1965, februari 20
AMSTERDAM, 19 febr. - Steevast iedere middag treffen elkaar in het Amsterdams Koffiehuis aan de Oude Zijds Voorburgwal twee jeugdige Nederlanders: liedjeszanger Boudewijn de Groot en tekstdichter Lennaert Nijgh. De eerste komt er de lunchpauze welke hem wordt toegemeten als employé van een in de nabijheid gevestigd warenhuis uitzitten, de tweede brengt er het uurtje vrijaf van de filmacademie door. Toch is het niet zo dat deze twee jongelui er zitten om uit te blazen van het karwei van de ochtend. Het uitgangspunt is eerder om in grote trekken alvast gestalte te geven aan beider ambities. Die ambities liggen op de eerste plaats op het terrein van het chanson.
Boudewijn de Groot gaf er de brui aan  [1965 of 1966],
[Over live-optredens, met o.a. Een meisje van 16 en Welterusten mijnheer de president.] De enige plek waar we Boudewijn rustig zijn boodschap hebben horen verkondigen, was het Koetshuis (voor de pauze, daarna begon het geduvel over de terugreis en was de laatste animo verdwenen).
Met een aangename stem, behoorlijk gitaarspel en een snuifje pikanterie zong Boudewijn de Groot de teksten en de vertalingen van zijn vriend Lennaert Nijgh. Verdraaid goede teksten, die het waard zijn om beluisterd te worden. Een protestliedje als Mijnheer de president kan niet worden afgedaan met schouderophalen. Temeer niet, omdat Boudewijn in het verleden heeft bewezen, met heel zijn bescheiden gestalte achter de boodschap te staan. Maar dan moet het publiek wel rustig zijn.
[boudewijn is een lieve, relaxte jongen]  (1965 of 1966),
Boudewijn de Groot is een lieve, relaxte jongen. Maar de laatste tijd heeft hij redenen om iets minder relaxed te zijn. Hij begint een beetje genoeg te krijgen van zijn rol van een eenzame, romantische troebadoer, die met zijn eenvoudige gitaar en wijsgerig gezang zalen vol ernstige AJC-types bekoort. Voor Boudewijn zelf is die periode al weer over, en hij heeft er erg veel moeite mee om zich terwille van het publiek nog steeds in die suffige sferen te bewegen. (Of begeven, het is allemaal goed wat je zegt.)
'Ik wil me gaan richten tot het soort mensen waar ik me bij thuis voel. Als andere mensen mijn platen dan ook nog kopen, is dat mee genomen, maar het hoeft niet zo nodig meer. Als ik in de populariteits-pol van Steenwijk lees dat ik bovenaan sta, samen met de Heikrekels en Toon Hermans, schrik ik me rot. Ik ben het laatste jaar erg veranderd. Je wordt, geloof ik, altijd wel door een bepaalde stroming in de muziek beinvloed. Ik zie niet dat ik met iets nieuws aan kan komen, dat volkomen los staat van elke bestaande stroming. Alles komt voort uit iets anders, Vroeger werden Lennaert en ik beinvloed door de chansonniers, nu door pop. Het verschil tussen Lennaert en mij is dat Lennaert de popbeweging van een afstand volgt, en dat ik gewoon mee leef. Misschien klinkt dat een beetje aanmatigend, maar zoals de zaken nu staan, moet ik Lennaert precies vertellen wat voor teksten hij voor me moet schrijven, want hij voelt zelf niet de behoefte om te veranderen. Lennaert is Lennaert, een vaststaand verschijnsel. Ik ben, bij wijze van spreken, ieder jaar weer iemand anders. Dat wil niet zeggen dat ik beter ben dan Lennaert, maar wel anders. Vind je het niet lullig dat ik op die manier praat? ik kan het moeilijk vermijden omdat Lennaert een essentieel onderdeel van mijn werk is.'
Hitweek: Er gaan steeds maar geruchten, dat je met een grote show door het land wil trekken. Hoe zit het daarmee?
Boudewijn: 'Ik zit een beetje met die show in m'n maag. De moeilijkheid is namelijk, dat ik precies weet hoe die er uit zou moeten zien, maar dat het financieel gewoon niet haalbaar is. Lennaert en ik hebben uitgerekend dat we de show voor ongeveer fl 1500,- zouden moeten verkopen. Met dat bedrag zouden we een groep, een aantal vreemde artiesten als vuurvreters en dansmeisjes en een complete lichtinstal- latie moeten betalen. Dan krijg je nog de kosten van kostuums en andere attributen. Het resultaat is dat we een heel andere, simpele show moeten maken, terwijl we steeds dat betere geheel in ons hoofd hebben. Als je maar weet dat hetgene waarmee je bezig bent, maar een slap aftreksel is van je oorspronkelijke idee, heb je er ook niet zo veel zin meer in.'
Hitweek: Het zou wel uitstekend zijn als jullie toch doorzetten. Dan zagen de mensen in de kleinere plaatsen dat er inderdaad andere dingen aan het gebeuren zijn.
Boudewijn: 'Ik wil het ook heel graag. Zelf hoef ik er niet aan te verdienen, als ik maar met iets bezig ben, waar ik helemaal in geloof. Maar ja, je kan in Nederland kennelijk nooit iets helemaal goed doen, omdat er zo weinig geld beschikbaar is. Eigenlijk hebben mensen zoals wij een hele goeie miljonair nodig, die onze projekten wil financieren, zonder er zeker van te zijn dat er geld aan te verdienen valt. Zolang we die man niet hebben gevonden, moeten we maar met wat minder tevreden zijn, maar het is wel erg jammer. Ik ben ervan overtuigd dat er erg veel talent in Nederland rondloopt, dat door die vervelende geldmoeilijkheden nooit van de grond komt.
Hee Boudewijn [artikel]  [1966, februari 25 - vrijdag]
BOUDEWIJN DE GROOT. Een lange jongen, die verlegen lijkt, maar het om de drommel niet is. Terwijl zijn platen nu de Nederlandse hitparade bereiken, brachten ze hem een jaar geleden nog geen sou op. En nog maar vier jaar geleden had hij nooit van zijn leven gezongen. Toen zag hij zijn toekomst alleen nog maar als cineast en ijverig bracht hij de dagen door als leerling van de Amsterdamse filmacademie. Door een toeval, dat overigens al in vele interviews is vermeld, werd toen zijn talent voor het chanson ontdekt door zijn vriend Lennaert Nijgh.
[Boudewijn:] "Lennaert en ik kenden elkaar al van de lagere school. Maar later zijn we elkaar uit het oog verloren en eigenlijk raakten we pas op de filmacademie weer bevriend. Lennaert was toen aan een filmpje bezig, "Feestje bouwen" heette het, en hij zocht een jongen, die liedjes zong. Je weet wel, zo'n zanger die romantisch onder het balkon ouderwets stond te doen. En toevallig was ik in die tijd juist wat aan het proberen met een gitaar, min of meer geinspireerd door Jaap Fischer. En daarom heeft hij mij toen genomen voor zijn film. Het was trouwens de eerste keer, dat-ie een liedje schreef, "Aan het strand", en alweer door een toeval trok dat twee jaar later de aandacht van een televisieman, van Ed Lautenschlager".
Lennaert Nijgh [over overleven]  1966, oktober [28 ?]
Ondertussen schrijft Boudewijn nog steeds de muziek bij Lennaerts teksten. Het mooiste van hun samenwerking is, dat ze beiden geheel achter de teksten staan. Ze zijn allebei, met enige restricties, in politiek geinteresseerd. [Lennaert:] 'Het interesseert me hoegenaamd niet hoe minister Samkalden - die is toch van justitie hè? - zijn zaken over het naamloze-vennootschapwezen gaat doen. Het interesseert ons wel wat er in Vietnam gebeurt en zeer zeker het provotariaat. Ik voel me er verwant mee, kunstenaars zijn ook provos. Ze zijn dan ook helemaal niet nieuw, provoceren is zo oud als de wereld. Artisten staan geloof ik van nature vijandig tegenover de maatschappij. Het fijne van onze provos is dat ze ook doen wat ze zeggen. Dat is bij de grote partijen anders. De PvdA is eigenlijk net een CDU geworden'.
Film van orgel-enthousiast  1966, oktober [28 ?]
Lennaert Nijgh schrijft al lang. Zelfs voordat hij zelf een pen kan hanteren, dicteerde hij verhaaltjes aan zijn grootmoeder. Later schreef hij in schoolkranten, maar omdat de leerprestaties tegenvielen, werd dit door de rector verboden. Lennaert koos verschillende pseudoniemen, maar de rector herkende zijn stijl. Aanvankelijk wilde hij poppenspeler worden, maar via het schooltoneel werd het film. En na die film kwam het tekstschrijven. [...]
[Vraag:] 'Vind je het lied een goed uitdrukkingsmiddel om een bepaalde politieke mening te verkondigen?'
[Lennaert:] 'Voor bepaalde dingen wel. Artiesten zitten altijd links. Ik ben wel van mening dat de termen rechts en links meer op een levenshouding slaan dan op de echte politiek. Zeker zoals die politiek de laatste tijd zich heeft gemanifesteerd. Gelukkig komt er nu een verscherping.'
"De jeugd overleefd"  1966, [november]
Lennaert Nijgh gisteren: "De samenwerking tussen Boudewijn en mij is tamelijk moeilijk. Zelf begrijpen we er niet veel van; een redelijk gelukt artistiek huwelijk, aan geboortebeperking denken we voorlopig nog niet".
De man achter Boudewijn  1966, [voorjaar/zomer?]
'Het heeft zijn vervelende kanten, het heeft ook z'n voordelen. Boudewijn krijgt natuurlijk alle roem en eer voor de liedjes die succes hebben. Maar hij krijgt ook alle kritiek en verwijten. De mensen begrijpen niet dat het niet Boudewijns teksten zijn. Ze kunnen hem hoogstens verwijten dat hij ze zingt, maar niet dat het zijn woorden zijn, zijn bedoelingen. Ik vind het niet vervelend dat ik niet alle eer krijg. Tekstschrijvers zijn nogal kleurloze figuren, echt voor de achtergrond, geloof ik.'
Lennaert Nijgh, schrijver van de meeste teksten die Boudewijn de Groot zingt, eindexamenkandidaat van de Amsterdamse filmacademie, vertaler, prozaschrijver. Boudewijn en hij kennen elkaar zestien jaar, begonnen samen liedjes te maken voor schoolfeesten (ongeveer vijf jaar geleden), Boudewijn trad daarna op in een film van Lennaert, hij zong daarin en werd zo ontdekt. Twee jaar geleden begon Lennaert het tekstschrijven 'serieus te doen'. Nu heeft hij allerlei werk naast het teksten schrijven voor Boudewijn, vertalingen, etc. Zijn grootste hobby, naast zijn werk, is lekker eten. Wat zijn leven het meest beheerst is de liefde.
'Ik heb geen idee met welk van mijn drie bezigheden-van-nu mijn leven later het meest gevuld zal worden. Ik waag me eigenlijk nooit aan voorspellingen, want dan gebeuren de raarste dingen. Een jaar geleden wist ik het allemaal precies, tot mijn vijfendertigste had ik het allemaal precies uitgemeten. Maar toen ben ik zo verschrikkelijk door elkaar gegooid, dat ik met voorspellen ben opgehouden...'
'M'n interesse: Ik lees veel kranten. Ik kom af en toe thuis met De Waarheid, Elsevier, De Telegraaf en Het Parool onder m'n arm. Ik amuseer me ermee, het interesseert me. Ik maak me zelden kwaad over politiek, ik word wel eens verdrietig. Nederlandse politiek vind ik dorpsgeroddel, de buitenlandse politiek vind ik zeer gecompliceerd.' [...]
'Ik ben blij dat ik naast de liedjes de film heb om me uit te drukken. Wat ik tegen liedjes heb, is dat het zo'n klein en beperkt medium is. Ik wil soms een heleboel, dat kan dan niet daarin. Films zijn voor mij prettiger, verhalen kan ik me nog meer in uitdrukken. [...]
'Ik geloof dat Boudewijn en ik elkaar zeer goed aanvullen in het maken van teksten en muziek. Hij maakt prachtige muziek, ik beheers, vind ik, de Nederlandse taal goed. Ik houd van taal, ik houd ook van het verleden.'
'In de liedjes kan ik natuurlijk niet alles kwijt. Privé schrijf ik ellenlange koningsdrama's, als ik Vondel lees kan ik gaan zitten en in exact dezelfde stijl verder gaan. Ik doe het ook in mijn nieuwste film.'
Boudewijn de Groot [20 vragen]  1966, [voorjaar?]
Interesseert het je wie je teksten schrijft?
Boud: Ja... nou (trekt rimpels) het interesseert me niet zo in die mate. Als het een onbekende is, dan sta ik er wel een beetje sceptisch tegenover, maar als ik dan zijn teksten lees en ze zijn goed, dan kan het me verder niet schelen, wie het is. Alleen als ik de mensen ken, Lennard Nijgh bij voorbeeld en zelfs ook Harry Geelen, dan vertrouw ik er zo'n beetje bij voorbaat in.
Boudewijn de Groot wil geen etiket  1967, januari 14
[Boudewijn] formuleert bedachtzaam, af en toe met 'n gewoontegebaar zijn lange haar wegstrijkend. In de hoek van de kamer van het Amsterdamse drie-hoog, waar Boudewijn de Groot met vrouw en kind het gereedkomen van eigen flatje in Weesp afwacht, staat zijn gitaar. Hij draagt een bruin spijkerpak met een felgekleurd overhemd. Zijn uiterlijke verschijning is even onconventioneel als zijn beroep: liedjeszanger. Dat is overigens een vrijblijvende aanduiding. Kan 't misschien wat nauwkeuriger? Is hij protestzanger? Nee; hij zingt veel meer dan protestliedjes. Is hij cabaretier? Nee; er zijn wat liedjes die "du cabaret" zijn, maar ze drukken geen stempel op zijn repertoire. Is hij dan misschien (zijn naam kwam toch op de hitparade voor) tienerster? "Alsjeblieft niet!" zegt hij vol afgrijzen. Maar hij is wél populair. Zijn uiterlijk zou het misverstand in de hand kunnen werken. Waar hij komt, wordt hij herkend, Dat komt door de teevee. Hij kan de gevolgen van zijn faam niet ontlopen. Hij heeft weggeef-fotokaarten, die hij desgevraagd van zijn handtekening voorziet. Dat hoort er nu eenmaal bij. Maar 't is wel poespas. En van hem hóéft 't niet... Als er dan toch met alle geweld (en daar is haast niet aan te ontkomen) een etiket op Boudewijn de Groot moet worden geplakt, kan men stellen dat hij nog 't meest verwantschap vertoont met de Franse chansonniers. Zij, immers, zingen teksten Die Iets Te Zeggen Hebben. En dat kan ook gezegd worden van Boudewijn, die het nu de hoogste tijd vindt dat zijn vriend Lennaert Nijgh in het gesprek betrokken wordt. "...Want bijna alles wat ik zing is van Lennaert Nijgh."
Over! Van de Amsterdamse Marnixstraat naar de kamer van Lennaert in diens riant ouderlijk huis te Heemstede. Boudewijn en Anneke zijn beiden meegekomen; ze hebben die avond voor zoontje Marcel, die in december twee wordt, een babysitter weten te strikken. Maar moeder Anneke, minigerokt, resoluut, goedlachs, moet in de loop van de avond wel even aan de telefoon komen, want het leven eens babysitters kan moeilijk zijn. [...]
Hun vriendschap dateert al van jaren her. Ze waren buurtgenoten en beiden op het Coornhertlyceum, waar Boudewijn ook eindexamen deed. Lennaert stapte over naar 't Kennemer, haalde daar zijn h.b.s.-A-diploma en ging vervolgens, net als Boudewijn, naar de filmacademie in Amsterdam. Boudewijn wou aanvankelijk filmacteur worden, liep de academie ook af, maar film interesseert hem nu niet meer. Lennaert daarentegen is bezig uitvoering te geven aan zijn vaste voornemen zich een carrière als filmregisseur op te bouwen. Wat hem niet verhindert om teksten te schrijven voor Boudewijn, die daar dan feilloos de juiste muziek aan toevoegt. Zelf zingen? Dat doet Lennaert Nijgh alleen in de badkamer. Hij is wat jonger dan Boudewijn. Blonder ook, en kortharig. Het wordt in deze tijd gebruik de jonge mannelijke mensheid te klasseren als een honderas: langharig en kortharig. De langharigen trekken de aandacht. De kortharigen gelden nog altijd als gewoon. Lennaert Nijgh ziet er gewoon uit, al wordt zijn kin gesierd door 't begin van 'n baardje. Gewoon een jonge vent, die in januari eenentwintig zal worden. Dan mag ie stemmen. Mocht hij dat nu al, dan zou de P.S.P. de gelukkige zijn. Allicht: Wel te rusten, meneer de president... Boudewijn de Groot, die al twee keer zijn stemplicht heeft vervuld, deelt bereidwillig mee dat hij bij de statenverkiezingen P.S.P. stemde en voor de gemeenteraad Provo. "...Ik ben zelf geen provo. Ze hebben mijn sympathie. Maar ik hoor er niet bij."
Waar hoort hij dan wel bij? Wel, net als Lennaert Nijgh tot die groep jonge volwassenen van keurig-netten huize met een uitstekende schoolopleiding, die vindt dat 't voortaan anders moet in de wereld. Anders gezegd: ze behoren allebei tot de generatie die nu, naar het oordeel van vele ouderen. zo'n grote bek heeft. Op de nieuwe langspeelplaat komt één tekst voor die Boudewijn zelf heeft gemaakt. In dat lied constateert hij het een en ander: "tot nu toe was 't nooit geheel volmaakt" en "de ouderen zijn niet meer zoals vroeger halve goden" en "de vrede is nog steeds een visioen"...
De sleutel tot Lennaerts en Boudewijns artistieke samenwerking en hun tot en met de filmacademie merkwaardig evenwijdige levensloop ligt in hun puberjaren. Lennaert was al vroeg aan 't filmen en in een van zijn allerprilste produkties was Boudewijn een jongen die twee zelfgemaakte liedjes zong, zichzelf op de gitaar begeleidend. Lennaert Nijgh, die al op zeventienjarige leeftijd korte verhalen schreef in het Haarlems Dagblad, zag ook niet tegen het fabriceren van wat liedjes op, waarin de invloed van Jaap Fischer aanvankelijk onmiskenbaar was. Boudewijn deed er muzikale klanken bij en vertolkte ze met zijn zuiver, lenig baritongeluid. De eer van hun ontdekking komt toe aan televisieomroeper Ed Lautenslager. Die zag veel in een filmpje dat als werkstuk van de filmacademie Boudewijns verrichtingen als zanger weergaf. Zo kwam het tot introductie bij een platenmaatschappij.
Er is sinds de eerste opname ("Op 14 mei '64, zo'n datum vergeet je niet!") heel wat gebeurd, zowel met de tekstdichter als met de uitvoerende kunstenaar. Boudewijn kreeg de verantwoordelijkheid voor een pril gezin. En Lennaert, al is hij dan nu weer thuis in het veilige Heemstede, woonde als leerling van de filmacademie een poos in een sloophuis in de Amsterdamse Reyer-Anslostraat, waar de politie van het bureau Overtoom om zo te zeggen in en uit liep. Hij weet dus van wanten als het gaat om het provotariaat en belendende bevolkingsgroepen. Dat proef je trouwens uit een tekst als Vrijgezel, een gevat met zeer beeldende dichtregels: "de peuken op de borden, en de kruimels in het bed" en "mensen die het beter wisten waren allemaal fascisten, die het aan verstand ontbrak".
Ik zie niet in waarom kunst niet commercieel kan zijn  1967, januari
Het komt zelden voor dat een tekstschrijver bekendheid krijgt. Meestal is de vertolker van een lied de enige die de massa leert kennen. Omdat Lennaert Nijgh zó'n unieke figuur op zijn terrein is, wilde ik jullie, door middel van het volgende interview, kennis met hem laten maken.
Eva jr.: Hoe zie je de plaats van een tekstdichter?
L. N.: Een tekstdichter is afhankelijk van een artiest. Als hij niet zelf een lied kan brengen, moet hij iemand vinden die het wel kan. Ik schrijf mijn teksten op iemand. Als ik een tekst voor Boudewijn maak, heb ik hem steeds in mijn hoofd. Ik probeer me uit te drukken op een manier die hem ligt, zodat hij zelf zoveel mogelijk achter de tekst kan staan. Ik kan niet zo maar in het wilde weg schrijven. Ik wil van te voren weten wie een lied gaat brengen.
Eva jr.: In hoeverre vind je een tekst belangrijk in een liedje? Platen met de meest onbenullige teksten worden vaak enorm verkocht.
L. N.: Dat is gewoon een heel andere afdeling. Daar heb ik niks mee te maken. Ik ben tekstdichter. Wat Boudewijn brengt is eigenlijk op muziek gezette poëzie.
Eva jr.: Wat stel je je voor van Boudewijn zonder jouw teksten?
L. N.: Zonder mij had Boudewijn het gewoon niet gedaan. Dan was hij cineast geworden of iets anders, maar in elk geval geen zanger. Ik heb hem echt om moeten praten, want hij zag er eerst niet veel in. We zijn er eigenlijk voor de grap mee begonnen. We hadden niet verwacht dat het zo zou lopen.
Eva jr.: Schrijf je uitsluitend voor Boudewijn? Heb je daar een dagtaak aan?
L. N.: Ik maak, op enkele nummers na, het hele repertoire van Boudewijn. Dat is een behoorlijk zware taak. Ik zit soms maanden aan een langspeelplaat te werken. Dan ga ik weer een tijdje filmen, want je kan niet een heel jaar schrijven. Dan raak je volkomen leeg. Ik vertaal soms voor andere artiesten en ik heb laatst teksten gemaakt voor Adèle Bloemendaal, en voor een aantal televisieshows van Rob Touber. Ik zou trouwens best wat meer voor vrouwen willen schrijven. Vooral voor Liesbeth List.
Eva jr.: Als je inderdaad op "iemand" schrijft zullen je teksten voor iemand als Liesbeth heel anders zijn dan die voor Boudewijn.
L. N.: Ja. inderdaad. Boudewijn voelt mijn teksten heel goed aan. Behalve de erotische. Teksten die betrekking hebben op liefdesproblemen begrijpt hij niet, omdat hij er zelf nooit last van heeft gehad. Hij is heel jong en heel gelukkig getrouwd.
Eva jr.: Zou je die teksten dan niet beter door iemand anders kunnen laten brengen?
L. N.: Ik ken niemand die dat zou kunnen. Behalve één man, en die staat erop om alleen zijn eigen teksten te gebruiken. Ramses Shaffy. Die weet precies wat ik bedoel. Hij is een ontzettend fellevend mens. En een erg ongelukkig mens. Boudewijn is veel meer in zichzelf gekeerd dan Ramses. Ze hebben ook een heel verschillende presentatie. [...]
Eva jr.: Vind je Nederlands een hanteerbare taal?
L. N.: Nederlands is een uiterst moeilijke, maar zeer literaire taal. Je kunt er heel mooie dingen mee doen.
Lennaert kan het weten.
Waarom kan ik niet schrijven wat ik voel?  [1967, januari?]
Er zijn nogal eens moeilijkheden geweest met je tekstdichter Lennaert Nijgh. Je zou geweigerd hebben bepaalde liedjes te zingen, omdat je er niet achterstond.
Boudewijn: Lennaert laat altijd in interviews zetten, dat hij zo'n erbarmelijk liefdeleven heeft, erg zielig is en altijd maar blauwtjes loopt (hij overdrijft graag) en dat ik zijn teksten niet begrijp, omdat ik gelukkig getrouwd ben. Maar het is met mij net zo gegaan als met hem. Ik ben nu inderdaad gelukkig getrouwd, maar ik begrijp heel goed, dat het voor hem een groot probleem is als hij door een meisje verlaten wordt. Dáárom keur ik zijn teksten niet af, niet om de inhoud of de strekking, maar gewoon omdat ik ze niet goed vind, te poëtisch, te sentimenteel of technisch niet fijn. Lennaert geeft er dan altijd een andere uitleg aan. Als de mensen zijn film of een van de fragmenten ervan niet goed vinden, zegt hij: Jullie begrijpen het niet. Dat is misschien wel een laf verdedigingsmiddel van hem. Zijn nieuwe film? Daar weet ik weinig van. Ik heb alleen 't verhaal gelezen en daar zie ik veel in.
Het intrigeert me hoe hij zijn teksten schrijft. Misschien declameert hij ze wel eerst voor de bandrecorder. Het lijkt me vreemd als hij dat niet doet. Ik heb nooit LSD geprobeerd. Ik ben bang dat het gevaarlijk is. Je kleur- en muzikaal gevoel wordt sterk ontwikkeld. Je mist alleen de techniek, het zou een enorme janboel worden als je het meteen op papier zou zetten. En onder invloed van drank? Als ik wat gedronken heb, word ik moe. Het verhoogt mijn energie niet. Hahaha, het klinkt wel wat complexerig allemaal.
Dylan heeft me het afgelopen jaar erg bezig gehouden. Ik hoop in 1967 te kunnen wat ik in 1966 al hoopte. Hoe doet Dylan dat? Eerst dacht ik, hij belazert de boel. Hij schrijft een zin op en zoekt daar een rijmwoord bij en vult de volgende zin, want elke zin was een los beeld, zoals in 'Hard rain's gonna a fall'. Er zat geen verband in. Maar na heel vaak lezen zag ik hoe het in elkaar zat. Kennelijk was het niet waar. Hij moet het wel degelijk bewust hebben opgeschreven. Eigenlijk kan het mij niet schelen. Elke zin op zich was zo fijn.
Mijn teksten zouden op die van Bob Dylan lijken. Dat zullen de mensen mij misschien kwalijk nemen. Maar als de kritiek daartoe beperkt zou blijven, zou ik erg gelukkig zijn. Een eigen stijl komt vanzelf, als je eenmaal bezig bent. Nee, ik heb er nog niet met Lennaert over gesproken, alleen nog maar met Anneke, m'n vrouw en met jou dus.
Het Nederlandse chanson verovert langzamerhand ons land  1967, [januari of februari?]
Het Nederlandse chanson is zijn opmars begonnen. Lange tijd werd beweerd dat onze taal niet geschikt was voor het schrijven van goede songteksten, zangers en zangeressen klaagden dat zij altijd maar vertalingen van succesvolle buitenlandse liedjes moesten zingen.
Maar daar is nu duidelijk verandering in gekomen en artiesten als Ramses Shaffy, Boudewijn de Groot, Martine Bijl, Liesbeth List en Conny van den Bos bewijzen op dit ogenblik dat ook liedjes met een oorspronkelijke Nederlandse tekst een grote kans op succes hebben - en tevens kwaliteiten kunnen bezitten.
Een schrijver van de betere Nederlandse songtekst is de jonge Haarlemmer Lennaert Nijgh, die drie jaar geleden zijn carrière als liedjesschrijver begon met het maken van teksten voor Boudewijn de Groot.
Vrijwel alle liedjes die door Boudewijn de Groot worden gezongen werden geschreven door Lennaert Nijgh en velen zien hen reeds als een onafscheidelijk duo.
Zelf zei bij gisteren: "Dat we nu uitsluitend een duo vormen is niet helemaal waar. Ik wil me dan ook meer gaan toeleggen op het schrijven van teksten voor andere artiesten. Ik heb nu teksten geschreven voor Liesbeth List, Elly Nieman, Conny van den Bos. 'Voor Martine Bijl heb ik er een paar klaar liggen, waarvan ik hoop dat zij ze wil zingen." [...]
Is ons land rijp voor het Nederlandse chanson?
Lennaert Nijgh: Ja. Er moesten alleen nog meer mensen komen die goede Nederlandse chansons kunnen schrijven. Er zijn er niet zoveel. Ramses is er een van. Men noemt hem vaak cabaret, maar zijn liedjes zijn veel meer een chanson. Hij schrijft veel goede teksten, maar hij heeft het zo druk dat hij vrijwel geen tijd vindt voor andere mensen wat te maken.
En Hans Andreus schrijft ze ook wel eens. Het is eigenlijk begonnen met de liedjes van Jaap Fischer."
Lennaert Nijgh is een grote voorstander van het zingen van Nederlandse chansons en niet alleen omdat hij ze zelf schrijft. Hij zegt: "De groep mensen die volledig het Franse chanson begrijpen is relatief klein. Toch is het belangrijk dat men ze verstaat, want daar gaat het bij een chanson om. Het zijn luisterliedjes."
Schrijft hij zijn teksten makkelijk?
Hij antwoordt: "De tijd die zij bij mij nodig hebben om tot stand te komen, ligt tussen de twee weken en een kwartier. Men zegt wel eens: Er moet eerst wat in, voordat er wat uitkomt. Dat klopt ook wel. Maar ik bedoel dat anders. Ik gebruik nooit middelen zoals LSD of TRI. Ik weet niet wat de reacties zijn bij dat gebruik. Ik doe het ook niet, omdat het bijzonder schadelijk is."
De ridder in het Land van Maas en Waal  1967, [eind maart of begin april]
Betekent dit dat succes hem niets doet? Boudewijn: "Nee, natuurlijk niet, het is gewoon onzin om te zeggen dat het me niks kan schelen als ik geen succes heb. Dat wil iedereen hebben en daar doe je ook je best voor; succes wil je zo lang mogelijk bewaren. Maar je moet je wel constant voorhouden dat het vliesdun is en als je erover aait, springt het kapot".
Het is een zelf bescherming die gesymboliseerd is in een verhuizing van Amsterdam naar Weesp. Hij woont daar met Anneke en twee kinderen Op een flat. Een auto - "als ik ooit m'n rijbewijs haal" - moet straks het zelf gewilde isolement naar behoeven doorbreken. De samenwerking met tekstschrijver en Haarlemmer Lennaert Nijgh is door de verhuizing niet minder geworden en is "dus" nog even frustrerend als vroeger.
Boudewijn: "Ik voel me soms diep triest, jaloers, zelfs op mensen als Johnny Hoes. Ik zou het niet willen wat hij doet, maar ik zou het ook nipt kunnen. Ik kan gewoon geen tekst schrijven. Ik ben ook jaloers op Lennaert en Bob Dylan. Van Dylan durf ik geen plaat meer op te zetten, ik ga hem haten. Het is de angst weer geconfronteerd te worden met het feit dat ik het niet kan".
Ik ben jaloers op Johnny Hoes  [1967, maart? april?]
Ik dacht eigenlijk dat jij geen intervjoes meer zou geven...
[Boudewijn:] Dat klopt ja... Weet je wat het is, er is nog nooit een goed intervjoe met mij geweest, ik kom nergens uit zoals ik ben... Maar dat ik toch jou een intervjoe laat maken, daar heb ik mijn redenen voor... Ik zal heel eerlijk zijn. Jullie hebben over mijn elpees geschreven, hij schrijft zijn teksten niet zelf... Dat hield mij enorm bezig, nog steeds trouwens, ik ben erg jaloers op mensen als Bob Dylan, Lennaert Nijgh, Johnny Hoes zelfs, omdat die teksten maken kunnen... Tis echt zo, soms kan ik wel huilen, ik probeer het alsmaar opnieuw met bloed, zweet en tranen, maar er komt gewoon niets uit... Het trof me daarom zo in Hitweek, omdat ik Hitweek nog altijd het beste muziekblad van Nederland vind, ik lees Hitweek voor de besprekingen van mijn platen, zoals ik Nico Scheepmaker lees voor de teevee-optredens van mij... Ik had toen een laf uitvluchtmiddel, ik las Hitweek niet meer... en nou vond ik het leuk toen je opbelde voor een intervjoe, er staat ontzettend veel geouwehoer in Hitweek, zo'n boekbespreking, daar staat toch eigenlijk niks in, ik vind dat bijvoorbeeld een intervjoe met mij veel meer op zijn plaats is... Er wordt in Hitweek nogal eens wat aangerotzooid, die boekenrubriek is dus helemaal niks, en AU eigenlijk ook niet, maar dat wordt wel beter de laatste tijd, er staan alleen nog zoveel stoplappen in... Maar Hitweek blijft uniek want het gaat door, het voelt dat het gelijk heeft... Weet je dat ik tegenwoordig wel eens schrik van de jeugd, van de Hitweeklezertjes en de Kinklezertjes, er gaat niets meer van uit, als je nou die brievenbuspaginaas leest, het is net zo goed klootjesvolk... Wat ik ook niet begrijp is dat jullie zo anti Veronika zijn, ik luister wel es naar andere popstasjons, Caroline, London, maar als ik nou Johnny Walker hoor, da's toch helemaal Joost, en dat was er toch veel eerder...
Iedereen gooit me dood met dat verhaal van, Lennaert Nijgh heeft konstant liefdesverdriet, en jij bent getrouwd met het eerste het beste meisje, zodat jij er niet over zou kunnen oordelen...
[Boudewijn:] Dat zeikverhaal, word ik helemaal ziek van, dat verhaal strooit Lennaert rond... Bij de een gaat liefdesverdriet gauw over, bij de ander duurt het jaren, maar de eerste echte liefde die uitgaat, dat is altijd rot, en dat maakt iedereen mee.. Ik begrijp niet waarom Lennaert dat verhaal nog altijd vertelt, hij heeft een hele tijd onder de plak van zijn moeder gezeten, hij staat eigenlijk nog maar kort op eigen benen, misschien zit het em daarin.
Hou je nog van je vrouw?
[Boudewijn:] Daar laat ik me niet over uit...
Een ander onderwerp dan maar. Die teksten van Lennaert, bij welke muziekuitgeverij zitten die, bij Impala?
[Boudewijn:] Nee, ze zitten bij Altona, maar dat maakt voor hem niets uit... En mijn platen worden toch wel gedraaid bij Veronika, want Tineke van Veronika is de eh huisgenoot, zal ik maar zeggen van mijn producer Tony Vos, via die weg heb ik toch zingt... [?]
Een vreemde vogel [artikel]  1967, [april? mei?]
Lennaert Nijgh. De naam klinkt intussen bekend in Nederlandse oren. Hij is de man die Boudewijn de Groot van teksten voorziet. De man áchter Boudewijn, verantwoordelijk voor de poëzie die de langharige, hoogst individualistische bard van deze gekke tijd met zoveel succes in klanken verpakt. [...]
Boudewijn de Groot, broodmager, met zijn gitaar, zijn donkere lokken, zijn spijkerpak, verkócht 't. Gewillige afnemers bij de vleet. De platenmaatschappij is zeer tevreden. Er is een tekstschrijver aan het woord wiens talent veel betekent voor deze tijd. Tekstschrijvers, dichters treden niet in de openbaarheid - zeker niet als ze, als deze, alleen maar zingen in 't bad.
Maar hier is dan Lennaert Nijgh, Boudewijns leverancier. Die als maker van een geflopte speelfilm na Arnhem, en na die barre kritieken in de kranten zijn wonden likt in het ouderlijk huis in Heemstede. Het is een uitermate fraai, op meer dan normale welstand duidend ouderlijk huis. En hij woont er nu, en hij eet er nu, wat per slot doodnatuurlijk is voor een enig kind van tweeëntwintig jaar in de vrijgezellenstaat. Maar Lennaert Nijgh, wiens zestigjarige vader reclameontwerper in ruste is, wordt goed nijdig als hij in een van die vernielende kritieken terloops en iet of wat vergoelijkend wordt neergezet als "uitgeverszoon", waarbij dan iedereen meteen denkt aan het Nijgh-en-Van-Ditmar-concern. Want de reeds lang ontslapen "Ome Han", in zijn tijd opperhoofd van De Nieuwe Rotterdamse Courant, van wie hoogbejaarde journalisten nu soms nog weleens benauwd dromen, is slechts verre famillie.
Hij wil maar zeggen dat hij zelf ook zakelijk volledig opdraait voor zijn eigen mislukkingen, zo goed als hij persoonlijk het profijt trekt van zijn artistieke successen. Die successen als tekstschrijver waren tot nog toe niet gering.
Waarom moet zo'n jongen dan zo nodig filmer willen zijn?
Hij is mager, donkerblond, heeft een aristocratisch gebogen neus en ironische ogen. Hij praat makkelijk, zichzelf noch anderen sparend, maar hij zegt geen woord te veel. Zijn kleren zijn gemakkelijk: coltruitje, broek en colbertje met ribbels. Een kinbaardje heeft hij een maand of wat een eerlijke kans gegeven, hoewel zijn spiegel ertegenop kwam. Hij is nu weer glad en ziet er geen dag ouder uit dan hij is.
Zijn noodlot - áls het dat is - begon met 'n 8-mm-camera als verjaarsgeschenk, jaren geleden, toen hij op 't Kennemer Lyceum nog die jongen was die bij sport altijd buitenspel stond en bij culturele activiteiten vooraan. Stapte na vier klassen gymnasium alfa over naar de twee laatste klassen van het h.b.s.-a-programma, wat hij altezamen "een ideale opleiding" noemt: praktische kennis op 'n klassieke basis. De amateur-camera kreeg het zwaar te verduren, leverde bij de eerste schoolfilmproduktie de ontdekking van medeleerling Boudewijn de Groot als acteur op.
Na het lyceumeindexamen in '64 volgden twee jaar Filmacademie. Jaren waarin, dank zij zijn boezemvriend en medium Boudewijn de Groot, tekstdichter Lennaert Nijgh nationale roem verwierf. Tamelijk wilde jaren, mag hij wel zeggen, waarin hij Boudewijn-het-huisvadertje zag ontstaan, naast diens gezellige, welgedane Anneke, die plotsklaps opdoemde op een feestje. Zelf was hij - is hij de niet-zo-vrolijke flierefluitende vrijgezel, nu eens hier, dan weer daar of zonder ene Joke, aan wie hij een gedichtenbundel heeft opgedragen. Zijn tijdelijke woonstee, een afbraakhuis in de Amsterdamse Reyer-Anslostraat, met een provo-genottempel op zolder, verschilde aanmerkelijk van de ouderlijke veste in Heemstede. Er stonden af en toe agenten voor 't bed.
't Is allemaal geschiedenis nu. Boudewijn en Anneke wonen met kleuter Marcel en baby Kaja op 'n flatje in Weesp. En Lennaert Nijgh verstrekt een visitekaartje met de naam van zijn firma: Colonna Film, waarvan hij niet alleen directeur, doch tevens het voltallige personeel is.
Een film maken betekent gróót zaken doen. Rekenen met bedragen waarvan de staart uit vele nullen bestaat. Daar is hij nu volop mee bezig. Want dezer dagen begint de produktie van een volgende speelfilm. Maar nu op volwassen 35-mm-formaat, breedscherm, liefst in kleur, met in de hoofdrollen Boudewijn de Groot, Anneke en hun nakomelingschap. Produktie, scenario, regie: Lennaert Nijgh. [...]
Hij ziet zichzelf graag in betrekking tot vele glazen pils, vele kelken jenever. Niet bij voortduring, maar af en toe, als het zo eens uitkomt. En 't komt vaak zo uit. Dat was al zo in zijn schoolverleden. "Uw zoon ligt dronken op het strand," zei toen hij vijftien of zestien was, een hypocriete telefoonstem tot zijn lang niet verheugde ouders. Hij fietste herhaalde malen het Spaarne in. "... Soms raak ik 'm nou eenmaal. Vorige week nog ben ik spiernaakt in een vijver in Aerdenhout gesprongen. Ha ha! Boudewijn heeft er foto's van gemaakt. Ben ik goed dronken, dan kan ik niet lopen en niet praten, maar ik krijg de beste ideeën." En die is hij dan, beweert hij, de volgende ochtend niet kwijt - wat een tamelijk uniek verschijnsel mag heten. [...]
En vriendinnen? Ah, ze zijn er bij de vleet. Maar de Liefde met 'n hoofdletter is voor Lennaert Nijgh een heel ander hoofdstuk. Een probleem dat zijn diepste wezen beroert. De naam van het probleem is bekend. Zij heet Joke. Zij zal straks, als de camera gaat lopen, script-girl zijn...
Even rustpauze voor Bo en Len  [1968, augustus?]
Boudewijn de Groot werd op 20 mei 1944 in Batavia (Ind.) geboren, ging naar Haarlem en later naar Heemstede. Daar behaalde hij zijn hbs-diploma en raakte hij bevriend met Lennaert Nijgh. Ze gingen samen liedjes schrijven, die Boudewijn zong en Lennaert op de film opnam. Bo (om het gemakkelijk te houden) begon te studeren aan de filmacademie, waarheen Lennaert hem later volgde. Boudewijn heeft overigens zijn filmopleiding nooit voltooid en is het meeste al weer, vergeten, terwijl Lennaert de schrik te pakken heeft na de slechte kritieken op zijn eerste, inderdaad weinig bevredigende resultaten. Hij bedrijft nu andere en succesvoller bezigheden, zoals tekstschrijven en managen.
Waarheen met vacantie?  1967, [voorjaar? zomer?]
[Boudewijn:] Verder ga ik ieder jaar met mijn vrouw een paar dagen naar een vriend in Aerdenhout en daar gebeuren altijd de meest idiote dingen. Lennaert Nijgh komt dan ook altijd. De LP "Voor de Overlevenden" is daar o.a. ontstaan.
Boudewijn de Groot: Ik zal pas rustig zijn als ik alles zelf doe  [1968, februari]
"Boudewijn vertelt mij niets over zaken die hij helemaal niet zou mogen verzwijgen, zodat ik het meeste over hem moet vernemen uit de krant of van zijn vrouw.' Lennaert Nijgh over Boudewijn de Groot in 'Voor de overlevenden'.
Lennaert vroeg me Boudewijn te interviewen voor zijn boek, dat binnenkort uitkomt bij de Bezige Bij. We praatten een middag bij hem en een avond tot een eind na middernacht bij mij thuis. Dronken frisdrank (ananas). De vloer van zijn flat in Weesp is bedekt met zwarte en witte linoleumtegels, daarop kruipt de jongste en heel opmerkelijke De Groot, tien maanden oud en helemaal in het rood. [...]
Ik herinner hem eraan dat hij in '66 in 'Voor de overlevenden' schreef dat hij afscheid zou moeten nemen van Lennaert Nijgh. Hij zegt met zachte stem, en gezeten op een sofa: "Ik suggereerde dat het wel eens zal gebeuren. Ik zag het méér als een soort fatum. Toen ik dat schreef had ik niet de idee dat ik het zou willen. Méér: wat moet ik in godsnaam zonder hem?
Ik: "En, nu?"
B.: "Minder. Ik heb het nog wel... ik zou me echt geen raad weten als Lennaert zou stoppen. Ik zou bij God niet weten wat te doen. Tot nog toe ben ik geen tekstschrijver geworden." Stilte. "Misschien (let op de niet geringe blik) dat ik het dan door de situatie gedwongen wel word." [...]
Ik: "En '[Ze zijn niet meer als toen]' dat is toch van jou."
B.: "Daar heb ik een jaar over gedaan. Ik denk nog voordat ik ga schrijven, is het wel goed. Ik krijg het niet op papier als ik het niet goed vind en als het er staat, streep ik het weer door. Betere teksten zullen wel ontstaan tussen de regels door. Je moet alles opschrijven... Ik weet niet hoe Lennaert het doet..."
Anneke (die er maar kort bij blijft): "Op de wijs van kinderliedjes."
B.: "Het zal ongetwijfeld iets zijn waar je moet jezelf toe moet dwingen. Met een heleboel dingen moet ik wel... moeilijk woord, altijd een dictionnair bij de hand hebben. Ik heb een heleboel dingen waarbij ik zelf m'n wil kan opleggen, maar bij het schrijven van een tekst kan ik het gewoon niet."
Ik: "Lennaert zei in een interview met Aad van der Mijn in Avenue: We zeggen dat Boudewijn en ik zijn vader en moedertje en Anneke kookt voor ons."
B.: "Dat is zo'n gezegde van hem. Dat zegt hij graag. 't Heeft nergens iets mee te maken."
Ik: "Hij dacht dat de intieme relatie voor jou misschien benauwend was."
B.: "Ik vind het inderdaad soms wel es benauwend om de ontwikkeling van ons. Om zo'n samenwerking te laten doorgaan moet de ontwikkeling van mij en Lennaert steeds met elkaar in overeenstemming zijn. Dat kan me wel benauwen."
Ik: "Hem benauwt het niet."
B.: (glimlacht): "Misschien omdat hij óf gelooft in een gelijke ontwikkeling of in flexibiliteit van Lennaert Nijgh. Met de laatste lp heeft hij bewezen een tekst te kunnen schrijven waar hij zelf in eerste instantie niet helemaal achter stond. Dat voordeel heeft Lennaert. 't Is toch ontzettend knap eigenlijk." Stilte. "Toen hij eraan begon..." Zwijgt. "Als hij kwam met een tekst, zei ik dat is het helemaal niet... En als hij er dan weer mee terug kwam, zei ik helemaal goed. Ik wilde nieuwe woord-combinaties, belangrijker woordgebruik."
Ik: "Jij maakt de muziek. hoe?"
B.: "Ik lees de tekst, ik sla op de gitaar de woorden aan en fluit erbij. Ik kan geen noot schrijven. Dan komen we bij elkaar, gaan praten met Paige over het arrangement. Soms heb ik een melodietje in m'n hoofd. Paige arrangeert goed, verzint tegenmelodietjes. Niet alleen dat ie ontzettend goed is in het maken van arrangementen, maar de omstandigheden waarin hij arrangeert. Het feit dat hij een man van 50 is, maar begrip heeft voor popmuziek en waarmee hij zich geïnteresseerd bezig houdt."
Ik: "Om welke redenen keur je een tekst af?"
B.: "Om de woordkeus, of de tendens. Als bij voorbeeld iets helemaal is in de sfeer van de vorige lp. Romantisch melodramatisch, dat ligt me niet. Als het summiere dingen zijn, verander ik het zelf."
Ik: "Hebben Lennaert en jij niet veel gemeen?"
B.: "Nee, alleen het sterke jeugdsentiment, maar onze interessen lopen nogal uiteen. Hij heeft niet zo'n gevoel voor deze tijd, die gaat helemaal langs hem heen. Hij maakt zich niet zo druk om toestanden in de wereld. Vietnam, Z. Afrika, de neo-nazi's, daar is ie wel tegen maar hij houdt zich niet op de hoogte. In Vrij Nederland leest hij wel literaire dingen. Interviews leest hij omdat hij de personen kent. Van het Reve vindt hij goed, maar z'n grote voorkeur gaat naar Couperus. Hermans interesseert hem niet, laat staan een dichter als Lucebert.
Onze volgende lp moet gaan over het heelal. De aarde neemt daarin een aparte plaats in. Ik zei: we doen het in vier delen, beginnen bij het binnenste van de aarde, dan het buitenste, het leven, de atmosfeer, lucht en dan het heelal. Een paar dagen later zei hij: dat is goed. Het is helemaal volgens Dante en Ptolemeus. Dat is typerend. Weet ik veel van Ptolemeus. Ik had het gezien als natuurkundig ontstaan van het heelal en de sfeer. Hij kwam met Ptolemeus en toen was het er helemaal mee eens, dan kan ie refereren, dat doet ie graag. Ik geloof dat zijn teksten, zijn Ptolemeus-visie die hij wil gebruiken, best samen kunnen gaan met de muziek die ik in m'n hoofd heb."
Ik: "Wat is jouw definitie van jeugdsentiment?"
B.: "Een soms dramatisch heimwee."
Ik: "Naar wat?"
B.: "Ja... het is met tederheid terug denken aan de prettige tijd die we gehad hebben. Niet: ik vind het nu een grote rotzooi, maar gewoon je wil de prettige tijd herinneren van je jeugd."
Ik: "Van wanneer?"
B.: "Van heel dichtbij, maar ook heel lang geleden. Gewoon... spelen op straat met vriendjes, situaties, kleinigheden, inenten op school, daar denk je met een soort masochisme aan terug. Wat had je toen een angst. Ik vond inenten ontzettend. Dan krijg je van die gesprekken: weet je nog... Lennaert en ik hebben plekken, zoals echtparen plekken hebben, waar het het eerst gebeurde, je voor het eerst verliefd was, de echte liefde - wij hebben ook plekken, straten met bijzondere betekenis."
Ik: "Vind je 't belangrijk voor je werk?"
B. (aarzeling): "Op sommige punten kan het funest zijn."
Ik: "Waar woonde je in Heemstede?"
B.: "In het chique deel. Thuis zijn ze VVD. Lennaert heeft in dezelfde straat gewoond, zijn ouders zijn van iets hogere stand dan de mijne. Hij is als jongen altijd al dromerig geweest maar hij keek daar toen al doorheen, terwijl ik die sfeer altijd over m'n kant heb laten gaan. Tot op zeer late leeftijd. Tot een jaar of drie en een half geleden."
Ik: "Waardoor ben je veranderd?"
B.: "Sinds de filmacademie. Ik ben veel meer gaan nadenken, een mening vormen, nee zeggen. Dat had Lennaert al eerder."
Ik: "Wanneer ben je gaan zingen?"
B.: "Dat deed ik thuis al, liedjes van Jaap Fischer."
Ik: "Wat is daar toch mee gebeurd?"
B.: "Er is gezegd dat hij zelfmoord had gepleegd. Maar hij zit in Bangkok, ergens op een ambassade, heb ik gehoord."
Ik: "Voor filmen voel je niets meer?"
B.: Ik wou filmen en zingen combineren, maar ik houd helemaal niet meer van de problematiek van de film. Ik houd me bezig met mijn vak: alle wat er in de muziek verandert, nieuw is. Ik ben sterk geïnteresseerd in vernieuwing en omdat muziek sneller verandert is dat voor mij veel interessanter. Wat er in de muziek gebeurt, is alles bepalend. De hele nieuwe ontwikkeling is uit de beat voortgekomen. Al die jonge filmers, behalve Wim van der Linden, zijn op hetzelfde stramien doorgegaan. Renée Daalder, De la Parra, het zijn wel goede films die ze maken, maar niet aangepast aan de tijd.
Ik: "Je zei melodramatische teksten liggen me niet, ga daar es op door."
B.: "Ik houd van meer rustige, evenwichtige teksten. geen radeloosheid, geen persoonlijke radeloosheid."
Ik: "In 'Het land van Maas en Waal' zit een massa radeloosheid."
B.: "Het is het absolute einde van alles, het in een staat verkeren van gewoon niets meer te weten, de volledige black- out. Het alles gehad hebben, alle narigheid, alle fijne dingen gehad hebben en tegen elkaar afgewogen. De toestand van je moet kiezen en niet weten wat precies. Een hersenspoeling. Een toestand van nou spring ik driehoog het raam uit misschien zal ik wat ik zoek op de stoep vinden. Dat lees ik uit Land van Maas en Waal."
Ik: "Lennaert had het tegen Aad van der Mijn over een meisje."
B.: "Z'n eerste grote liefde, toen heeft-ie een mooie tijd gehad met dat meisje. Een periode van groot geluk, dat heeft enorm op hem ingewerkt, dat werkt nu nog steeds bij hem door. Eerst de rozegeur en maneschijn en toen het uit raakte, heeft ie er ook nog enorm op geleefd. Toen is alles tegen gelopen, ook op het gebied van film, daar heeft hij een hele tijd enorme klachten over gehad. Hij woont nu nog steeds thuis, hij heeft behalve toen hij met dat meisje was, altijd in dat milieu gezeten. Hij vindt het rustig thuis, geen sores. Leeft in twee werelden. Ik vind dat je op een gegeven moment moet kiezen."
Ik: "Ben je vaak verliefd?"
B.: "Ik was niet zo vaak verliefd."
Ik: "Van welk soort meisjes houd je?"
B.: "Gewoon rustige meisjes, wel intelligent. Ik ben eigenlijk maar twee maal verliefd geweest, dat waren alle twee rustige meisjes. Nou, een meisje dat niet zo uitgaanderig is, niet zo van het volle leven houdt, niet van veel mensen om zich heen. Ik hou niet van partijen, ik vind het prettig dat ik bij mensen kan aankloppen maar niet te vaak. Ik hou niet van grote mensenmenigten, grote massa feesten. Wel van grote massa's die rustige massa's zijn. Bijeenkomsten waar een en ander te zien is, vroeger heette dat happenings, waar duizenden aanwezig zijn, die allen rustig door elkaar lopen, die zitten, vrijen, slapen. Een enorme massa die zich heel rustig voortbeweegt. In zo'n geval vind ik het niet erg veel mensen. Maar het liefst zit ik toch met heel weinig mensen in een ruimte die voor véél bestemd is. Na afloop van een voorstelling in een leeg café, helemaal alleen."
Ik: "Wat moeten meisjes nog meer zijn behalve rustig?"
B.: "Niet opdringerig. Ze moet niet midden in een gesprek zeggen: ik vind het niet leuk, ik wil nu dansen. Het moet desnoods een meisje zijn waar je niets tegen zeggen hoeft, zodat je niet de situatie krijgt dat je krampachtig naar een onderwerp zit te zoeken omdat je bang bent dat ze het vervelend zal vinden dat je niks tegen haar zegt. En omgekeerd. Als je een vriendin hebt die bij je zit met haar eigen gedachten, dat is enorm prettig." Stilte. "Ik heb m'n keus al gemaakt. Ik heb m'n keus wel moeten doen. Een zeer goede keus, een zeer intelligent meisje."
Ik: "Lennaert zei dat je erg gesloten was."
B.: "Ik ben te introvert. Als Ramses Shaffy praat doet ie dat met enorm stemgeluid, en dan slingert ie met z'n hele lichaam. Zo zingt hij ook, met z'n hele lichaam. Dat kan ik dus niet. Van talloze kanten is gezegd dat ik te weinig expressie heb." Stilte.
"Ik heb deze lp... 't Is een moeilijke situatie, een plaat maken. Je moet op de tekst muziek maken, die je zal gaan zingen en je weet namelijk niet hoe. Hoe je die door intonatie en de juiste expressie tot leven moet brengen. Dat is bij mij iets wat na een hele tijd komt, na luisteren hoe het niet moet en dan staat het al op die plaat. Er zijn steeds kleine dingetjes die toch beter zouden moeten zijn. Je zou het geld moeten hebben om je zingen en de arrangementen op te nemen en na een maand te zeggen: dat moet veranderd. Je zelfkritiek brengt ook een grote hoeveelheid onzekerheid mee. Als de plaat niet verkocht word, schrik ik me dood, twijfel ik aan de kwaliteit op artistiek gebied en ook aan mezelf. Dat is ook repressief. Bij Lennaerts tekst zit ik me nooit af te vragen of die uit financiële redenen zal aanslaan maar wel als artistiek object. Ik heb een hele tijd zitten praten met mensen van Phonogram. Ik heb ze gevraagd wat vind je het beste nummer van de plaat, dan komt steeds een bepaald nummer uit de bus en steeds zeggen ze dat dat het meeste zal aanslaan. Het heeft me veel tijd gekost voor ze zeiden wat ze zelf het beste vonden, dat bleek een ander nummer. Het is jammer dat ze ook in een gesprek onder vier ogen vast geklonken zitten aan de verkoopbaarheid. Maar er kan nu toch wel veel meer. Ik heb veel meer in de hand. Ze staan enorm open voor experimenten. Er is voor Nederland in deze plaat een ongekend bedrag geïnvesteerd. Dat schept ruimte voor verdere ontwikkeling. Lennaert en ik zijn gewoon ontwikkeld in een ondefinieerbare richting. Niet gebaseerd op een formule. Het is meer een ontwikkeling van de tijd, van persoonlijk rijper worden."
Ik: "Heb jij de richting aangegeven?"
B.: "Nee, Lennaert had even goed kunnen zeggen, we blijven bij de protestsongs. Nee, we zijn de kant van de overlevenden op gegaan."
Ik: "'De Tuin der Lusten' zit voor mij vol protest."
B.: "Jeroen Bosch op zich zelf is al een sterk protest-element." Stilte. "Ik heb geprobeerd, dat is niet bedoeld als aanmatiging... je hebt het protest in de oude Russische revolutiestijl, het protest Eisenstein, de werkelijke schreeuw en het protest van Jeroen Bosch, die de wereldsituatie een vervloekt zootje vindt. De zin ervan niet ziet... Het ene protest, actieve agressie-protest is wat Eisenstein laat zien en het andere is het gecommentarieerde beschrijven van de situatie zoals jij hem ziet en in die situatie zoals jij hem ziet en in die visie duidelijk laten zien dat je er niet meer mee eens bent. Het is dus eerder Jeroen Bosch dan Eisenstein. Uitgangspunt was het schilderij 'De Tuin der Lusten' en dan moet je dezelfde tendens erin bewaren. 't ls dus zowel de beschrijving van het schilderij als de visie erop."
Ik: "Geeft het je een ander gevoel als je een door jezelf geschreven lied zingt?"
B.: "Als ik een tekst accepteer ben ik het ermee eens. Als ik een lied zelf geschreven heb, geef dat me dat veel meer een gevoel van trots, van enorme gemoedsrust, het is me uiteindelijk toch gelukt. Een heel rustig trots gevoel. Ik zal pas rustig zijn als ik alles zelf doe. Zelf de tekst, ook de arrangementen. t Is onbevredigend als je een plaat maakt en het is niet allemaal van jezelf. Dat is niet egocentrisch, het is m'n vernieuwingsgevoel. Mensen die alles zelf doen benijd ik. Ik zou het heerlijk vinden als ik kon zeggen, hier is een lp. Alle teksten, alles is van mij. Dan zal het wel es minder zijn... bij Bob Dylan lopen er ook teksten tussen door die een stuk minder zijn, maar gewoon het feit, het alleen gedaan te hebben, dat is het. De moeilijkheid is, Hollands is geen zingtaal. Er zijn hier woorden die niet te zingen zijn. Terwijl hele stukken tekst van Dylan zijn alledaagse dialogen. Nu letten de mensen ook veel meer op de tekst in het Nederlands."
Ik: "Waarom schrijf je geen Engelse tekst?"
B.: "Dat doe ik voor een groep waar ik mee ga samenwerken in de toekomst, Names and Faces, daar wil ook voor proberen te schrijven. Ik wil zelf zo lang mogelijk Nederlands zingen. Maar ik ga uit van de muziek, ik wil voor mezelf eer, bepaalde muziek brengen... Als bij die muziek geen Nederlands kan, ga ik over op Engels."
Ik: "Je werkt al met die groep?"
B.: We zijn aan 't repeteren. Nummers van de plaat, die moeten aangepast worden. In België zing ik enkel met gitaar, hele avonden tot in de kleinste dorpen, zalen vol jonge mensen. Dat is hier geen haalbare kaart. Terwijl ze hier wel veel platen kopen, jonge mensen die erop dansen. Hier treed ik op dansavonden op altijd op als intermezzo. Nu wil ik het zo doen, ik kom met die groep en in hun programma treed ik op."
Ik: "Mooie ketting heb je om."
B.: "Ja, die is echt mooi. Ik ben begonnen met die kitsch kralen en kettingen van geverfde bonen en pitten, dat doe ik niet, meer. Dit is veel mooier. Ten slotte draag je iets omdat het mooi is."
Ik: "Dingen uit India passen bij je. Je zou uit India kunnen zijn."
B.: "Ik ben bij een waarzegster geweest die zei dat ik voor een deel Hongaars ben. Nu voel ik voor dat soort mystiek. Ook voor astrologie. Ik ben een Stier."
Ik: "Die zijn nuchter, aan de aarde gebonden."
B.: "Met sommige dingen ben ik heel rationalistisch, maar andere momenten moet ik wegzeilen in ideeën, dromen. Ik heb enorm ontzag voor de ruimte. Ik zie dat als een magische toverkunst. Daar moet de volgende plaat over gaan. Als er een god is, is dat een grote tovenaar." (lacht) "In een zwarte mantel met sterren en met een grote tovermuts op. Tovenaars zijn erger dan Het Parool. Stel voor dat je iets verkeerds zegt dan word je een kikker. Ik hou van sprookjes van Grimm en Andersen. Die zijn nooit voor kinderen bedoeld, er wordt in gemoord, gemarteld. Meestal zijn de ouders akelige barbaren. In ieder sprookje is wel een stiefmoeder."
Ik: "Hoe is jouw moeder?"
B.: "Die is dood. Ik weet er helemaal niets van niets."
Ik: "Helemaal niets zei hij stralend lachend."
B.: "Ja, wat een lach al niet kan verbergen. Ik heb de bekende stiefmoeder, die het allemaal te goed wil doen. Ze heeft geen benul."
Ik: "Je zei wat een lach niet kan verbergen."
B.: "Nou gewoon dat ik van moeder niets weet, dat vind ik een vervelende situatie. Omdat mij nooit iets verteld is. Ik heb nooit iets gevraagd omdat de summiere keren dat ik er wel naar vroeg toen hebben ze me, vooral toen ik klein was, verhalen op de mouw gespeld die ik toen geloofde en waarvan ik later ontdekte dat ze niet waar waren."
Ik: "Wat?"
B.: "Grapjes. 't Is erg gevaarlijk te denken dat kleine kinderen grapjes begrijpen. 't Beeld dat ik van mijn moeder had is door grapjes gevormd. Ook viel er, als ik er naar vroeg, een soort stilte, werd er omheen gedraaid. Ik weet niet wat moeder deed. Ze was danseres, heeft een tijdje in de Bouwmeester-revue gezeten. Het geheel gaf haar een soort waas, daar mag je niet over praten. Later heb ik ernaar gevraagd en toen heeft m'n vader het verteld, ik kwam tot de ontdekking dat er geen reden was voor die geheimzinnigheid."
Ik: "Je bent in '44 geboren in Batavia?"
B.: "Ik ben in het kamp geboren. Volgens m'n vader zijn hij en m'n moeder een tijdje bij elkaar geweest. 't Kan ook dat ik van een kampleider ben."
Ik: "Wat was je voor soort jongetje?"
B.: "Dik, vadsig, verwend. gierig, hebberig, alles-voor-mij." Vertelt. De plek op straat, waarvan hij zich herinnert dat hij daar op z'n vijfde jaar zich voornam niet meer gierig te zijn nadat z'n broer en zus hem hadden uitgescholden. "En ik ben het inderdaad niet meer geweest. Ik heb erg veel weggegeven, ik geloof dat ik nog veel weggeef. 't Heeft allemaal met onzekerheid te maken. Waarom verdien ik meer dan een ander, uit dat standpunt geef ik veel weg."
De lagere school.
"'t Enige wat ik zeggen kan is dat ik iets had waardoor ze altijd deden wat ik wou. Zonder dat ik daar op aanstuurde had ik overwicht. Ook bij het oprichten van clubs, ik werd altijd hoofdman. Vreemd, als je nagaat dat ik niets was, een blanco figuur, maar ik verwachtte niet anders dan dat ik hoofdman zou zijn. Ik verwacht nu ook gewoon dat ze luisteren als ik zing."
Ik: "Ben je nooit bang?"
B.: "Alleen ervoor en erna. De waarzegster had het over een zwakke maag... ik heb voor- en naweeën met alles. Ik had het op de middelbare school bij proefwerken en als we een toneelstuk speelden, ervoor en erna baadde ik in het zweet van angst. Ik heb het nu bij TV-programma's. Als 't afgelopen is en ik in bed lig denk ik eraan terug, badend in m'n zweet. 't Is gevaarlijk zo'n interview omdat wie het leest, de intonatie niet kent. Je krijgt altijd de indruk van zelfingenomenheid. Altijd ik... ik... Als je het leest slaan de vlammen je uit. Ik vind ik een dood eng woord."
De middelbare school. In '60 in de vijfde van HBS-A.
"Daar was ik ook een blanco figuur. Voorkeuren waren moderne jazz. Je rookte een pijp, sloeg je kraag van je jas naarbinnen, droeg een slobbertrui. Je hield van Klee, Mondriaan, Dali, Sartre, Vinkenoog, Mulisch, Nooteboom, Lucebert, Coltrane, Miles Davis. Je smaak werd door het gros van de klas niet gedeeld, daar kwam het lange haar bij. Net over de rand van je oor. Meisjeshaar, zeiden ze, dat kan niet... Daardoor viel ik wel iets meer op. Maar innerlijk had ik geen mening. Als de geschiedenisleraar iets vroeg buiten de les om, een mening, had ik het gevoel in een duizelingwekkende afgrond te vallen."
Ik: "Voor welke politieke partij voel je?"
B.: "Ik ben helmaal niet op de hoogte van de partij-programma's. Wel voel ik helemaal niet voor confessionele partijen."
Ik: "Waarop stem je?"
B.: "Ik heb eigenlijk geen idee zeg. Het zal wel PSP, PvdA of CPN worden. Met politiek laat ik me leiden door het ogenblik. Als een partij op een bepaald punt een stelling inneemt waar ik 't mee eens kan zijn..."
Ik: "Het was jouw idee om met protestsongs te beginnen."
B.: "Ik heb Lennaert aangezet tot het schrijven. Ik vind dat een Meneer de President gewoon discussiestof levert. Ze hebben geschreven dat het commercieel was. In de eerste plaats is een artiest altijd commercieel. Dat een Toon Hermans veel geld wil verdienen door de mensen te brengen wat ze graag willen, daarom kan je commercieel niet als een scheldwoord gebruiken. Dat vond ik ontzettend: Duys op de teevee. Duidelijk diep bewonderend voor de afgrijselijke Toon Hermans. Dus helemaal met hoofd en schouders naar voren. Een schildpad. En Hermans die goedkeurend zat te kijken..." Stilte.
"Weet je wat een idiote situatie is dat bij het aanbieden van een plaat, dat daar een lid van de radio en tv-redactie naartoe wordt gestuurd. Een man die er niets van begrijpt. De popmuziek is zo intens toegenomen, is dermate van belang dat grote jazz-musici Count Basie, en Ellington... iedereen speelt popmuziek. Waarom is er geen popredacteur, een popjournalist? Nee hoor, de man van de radio en TV-redactie. Dan wordt er geschreven het hele hippe volkje was aanwezig, dan wordt er een afstand genomen, een superioriteit aangemeten die aanmatigend is."
Als Lennaert en ik een plaat aanbieden dan zijn we ontzettend blij, dan verwachten we daar veel van, dan moet je voor dat gevoel een beetje respect hebben. Je kan het een slechte plaat vinden maar kom niet met een triviale opmerking over het hippe volkje. Dat zijn dingen die me enorm kwaad maken. De hele popsituatie moet au serieux genomen worden. Ze hadden geen droog brood te vreten als de pop er niet was.
Stilte.
"Ik heb op de filmacademie het meeste gehad aan een jongen, Renée Daalder. Die heeft me dingen voor ogen gehouden die belangrijk waren. Sinds die tijd heb ik het gevoel stelselmatig veranderd te zijn."
Ik: "Zeg eens wat over Renée Daalder."
B.: "Het is een enorm onzekere jongen, een twijfelaar ook, hij weet dat te verbergen achter enorm veel commentaar op van alles. Die grote waarheden blijken later aanvechtbaar, maar voor mij was het van belang omdat ik zelf moest leren, Hij heeft me flink de huid vol gescholden. Dat heeft me nou gewoon veranderd."
Ik: "En nu?"
B.: "Ik leer van alle muziek van 't ogenblik en van wat er gebeurt. Ik heb voor het eerst het gevoel nauw ergens bij betrokken te zijn. Van belang te kunnen zijn en met iets te maken te hebben waarvan ik een deel voor m'n rekening heb genomen. Dat brengt verantwoordelijkheid met zich mee. Ik hoop het te kunnen waarmaken met de platen. Ik zal het het meest waarmaken als ik alles zelf doe. Omdat alle drie de elementen in datgene wat ik doe, teksten, melodieën, arrangementen, even belangrijk zijn en even zeer van mij moeten zijn als alleen het maken van de melodie, het ideeën hebben voor teksten en arrangementen. Daarom wil ik alle drie in m'n hand hebben. Totale onafhankelijkheid." Lange stilte.
Totale onafhankelijkheid. "Zonder de filmacademie zou ik dat nooit gezegd kunnen hebben, zou ik het niet eens gedacht hebben. Iedereen moet op een gegeven moment gewoon iemand hebben die je volledig met je neus in de stront douwt. Als ie dat niet hebt kun je beter weggaan. Ik geloof ook wel dat iedereen die op het ogenblik een mening aan het verkondigen is, zo iemand gehad heeft. Daarom is een belangrijke vraag voor een interviewer, dat moet je ter harte nemen, wat is de grote inspirator geweest tot wat hij geworden is. Daar ben ik altijd erg benieuwd naar bij mensen die ik enorm bewonder.
Op het ogenblik ben ik aan het leren kritiek, wat ik me erg aantrek, kritiek van mensen die mij niets zeggen, die bewezen hebben voor mij onbelangrijke personen te zijn, naast me neer te leggen. En van mensen die ik wel bewonder de kritiek te selecteren en dat is een moeilijke zaak. Ik trok me wat Nico Scheepmaker schreef altijd erg aan, omdat het een integere man is, maar dat is minder de laatste tijd. Ik heb hem ontmoet, toen bleek hij gewoon iemand te zijn die domme opmerkingen kon maken. Hij was altijd voor mij een mysterieuze figuur, wat Nico Scheepmaker zei was zo, hij had gelijk... Daarom vind ik hem nog steeds een geweldig man, maar aan de kritiek die hij eventueel zal geven op wat ik doe, zal ik niet meer die waarde hechten. Ik vind dat gewoon erg jammer."
"Willem de Ridder, die bewonder ik erg. Gewoon omdat hij de hele poptoestand niet alleen kent. maar er informatie over geeft die Nederland enorm stimuleert. Dat is iemand die nergens blank tussen door gaat. Ik heb gevoetbald in HFC en getafeltennist. Alles wat ik deed was in overeenstemming met hoe ik was, niet goed, niet slecht, blanco. En daarom wil ik nu nog verder veranderen, nog verder weg van de blanco nietszeggendheid. Ik wil of heel slecht of heel goed zijn. In godsnaam geen balans die in evenwicht is."
Ik: "Vind je hasjish en marihuana van belang voor je werk?"
B.: "Een hoop mensen denken dat ze daardoor tot betere prestaties komen. Ik heb gemerkt dat het funest is om onder invloed op het toneel te staan. Je bent niet meer in staat jezelf te kontroleren. Ik kon m'n hand niet laten doen wat ik wilde. 't Was niet om aan te horen. De directe uitwerking is een luie lome toestand, maar daarna heb je een fris en bevrijdend gevoel en pas op dat moment kan je tot betere prestaties komen. Ik drink niet. Ik word er misselijk van, krijg hoofdpijn.
We zouden wel LSD willen nemen onder leiding van de zenuwarts die hier het eerst met LSD gewerkt heeft. Hij heeft het zelf ook gedaan. Hij ging om de tafel lopen, steeds sneller, met een snelheid die niet normaal is. In zijn kamer staat een groot totembeeld, daar ging hij voor staan trappelen, steeds sneller, met een reuze snelheid en hij riep: "Nou moet ik ophouden, god verdomme ophouden," steeds sneller zei hij dat, niet meer bij te houden."
Ik: "Wat vond je de fijnste tijd?"
B. (lacht, rekt zich uit): "Van m'n vijfde tot m'n zesde jaar."
Boudewijn denkt aan afscheid  [1968, zomer of najaar?]
Boudewijn de Groot houdt op met zingen voor voor zalen in den lande. Hij is van plan dit najaar een grote tour de chant te houden en dan te stoppen. Dat wil zeggen: na 1 januari zal de artiest alleen nog grammofoonplaten maken. En er gebeurt nog iets, maar officieel wordt niet meegedeeld wat.
Uit gesprekken met Boudewijn en zijn tekstschrijver Lennaert Nijgh zou men kunnen opmaken, dat het tweetal van plan is een soort café chantant te openen. Het theaterbureau Troubadour van Lennaert Nijgh heeft de theateragenten per brief op de hoogte gesteld van de laatste tournee. Nijgh zelf heeft plannen om zijn arbeidsterrein enigszins uit te breiden en ook teksten te gaan schrijven voor andere artiesten.
Boudewijn de Groot is eigenlijk nooit een liefhebber geweest van het openbare optreden. Hij geeft de voorkeur aan de studio; de werksfeer bevalt hem en vooral de deskundige begeleiding is voor hem belangrijk.
Boudewijn de Groot verdween in een commune  1970, februari 11 - (woensdag)
BOUDEWIJN DE GROOT, drie jaar geleden nog een van Nederlands meest verkochte platenartiesten, woont sinds enkele maanden in een commune in een door hem gekochte oude boerderij in Dwingelo. [...]
Daar, omgeven door de rust van de natuur, mediteert hij en werkt hij met de mensen die bij hem wonen en met wie hij zijn inkomsten deelt en op gelijke voet leeft, aan een nieuw geluid.
"Ik heb geen zin daar nu al over te praten," zei hij me gistermiddag vanuit Dwingelo. "Over een half jaar hoop ik weer iets van me te laten horen. Voorlopig wil ik hier rust. Daarom ben ik ook hier naar toe gegaan."
De Hollandse coalitie is hersteld  1972, januari 29
Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh gaan weer samenwerken. Een opzienbarend initiatief van tekstdichter Lennaert en componist-zanger Boudewijn, na zo'n lange tijd rusteloos zoeken in "eigen richting", na nerveus kicken op de majestueuze elpee "Nacht en Ontij" (Boudewijn), het vertalen van musicals (Lennaert), peinzen in een hutje op de hei (Boudewijn), optrekken met de leerlingen-van-nu-op-je-school-van-toen (Lennaert), zelf dichten en komponeren (Boudewijn) en zelf komponeren en dichten (Lennaert). "Strand", "Noordzee", "Welterusten, mijnheer de president", "Er komen andere tijden", "Een meisje van zestien", "Land van Maas en Waal", "Testament", "Vrienden van vroeger" en "Prikkebeen". Wat waren we er stuk van. De enorme brokken werden weggeslikt na "Vrienden van vroeger" en we hadden het knap zwaar met "Voor de overlevenden". Dat was nog eens Hollands werk waar je zonder schaamte stil van kon worden! Het duo Nijgh-De Groot had het helemaal en iedereen sprak plotseling vol trots over het "volwassen Nederlandse chanson". Dat was in de periode tussen 1966 en 1969.
Maar in 1968 zei Boudewijn al: "Lennaert en ik gaan beiden een andere richting in. Ik geloof dat het verschil tussen ons altijd aanwezig is geweest, maar dat het nu pas aan het licht komt." Enkele maanden later bevestigde Boudewijn de split-up met een eerste volkomen eigen elpee, "Nacht en Ontij", die in samenwerking met het toen zeer aktieve Phonogram in Zwolsman's onrendabele burcht "Kareool" in Aerdenhout ten doop werd gehouden. Boudewijn was zijn tijd - vond Popscore destijds - ver vooruit, want toen nog niemand iets van tronen, kobolten, heksensabats, aardmannetjes en andere griezels vernomen had, leefde Boudewijn zich al helemaal uit met zijn "welkom in de naam van Satan" filosofie. Niemand begreep er toen iets van, zelfs de horde verslaggevers die naar het spektakel kwamen toesnellen niet. De heksendansen die Phonogram zo aardig had gearrangeerd (bijna naakt, dat was wat in die tijd) vielen helemaal in het niet toen Boltini's dwergen met saté en pindasaus de trap af kwamen en prompt onder de voet werden gelopen. Weg sfeer, weg griezelige toestanden. Even later kwam er nog een klap: weg Boudewijn de Groot! Na zijn protestsongs pikte toch zeker niemand deze "ongein".
Lennaert bleef in Heemstede, afwachtend, nieuw emplooi zoekend; Boudewijn trok heidewaarts om te mediteren. Lennaert trouwde, Boudewijn trouwde opnieuw. Het duo dat elkaar op het Haarlemse Coornhert-lyceum had leren kennen, dat zoveel jaren intensief en vruchtbaar had samengewerkt, groeide mijlen van elkaar weg. Nu, in 1972, een volwassener Lennaert en Boudewijn. Twee volkomen verschillende persoonlijkheden die elkaar toch weer opzoeken en elkaars spanningsveld weer nodig hebben. Ze gaan weer samenwerken. [...]
Heimwee allerwegen dus, maar niet bij Boudewijn de Groot, die nauwelijks enige binding voelt met de Boudewijn van toen: "Ik heb nooit de ambitie gehad om veel platen te verkopen. Ik was aanvankelijk alleen maar erg blij dat ik door de teksten van Lennaert mijn muziek een funktie kon geven, maar toen dat gebeurd was ben ik uit een vreemd soort automatisme door blijven gaan. Lange tijd ben ik zo'n zak geweest dat ik bijna alles maar met me liet doen. Ik legde mij bij alles neer dat men maar met mij van plan was, tot ik er uiteindelijk toch genoeg van kreeg. Veel mensen begrepen dat natuurlijk niet omdat ze de strijd die ik met mezelf gestreden had niet op de juiste waarde wisten te schatten. Die mensen begonnen met verhalen van: je kunt nu de goudmijn toch niet dichtspijkeren?" [...]
Wat is dan zijn verklaring voor dat enorme succes van toen? Boudewijn: "ik ben benieuwd hoe Lennaert daarover denkt. Over het uit elkaar groeien heb ik het toen nooit met hem gehad. Of liever gezegd: ik heb het nooit uit hem kunnen krijgen. Ik zie het sukses van destijds zelf als een enorm toeval. Twee jaar later hadden we met de muziek die we toen maakten geen sukses meer gehad, we kwamen precies op tijd om een leemte op te vullen. Daarbij komt dat we het hadden over onderwerpen die sterk associatief werkten, zoals het niet graag volwassen willen worden. En het terugkijken naar je jeugd op een leeftijd dat je volgens ouderen daar geen recht op had; die zeiden: je hebt nog een heel leven voor je, en zo."
Hoe is er een eind gekomen aan de samenwerking? De Groot: "Ik vond toen dat Lennaert teveel in hetzelfde straatje bleef werken. Zijn teksten werden volgens mij te persoonlijk, te weinig universeel. Hij begon het steeds meer over zijn eigen moeilijkheden te hebben. Dat voortdurende spekuleren op en etaleren van jeugdsentiment zag ik op het laatst niet meer zo zitten. Ik zat midden in een ontwikkeling die een geheel andere kant op ding." Welke kant? "Dat is heel moeilijk uit te leggen. Het is iets dat op gevoel berust, het laat zich niet in konkrete dingen vangen. In ieder geval wilde ik per sé in het Engels zingen en om dat te realiseren zat ik vol plannen. Ik wilde een groep beginnen met Jay Baar van Q'65 en Jaap Gerritsen van The Clungels. Hele maanden hebben we op mijn boerderij in Dwingelo zitten repeteren en filosoferen onder het motto: geld maakt niet gelukkig, vooral als je het niet hebt. De groep is er nooit gekomen en mijn platen in het Engels kun je gevoeglijk op een hoop gooien. Eerst heb ik - maar dat was voor de breuk met Lennaert - "Land van Maas en Waal" in het Engels opgenomen. Dat is wel uitgebracht, maar daar bleef het bij. Een enorme flop voor Baldwin. Later heb ik met o.a. Kees Kranenburg en Eelco Gelling onder de groepsnaam Tower nog een paar Engelstalige songs opgenomen. "In my life" was daar bij. Maar het was kommercieel en artistiek geen sukses. Men gunde ons ook niet de kans. We werden aangekondigd als supergroep en toen hadden noch Eelco, noch ik er veel zin meer in."
Eelco Gelling heeft bij een voorgaande gelegenheid wel eens gezegd: "Boudewijn moet niet alles tegelijk willen, hij moet leren genoegen te nemen met wat hij kan." Boudewijn: "Dat is een heel wijze opmerking van Eelco. Achteraf heeft hij natuurlijk gelijk gehad, maar ik wist toen nog niet precies wát ik kon. Ik heb het met Tower geprobeerd en het is niet gelukt. Ik heb nu een beter inzicht in eigen kunnen. Nu denk ik: ach, waarom eigenlijk niet in het Nederlands?" [...]
Boudewijn gaat nu de samenwerking met Lennaert weer herstellen. Een nogal verrassende ontwikkeling. De Groot: "Er komt natuurlijk wel iets van heimwee bij, maar niet naar het succes van toen. Ik voel gewoon een sterke behoefte in mij om weer eens iets met Lennaert te doen. Bij hem leeft dat kennelijk ook, het initiatief is van hem uitgegaan. Ik heb het gevoel dat we aan het eind van een apart doorgemaakte ontwikkeling dichter bij elkaar staan dan ooit."
Boudewijn de Groot's persoonlijke integriteit staat voor alle mensen die hem kennen en die ik sprak over de hernieuwde samenwerking boven iedere verdenking verheven. Als hij zegt "niet te talen naar sukses" moet dat als een zeer betrouwbare mededeling beschouwd worden. Net als deze: "ik wil nooit meer erg veel geld verdienen. Ik neem in het vervolg genoegen met wat ik nodig heb om er met mijn gezin redelijk van te kunnen leven. De rompslomp die met geld verdienen gepaard gaat, staat me erg tegen. Ik overweeg dan ook om het geld dat ik met nog te realiseren projekten zal verdienen rechtstreeks naar een of ander goed doel te laten vloeien." "Boudewijn was nooit zo goed in public relations," zegt Lennaert Nijgh. Boudewijn bevestigt dat: "ik houd in het algemeen niet zo van praten, althans niet van het beantwoorden van vragen. Ik heb altijd het gevoel dat ik veel te veel vergeet bij het formuleren van mijn mening over bepaalde dingen. Mijn sterrebeeld is Stier. Stieren zijn traag en moeilijk op gang te brengen. Bovendien ben ik van nature nogal introvert; dat vinden sommige mensen kennelijk niet zo'n sympathieke eigenschap."
Je moet de mensen in ieder geval bewegen  1972, januari 29
"Je moet de mensen laten lachen, huiveren, huilen... in ieder geval bewegen, want anders kun je wel met je boodschap op het Waterlooplein gaan staan. Dat heb ik altijd gezegd. Een boodschap die ik zes jaar geleden misschien dacht rond te bazuinen, hoeft niet mijn boodschap van vandaag te zijn. Ach, wat is nu eigenlijk boodschap? Je hebt wat te zeggen en je wilt graag dat iemand luistert. Je verpakt je gedachten in een gedicht en je bent dolgelukkig als je ergens op dezelfde frekwentie een vibratie hoort. Ik heb het niet zo erg op de term "boodschap". Vroeger, onder totaal andere omstandigheden heb ik natuurlijk iets anders willen zeggen dan nu. Maar ik sta er nog wel achter, dat wil zeggen: ik ben blij dat ik het allemaal gedaan heb. En als ik nu met jonge kinderen bezig ben, met musicals voor mijn oude school, dan zie ik dat niet als achterom kijken. Ach, misschien heb ik wel wat heimwee en misschien klinkt er wel wat van door, nog steeds, maar wie heeft dat niet? Ik vind de jonge mensen van nu veel beter. Lang niet zo lullig als wij in feite waren. Mensen van het Kennemerlyceum bijvoorbeeld, ik werk er veel mee. Die hebben toch een veel volwassener approach."
Lennaert Nijgh is nu zevenentwintig. Hij woont met Astrid Nijgh-de Backer in een rustige laan in Heemstede, vlak bij de plaatsen waar hij zijn jeugd doorbracht, vlak achter zijn oude school. Lennaert Nijgh: halflang haar dat net over zijn oren groeit, ringbaard, bruin vest met sjaal, roze broek. Grote voeten die af en toe dwars worden neergezet. Drinkt bier en beweegt rusteloos op en in een soort nisbank. De open haard brandt en de buren gebaren woedend dat we de auto moeten weghalen voor hun deur. Die "idioten van Nijgh" hebben natuurlijk weer iemand op bezoek. Dat wordt natuurlijk weer slempen, midden op de dag. Schande over de deftige laan! Nijgh: "Met onze buren gaat het verder goed. Ze snappen er natuurlijk niet altijd iets van, wat dat betreft is er weinig veranderd." [...]
Tja, later is Boudewijn de popkant opgegaan. Wat heeft hij daar eigenlijk over verteld? Ik wilde de andere kant op. Boudewijn stortte zich op het Engels, jammer eigenlijk, want we hadden net bewezen dat het in het Nederlands ook ging. Toch heb ik altijd respekt gehad voor zijn moed. Op het toppunt van zijn roem besloot hij andere dingen te gaan doen, terwijl iedereen toch aan hem zat te trekken. Ik heb hem altijd verdedigd. Ze kwamen bij me, de kommerciële boys, en ze zeiden: "Wat een zakkenwasser. Hoe kan hij verdomme zo'n sukses overboord gooien?" Ik zag het wel, hoewel ik het jammer vond dat we van elkaar weggroeiden. Boudewijn kreeg andere vrienden, ging meer de scene in. Ik ben nooit zo'n scene-jongen geweest. Dat vond ik ook een groep met een eigen uniform, een eigen vaktaaltje... een soort Staphorst, mij te eng! Maar ik vond die krantenartikelen wel besodemieterd: "Boudewijn is het spoor helemaal bijster," schreven ze. Dat is iemand gemeen vastnagelen. Maar misschien is het ook wel zijn eigen schuld. Boudewijn was nooit zo goed in public relations." Dat is anders ook jouw sterkste punt niet! "Nee, dat is zo, maar ik heb nooit kloterige dingen gezegd. o.k., dit is genoeg. Boudewijn en ik hebben weer kontakt en we gaan weer dingen samen doen. Van een echte breuk is nooit sprake geweest. Het is natuurlijk wel een kwestie van aftasten. We zullen de eerste tijd veel met elkaar moeten praten. Het is goed geweest dat we uit elkaar waren, anders was het een maniertje geworden, tenzij we natuurlijk allebei dezelfde ontwikkeling hadden doorgemaakt, iets dat je gevoeglijk kunt uitsluiten. Net als een kinderhuwelijk was het helemaal misgegaan. Boudewijn sprak in die tijd aldoor over "open muziek"; ik begrijp nog steeds niet wat hij daarmee heeft bedoeld. Ik vind dat populaire muziek eenvoudig moet zijn."
"Nee, ik ga nooit naar popkoncerten. De muziek is me gewoon te hard. Dat komt omdat ik als tiener nooit zo bij de muziek betrokken ben geweest. Ik stam nog uit de tijd waarin het verboden was dat je in restaurant "'t Goede Uur" in Haarlem met een arm om een meisje zat. "Meneer," werd er dan gezegd, "de gasten nemen aanstoot." En ik riep, rood van drift: "Waar zijn die seksueel gefrustreerden in deze tent?"
"Ik heb eigenlijk een dubbel leven geleid vroeger. Als je op de middelbare school zei dat je Conny Froboess leuk vond en van rock and roll hield kon je wel afnokken. Op straffe des doods was je jazzliefhebber, al begreep je er geen moer van. Toch waren dat goede tijden, ik denk er vaak met plezier aan terug. [...]"
Een gelouterde, volwassen geworden Boudewijn de Groot weer samen met een ouder en toleranter geworden Lennaert Nijgh, die zo graag vooruit wil, maar vrijwel permanent over zijn schouder blijft omzien naar vroeger. De "vrienden van vroeger" zijn nog verder weg. Boudewijn en Lennaert zullen inderdaad veel moeten praten. De wil tot samenwerken is er en dat is bij dit duo een garantie voor grote dingen. "We hebben vertrouwen," zegt Lennaert plechtig.
Misschien ben ik een cultuurpessimist  1974, juli 29
"Heel lang geleden, inmiddels meer dan tien jaar, toen ik nog jong en mooi was, heb ik eens bij de Haarlemse Toneelclub een gastrolletje gespeeld als jeugdig minnaar in een stuk van De Beaumarchais. Met een mooie korte broek aan. De NCRV heeft het geheel nog uitgezonden. Daarna speelde ik nooit meer iets op het toneel."
Dit zegt de welbespraakte Lennaert Nijgh, om wie het een lange tijd stil is geweest na zijn bijdragen aan de elpee 'Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser' van Boudewijn de Groot. In oktober krijgt hij de cultuurprijs van Hilversum, een aanmoediging voor jongeren tot 31 jaar. Toch heeft hij allerminst stilgezeten en zit beslist niet om werk verlegen. Begin maart van dit jaar werd hij zelfs opgebeld door Willy van Hemert, die hem vroeg een rol te spelen in het door hem ontworpen spel 'Dynastie der Kleine Luyden', hetwelk een NCRV-jubileumproduktie gaat worden. "Het avontuurlijke trok me wel. Kijk, ik ben iemand die dat dan gewoon doet en later wel ziet of het verkeerd uitpakt of niet". [...]
De opnamen van 'Dynastie der Kleine Luyden' zijn in volle gang. Daarna zullen Lennaert en zijn vriendin Anja in de Jonge Jacob (een stalen Urker Kotter van achttien meter met een 135 pk dieselmotor) de wal verlaten voor een vakantie op het water. Een uitrustvakantie, want Lennaert schrijft nooit aan boord. Ook niet in de kroeg, waar hij toch door de week bijna altijd te vinden is. "Die kroeg, dat is een soort thuis voor me. Ik voel me er erg geborgen. Ik ben er niet alleen. Er heerst een soort verbondenheid. Ja en ik kan me misschien ook meer permitteren dan anderen om er te komen; uiteindelijk verkeer ik in een gebied dat nog steeds zo vogelvrij is als kermisartiesten en wat dies meer zij".
In het najaar verschijnt bij uitgeverij Strengholt het boekje getiteld 'Tachtig Teksten'. Alle op de plaat verschenen teksten zullen erin staan, behalve de vertalingen. Het bestrijkt de tien jaar dat Lennaert nu bezig is, tot en met de elpee 'In De Uren Van De Middag' van Rob de Nijs. Hij heeft sommige refreinen weggelaten, opdat het een wat leesbaarder geheel wordt. Maar er zitten ook een aantal nieuwe teksten bij. Teksten die nimmer op de plaat verschenen, teksten ook met een wat zuiverden politieke lading. Over het in zekere zin falen van de in 1966 begonnen revolutie bijvoorbeeld, of een als uitgangspunt genomen citaat van Mao Tsetoeng. "Er is mij misschien wel eens een sociale desinteresse verweten, maar neem nou het hoorspel 'De Muizen' (in 1972 door de AVRO uitgezonden, red.). Dat is een brok sociale gerichtheid. Het is een ontroering die ik teweegbreng. Misschien ben ik wel een cultuurpessimist, maar ik heb niet voor niets de opbouw in de gedaante ven de klassieke tragedie weergegeven. Het is de morele overwinning van de held verheffen voor diens fysieke ondergang. Zie Allende in Chili en zoiets gebeurt er in dat hoorspel ook, dat overigens oorspronkelijk een toneelspel was. Maar ik geloof niet dat de tijd rijp is voor het schrijven van een stuk voor het beroepstoneel".
"De Nederlandse toneelsituatie is daar te instabiel voor. Ik wacht op de volheid des tijds, ik heb geen haast. Die mensen hebben het al moeilijk genoeg en zitten niet te wachten op mijnheer Nijghs toneeldebuut. Laat ze nog maar even darren. Ik ben nu eenmaal geen vormvernieuwer. Ik grijp niet terug naar het klassieke, maar dat wat men onder klassieke verstaat is eeuwig. Ik wil mijn publiek nooit vervelen. Je moet de mensen kunnen laten lachen en huilen. Een man als Brecht wist dat, zijn epigonen niet. De meest treurige misverstanden die daardoor ontstaan zijn, zijn nog vrijwel dagelijks te zien en horen in tot theaters verbouwde panden in gans Europa. Vorm is ondergeschikt aan hetgeen ik wil en daarom neem ik uitsluitend de vormen die ik beheers. Maar dat tijdloze, dat zal me nooit loslaten. Ik voel Shakespeare aan en Euripides, die hebben hetzelfde gevoeld".
"De idee van wat een katarsis eigenlijk is en een stuk gedramatiseerde propaganda kan dat volgens mij nooit. Zoiets boeit volgens mij alleen maar een groep gelijkgestemden. Een dramaturg zou Allendes ondergang kunnen gebruiken voor een stuk, en daarmee een monument creëren. Allende is ten onder gegaan aan zaken die mij niet vreemd voorkomen. Daarvoor heb ik een te lage dunk van de Latijnsamerikaanse sfeer. Politiek is geen aparte zaak. Het zit overal, het zijn de mensen. Ik ben geen lid van iets. Ik ben toeschouwer en voel me transparant en zie toe. Ik zwijg. Ik spreek pas als ik het gevoel heb ergens iets zinnigs over te kunnen zeggen. Er ontgaat mij weinig."
"Wat ik bijvoorbeeld ook erg vind, is dat men zo weinig nadenkt over de reactie van de platenmaatschappijen op het in de zeer nabije toekomst wegvallen van de zeezenders. Want die vallen weg, dat weten we allemaal. En dat zal z'n weerslag hebben, zoals dat in Engeland gebeurde, en de platenmaatschappijen zullen zich terugtrekken op veilig. De ruimte voor experimenten met nieuwe artiesten en met andere zaken in die richting zal wegvallen."
Lennaert Nijgh zal voorlopig niet meer schrijven. Hij moet zich zoals hij zelf zegt "weer opladen". De intensiteit van de vorm, daar moet volgens hem de tijd aan sleutelen. "Zo'n tekst is zo gecomprimeerd, dat dat spanningen opwekt. Na die opnamen is er die vakantie en misschien ga ik daarna eindelijk eens aan het boek over het water beginnen. Daar wil ik eigenlijk vier maanden onafgebroken aan werken, maar ja, de belasting. Ik ben bijna uit die belastingschuld. Ik heb het de afgelopen twee jaar financieel verdomd moeilijk gehad en daardoor weinig tijd gehad om aan dingen te werken die ik graag wilde doen. Maar losgezien van hare majesteits ambtenaren kan ik ervan bestaan, dus zuiver van het schrijven van liedjes."
"Tijd van poëzie is voor mij voorbij"  1975, september 24
We praten met Boudewijn de Groot naar aanleiding van een aantal geruchten - hij zou Lennaert Nijgh, tot nu toe een vaste tekstleverancier, de laan hebben uitgestuurd en hij zou per 1 oktober voor geruime tijd naar Amerika vertrekken, omdat hij het hier allemaal niet meer ziet zitten - en naar aanleiding van zijn nieuwe langspeelplaat 'Waar ik woon en wie ik ben'. Een plaat waarop zijn fans twee jaar hebben moeten wachten.
Over Lennaert zegt hij: "Ik heb hem niet aan de kant gezet. Er staan alleen op mijn nieuwe plaat geen teksten van hem, omdat hij niet meer met teksten kwam die ik kon gebruiken. En wat Amerika betreft, ik ga er op 1 oktober voor zes weken heen. De reden is dat ik dat graag wil. Ik ben laatst voor een plaat naar Los Angeles geweest en heb er toen weinig gezien. Ik was er ook alleen. Nu ga ik met vrouw en kind om te kijken. Ik wilde er even uit, omdat de manier waarop ik tot nu toe bezig ben geweest als producer me niet meer bevredigde."
"Ik kon er ook even uit, omdat mijn contract dat mij aan Phonogram bond afloopt. Ik ga als ik terug ben als free-lancer werken. Op die manier kan ik makkelijker artiesten kiezen en artiesten mij. Bovendien heb ik dan niet meer de verplichting door te gaan ook als er geen mensen of muziek voor handen waren waarmee ik werken wilde. Ik moest dan wel concessies doen en die gingen dan toch te zwaar wegen. Zo zit dat."
Boudewijn de Groot [biografie 1944-1975]  1975, najaar
De Nederlandse troubadour Boudewijn de Groot werd op 20 mei 1944 geboren in een Japans interneringskamp bij het toenmalige Batavia (Djakarta). Kort na het einde van de oorlog keerde de familie De Groot naar het land van herkomst terug om zich in Heemstede te vestigen. Boudewijn doorliep het Coornhert-lyceum te Haarlem en wilde daarna naar de filmakademie te Amsterdam. In samenwerking met zijn begaafde vriend Lennaert Nijgh, zoon van een reclameman en achterkleinzoon van een befaamde boekuitgever, maakte Boudewijn enige liedjes waarbij hij zichzelf op de gitaar begeleidde. Een en ander maakte zo'n indruk op de TV-commentator Ed Lautenschlager, dat deze Boudewijn met klem adviseerde dóór te gaan en voor de jonge zanger de eerste contacten met TV-producers (w.o. Gerrit den Braber) en mensen uit de platenindustrie legde.
Waar hij woont en wie hij is  1975, najaar
in '69 kondigde je aan dat je niet meer zou optreden en dat heb je sindsdien ook niet meer gedaan...
[Boudewijn:] "Ja, toen heb ik overal een streep onder willen zetten, ik wilde alleen met muziek bezig blijven maar op een heel andere manier. Optredens in het hele land... dat maakte me ook depressief, op vele manieren. Ik bedoel, alleen zijn, alleen optreden, alleen ergens naartoe gaan... Lennaert ging later vaak mee, maar het optreden was toch een eenzame affaire, op eenzame plaatsen vaak ook nog... ik werd er vreselijk triest van en gedeprimeerd."
Zou je het nog steeds niet willen?
[Boudewijn:] "Nee, omdat ik er nog steeds aan denk hoe het toen was en mezelf er nog niet van heb kunnen overtuigen dat het nu anders zou zijn... Ik ga wel eens met Rob de Nijs mee en zie dan de omgeving waarin hij staat, terwijl hij toch erg populair is en behoorlijk veel succes heeft... 't is vaak te triest voor woorden.... Tenten met een houten podiumpje, temidden van een goochelaar en een Spaans dansduo..."
Maar jij zou toch zo langzamerhand wel naar de schouwburgen van de grote steden toe kunnen?
[Boudewijn:] "Ik zou dat misschien ook wel willen doen, volgend jaar, een paar optredens... maar er zijn ook nog andere dingen, ik ben bij optredens sowieso nerveus... Dat merk ik wanneer ik iets voor de televisie moet doen, ik ben de hele dag nerveus en ik maak me de grootste zorgen en ik raak m'n tekst kwijt en het loopt helemaal door mekaar... Het is... intussen gebrek aan ervaring en het is misschien ook wel een gebrek aan vakmanschap wat dat betreft... Maar ik dúrf het niet, ik durf het gewoon niet aan. En iedereen overtuigt me ervan dat de zaal vol zit en dat het publiek het fantastisch vindt... en ik durf het niet aan. Ik kan iedere medewerking krijgen die ik hebben wil, ik kan zelfs met een orkest van veertig man gaan staan, bij wijze van spreken, in het Concertgebouw van Amsterdam... Ik kan zelfs een bedrag krijgen, zodat ik geen verlies lijd, of wat dan ook! Wat dan ook, ik word nerveus bij de gedachte alleen al... en ik weet dat ik het moet overwinnen want ik voel als ik bij een concert van een groep zit dat ik ontzettend graag daar op dat toneel zou willen staan. Dus ik weet dat ik het diep in mijn hart graag wil, maar het jaagt me angst aan."
'Ik hou er natuurlijk iets aan over'  1977, februari 26
Hoe vind je je eigen stem? Je gebruikt hem waarschijnlijk goed, want het zingen lijkt je moeiteloos af te gaan.
[Boudewijn:] "Het kost me geen moeite, nee. Eigenlijk zing ik nogal monotoon. Ik probeer wel 's een beetje te improviseren, maar dat doe ik dan altijd met voorbedachte rade. Als ik intuïtief en automatisch zou zingen, zou het nooit bij me opkomen om echt af te wijken van de melodie. Ik praat ook zo. Monotoon. Het lijkt met niet prettig om dit bandje te moeten terughoren. Op mijn eerste platen heb ik ook nog zo'n afgrijselijke dictie. Misschien wel duidelijk, maar met een soort geaffecteerdheid die me ontzettend begon tegen te staan. Dus dat is wel iets waar ik op ben gaan letten."
Je klonk toen nog echt als een keurige jongen.
[Boudewijn:] "Ja. En veel van die eerste nummers hebben die wezenlijke inhoud ook nog, omdat Lennaert en ik toen met de allersimpelste en meest aan de oppervlakte liggende gemeenschappelijke dingen bezig waren. Maar ook later bleven de teksten nog steeds vanuit die allereerste situatie geschreven, terwijl ik op een gegeven moment allang niet meer in Heemstede woonde en in andere milieus allang met andere dingen bezig was. Dus dat werkte toen niet meer - tenminste, naar mijn gevoel. Die platen hebben goud gehaald en platina, maar ik voelde dat het niet over dingen ging waar het bij mij om draaide."
Overlegde je dan niet van tevoren met Lennaert Nijgh waarover hij het in zijn teksten zou hebben?
[Boudewijn:] "Nee, zeker in het begin niet. Bij de eerste twee platen sowieso niet. Picknick is een plaat die wel van tevoren opgezet werd, omdat we alletwee nogal in die stroom van de Flower Power zaten, die toen een ontzettende kracht had. Zoveel kracht, dat er eigenlijk niks uit voortgevloeid is, omdat alle energie van die hele stroming in de stroming zelf opgebruikt werd. Wij hebben daar ook aan meegedaan en vanuit die opzet is Picknick geschreven, dus dat was wel een vooropgezette plaat."
"Maar de andere dingen, die persoonlijk klinken, zijn in eerste instantie Lennaerts persoonlijke dingen. Hij zal zich zeker op een gegeven moment zoveel mogelijk in mij verplaatst hebben, of het althans geprobeerd hebben, maar we hebben er nooit over gesproken. Alleen hebben we steeds in dezelfde buurt gewoond en qua milieu zo'n gelijke opvoeding gehad dat die situatie waar alles in speelt en de dingen die er gebeuren, even makkelijk op mij konden slaan als op hem. Dat heb ik toch een bezwaar gevonden. Het ging wel over mij, maar het ging net zo goed over iemand anders uit dat milieu. Echt over mij ging het allemaal niet."
Heeft dat uiteindelijk tot een artistieke breuk tussen jullie geleid? Voor je laatste elpee 'Waar ik woon en wie ik ben' schreef René Daalder immers de teksten.
[Boudewijn:] "Begin vorig jaar hoopte ik met Lennaert weer aan een plaat te kunnen gaan werken, als ik hem duidelijk kon maken waar ik stond en wat ik wilde. En bij hem zou ik proberen inzicht te krijgen in hoe hij dacht en waar hij mee bezig was. Dat is allemaal niet gelukt, omdat we weliswaar een innig contact hebben, maar op de een of andere manier geen intiem contact. We zien elkaar veel en we hebben veel samen gedaan, maar we weten niet echt van elkaar wat de ander betekent en wat de ander doet. En dat is natuurlijk nodig als je vanuit bepaalde tijdstippen in je leven iets samen wilt gaan maken."
"Mijn laatste plaat was namelijk vanuit zo'n intiem contact geschreven en die kon dus echt gaan over de situatie van dat moment en wat mijn betekenis toen was. Hij is misschien klote gemixed, hij is misschien slecht gezongen en voor mijn part zijn de nummers, technisch gezien, ook nog slecht, maar ik zing in ieder geval over wezenlijke dingen. Dingen die ontzettend nauw met mij verbonden zijn en waar Lennaert en ik het eigenlijk nooit over gehad hebben."
Programmaboek Concert III  1983,
Boudewijn ging platen produceren voor Phonogram, speelde zo een belangrijke rol in de come-back van Rob de Nijs, en schreef muziek voor anderen. In 1975 verscheen Boudewijn's zoveelste album 'Waar ik woon en wie ik ben', dat in Amsterdam opgenomen werd en in Hollywood afgewerkt. Een stap die hem deed besluiten voor langere tijd de Oceaan over te steken. De plaat werd hem niet door iedereen in dank afgenomen: men vond de teksten niet van de kwaliteit van Lennaert Nijgh, de muziek niet zo mooi als men gewend was en het geheel al te simpel, ondanks de 'loodzware symboliek' die men overal meende te bespeuren. Lijnrecht hiertegenover stond de mening van de voorstanders; ontroerend, verrassend eerlijk en zo eenvoudig en open dat men het zelfs een gedurfde L.P. noemde. Vast staat dat het voor Boudewijn de Groot een dierbare plaat is geworden, zowel vanwege inhoud als vanwege de omstandigheden waaronder hij tot stand kwam.
'n Plaat over Boudewijn zelf  1984, mei 19
Opeens is Boudewijn de Groot weer in 't nieuws. Met een nieuwe elpee, Maalstroom. En vandaag wordt hij veertig. Een gebeurtenis, die heel wat Nederlanders 'n schokje zal geven. We worden ouder. Is het alweer twintig jaar geleden dat die jongen met z'n lange manen, spijkerjekkie en z'n gitaar zomaar opstond en de machtige president Johnson een bitter welterusten durfde toe te bijten? [...]
[Hij] gaat in op lang gemeden vragen. Waarom hij bijvoorbeeld toch nog steeds die oude nummers tijdens z'n optreden speelt. "Ik doe ze alleen als toegiften. Dat is ook het goede woord, ik geef toe aan het publiek, want eigenlijk speel ik ze liever niet. Maar iedereen zit er blijkbaar op te wachten. Nou, als dank voor hetgeen ze die avond, en al die jaren daarvoor hebben gedaan, geef ik dan toe. Niet helemaal, er zijn nummers die ik echt niet meer kan spelen. 'Meneer de president' ook niet, dat is veel te tijdgebonden. Toen een lied met een funktie, maar die funktie is nu allang weggevallen. En ik vind het te belangrijk om het te laten verworden tot een curiositeit. Bij andere nummers geeft dat niet zo."
Die andere nummers zijn dus maar curiositeiten. Terwijl het publiek ze zag als kleine juweeltjes. Hoogstpersoonlijke ontboezemingen, die die Boudewijn zo mooi als recht uit zijn hart komend kon voortmurmelen. "Tja, eh, dat was dus niet zo," klinkt het. Voor de zoveelste keer staart hij uit het raam. Het blijft lang stil. Dan: "Nou, 't was allemaal heel eerlijk, maar ik was 't zelf niet. En dat was niet altijd duidelijk. Ik heb nooit gezegd dat 't over mezelf ging. Maar ook niet dat 't niet zo was. Ik heb 't altijd in 't midden gelaten. De liedjes gaven de indruk dat ze betrekking op mij hadden. Dat was niet zo. Maar ik heb 't inderdaad nooit tegengesproken."
"Lennart Nijgh schreef de teksten, dat was bekend. En hij had het over zaken waar ik achter stond. Het waren schetsen, emoties, opvattingen, gevoelens. En dan maakt 't niet uit of ik 't nou ben, of 't allemaal autobiografisch is, weetjewel. Net zomin als het hem allemaal is gebeurd. Hij kon zich gewoon inleven, net zoals ik. Het leek iets persoonlijks, dat was wel een vereiste. Ik heb nooit echt oppervlakkig willen zingen."

Knipsels:

'Uit mijn glorietijd heb ik een optimistisch minimum overgehouden'  1985, juni 26
- Hoeveel verwantschap voel je met de traditie, die wel eens wordt aangeduid met Kultureel Protest?
[Lennaert:] "Ik kan me hooguit verplaatsen in vandalen, omdat in hen tenminste nog enige kreativiteit schuilgaat. Het leven om je heen verbuigen, dat deden jullie in je jeugd toch ook? Dat zit in iedereen. Ieder mens wil steeds weer zijn omgeving herscheppen. Ik mag ze wel die bengeltjes, die nog te klein zijn zelf iets te maken, maar die met genoegen bestaande objekten... eh... veranderen.
In de buurt waar ik woonde, heb ik de direkteur van Dinky Toys destijds binnen een jaar grijs gekregen. Als een van jullie mijn naam daar nu nog laat vallen, wordt hij levend gevild. Tegenwoordig woon ik in een beschaafde buurt. Dat vinden mijn buren ook. Helaas voor hun, is Koko Petalo, de zigeunerkoning hier komen wonen. Maar ik let goed op: als er één onverlaat er over begint te zeuren, sla ik er op los. Mijn buurtgenoten zullen dat wel terrorisme noemen. Kijk maar eens in mijn voortuin. Een lel van een scheepsmotor ligt daar, niet te tillen. De buurt klaagt steen en been. Denk je dat ik 'm weghaal? Nee hoor, voor mij is het kunst. Ze zien maar. Als je dat kultureel protest wilt noemen........."
- De echte anarchisten lijken uitgestorven. Wat ging er door je heen toen je hoorde dat Anton Constandse, een vrijbuiter van zuiverste water, was overleden?
"Eerst dit: Eric Herfst was een persoonlijke kennis van me, een boeiend mens en vakman. Zijn recente overlijden houdt me tot op heden bezig. Anton Constandse kende ik niet persoonlijk. Maar zijn dood heeft me wel aan het nadenken gezet. Hij was een afgerond, denkend geheel en je wist waar hij voor stond. Ik ben echter geen pessimist, daarom geloof ik ook niet dat zijn dood het einde van de anarchie betekent. Zijn soort libertarisme blijft voortleven, al zou ik eerlijk gezegd niet weten wie er nu nog de kracht heeft voorop te gaan lopen."
- Maar je hebt meer gedaan dan de bruut uithangen, liedjes schrijven en de vrijdenker zijn.
"Tsja. wat moet ik daar nu over zeggen? Zo veel! Wat wil je weten? Of ik leraar dramatische expressie ben geweest? Ben ik. Toen ze te rechts werden op die school heb ik er gauw een punt achter gezet en ben ik weer aan het schrijven geslagen. Dat is waar ook, ik heb een roman geschreven en nautische liedjes voor Astrid, mijn ex-vrouw; aan de drank soms, en aan de grond wat vaker gezeten. Weet je wat de ellende is? Ik heb me steeds terug moeten trekken van mijn passie: de lyriek en de bellettrie. En dan vind ik Malle Babbe, het liedje, dat Rob de Nijs naar een hit zong, nog niet eens mijn diepste buiging."
- Je voelt je dus naar de 'middle of the road' gezogen. Voel je je door de vervlakking in de muziekkultuur ook persoonlijk gediskwalificeerd?
"Het houdt je natuurlijk wel bezig, maar ik ben wel wat gewend. Ik denk wel eens aan Rob de Nijs, een vent die het vak ook door en door kent. We hebben ons twee jaar te barsten gevochten om zijn renaissance voor elkaar te krijgen. Dat is ook gelukt. Uit mijn eigen glorietijd heb ik bovendien een soort optimistisch minimum overgehouden. Al investeren de platenmaatschappijen geen dubbeltje meer in mijn 'afwijkend genre', ik hou mezelf overeind! Af en toe pak ik mijn schip en dan bezoek ik mijn kornuiten in Amsterdam en dan gaat Nijgh weer prima. Niks doemdenken. Er komt altijd iets, of alles, zoals nu: Ik, Jan Cremer. Het was heerlijk om nu eens in een rockidioom te schrijven. Een uitdaging. Temeer omdat je weet dat zo'n wilde Nederlandse musical valt en staat bij de verstaanbaarheid van de tekst."
Haarlem heeft iets deftigs  1985, augustus 17
De liedjesschrijver: "Ik ben geboren toen mijn ouders, volstrekt berooid en in onmin levend met de familie, zich gevestigd hadden op een plek die geenszins binnen de normen van het milieu paste: dat huurhuisje in een volkswijk te Heemstede.
Onze tak stamt af van een deugniet uit de zeventiende eeuw, die door zijn vader in het Delftse dolhuis werd opgesloten; deze jongen was namelijk tijdens de Vrede van Munster, ergens onder Den Haag - hartje Holland, dus - getrouwd met een roomskatholiek meisje; waardoor hij zichzelf, zijn omgeving en nazaten sociaal bezien de kop afhakte - nog tot niet al te lang geleden, werd er door de Haagse Nijghen over ons gesproken als: die papen; terwijl wij dat geloof sinds mensenheugenis niet meer aanhangen.
Mijn vader viel op zijn beurt wat familietraditie betreft uit de toon, én door een deels Indische afkomst én vanwege het vak dat hij gekozen had: tekenaar-reclameontwerper. Voor de oorlog hokte hij samen met mijn moeder, in Parijs; hij reed op een Harley-Davidson; daarenboven speelde hij viool.
Ik groeide tot mijn negende op in die Heemsteedse achterbuurt; grote gezinnen; vermaakte kleren; geen auto's op de weg; een oma woonde bij ons thuis; de verwilderde tuin; een huishouden van Jan Steen - ik hoor mijn moeder nog mompelen: Wat een rommel; mijn vader, die zijn atelier aan huis had, maakte rommel; de bedlegerige grootmoeder maakte rommel; ik maakte ook rommel - kortom: het was een gezellige bende.
Op een gegeven moment werden de familiebanden enigszins hersteld. Vervolgens kochten mijn vader en moeder een huis op stand, ook in Heemstede; tot hun opluchting klommen ze omhoog naar het eigen, oude vertrouwde niveau, maar op mij werkte deze ommekeer als een deportatie: en brengen waar gij niet wilt. Ik dacht eerst nog: nu gaan we leuk verhuizen, en daarna mogen we fijn weer naar huis.
Een benauwende, praktisch kinderloze, doodstille laan; geen twee kilometer van het vorige nest, en toch een andere planeet. Ik raakte in een toestand van complete verwarring, die jarenlang geduurd heeft: bedpissen, zenuwachtig, alsmaar terug willen, zo'n heimwee - dat is pas opgehouden toen ik naar de middelbare school ging.
Voor zover er in die nieuwe omgeving kinderen waren, werd ik door ze gepest en getreiterd; later begreep ik: ze keken op mij neer - een kwestie van statusverschil in dat Heemstede, destijds; nu onbegrijpelijk. Ik heb het er later wel eens met mijn ouders over gehad; die snapten het toch niet echt; ze herinneren zich alles uit die periode anders dan ik.
Fysiek stelde ik niks voor; ik was een scharminkel. Pas op het - Heemsteedse - Coornhert Lyceum bleek ik ook iets te kunnen: toneel, verhalen schrijven in de schoolkrant.
Dat Coornhert kwam voort uit een droom die in de oorlog ontstaan was te midden van de Aerdenhoutse Woodbrookers-gemeenschap. Wij leerlingen waren werkelijk de hope des vaderlands van na de bevrijding. Het was een openbare school met het karakter van een particuliere; dat Daltonsysteem; de sfeer die daar hing: de Paasheuvel-gedachte vrijzinnig-protestants vertaald. Ik hoorde tot de vierde lichting; zo jong was dat instituut toen nog. Alles was doordrenkt van een bepaald soort positivistische stemming; horden kinderen vertrokken na het eindexamen naar Israël, boompjes planten in kibboetsiem, Hava nagila zingen, schuldcomplexen van de ouders wegbrengen. Er heerste daar een ethiek die sterke vooroorlogse trekjes had; de onderbouw mocht niet dansen op schoolfeesten, want dan zouden de minder draagkrachtige ouders gedwongen zijn om hun kinderen dansles te laten nemen; gewoon een smoes: ze hadden geen zin om ook de fuifjes van de lagere klassen in toom te moeten houden. Eenzelfde hypocrisie deed zich voor bij de censuur op ons blad; het woord puberteit mocht daarin niet gebezigd worden: dan zouden de minder draagkrachtige ouders misschien aan hun kinderen moeten vragen wat die vreemde term betekende.
Ondanks dit alles genoot ik van die school; schreef veel; lette absoluut niet op tijdens de lessen, en maakte geen huiswerk. Mijn ouders kregen te horen: Bent u wel eens met het kind naar de dokter geweest? Ik zat daar maar wat; had een totaal eigen werkelijkheidsbeleving; ik fantaseerde voortdurend.
Zoals op dat Coornhert toentertijd toneel gemaakt werd, maakte enorme indruk op me. De wijze, waarop leraren als Theo Ruygrok en Haijo Zwager ons daarin stimuleerden - dat was zo ernstig, zo professioneel; perfect; dat heeft zich in mij voortgezet tot de dag van vandaag; dat ben ik nooit meer kwijtgeraakt. Ik ben begonnen als top van de menselijke piramide, met een vlaggetje, op Lou Landré. Boudewijn de Groot speelde ook in die revue, maar ik kende hem toen nog niet echt.
Na twee keer in de tweede klas te zijn blijven zitten, moest ik naar het Kennemer. [...]
Boudewijn had aanvankelijk helemaal geen succes. We waren ook absoluut niet van plan om ermee door te gaan. Hij zat eerst op de Filmacademie. Toen hij eraf kwam, ging ik erop - later hebben we terwille van de publiciteit de kwestie vereenvoudigd tot: we zaten samen op de Filmacademie.
Als jongen al wilde ik niet deugen. Twaalf jaar oud ging ik veel naar Toko Annie, op de Blauwe Brug, dat koffiehuisje; mijn eerste stamkroeg; ik zat daar bij de bloemenhandelaren en de andere jongens. Ik fantaseerde vierentwintig uur per etmaal. Ik las permanent, en scheen daarbij - totaal verdiept in de stof - allerlei uiterst merkwaardige geluiden te maken; zo ging ik op in die andere werkelijkheid. Op mijn elfde maakte ik kennis met Hermann Hesse, bijvoorbeeld. Ik wilde geen muziekinstrument bespelen, haatte sport. Mijn vader zei wel eens voor de grap: Ze hebben je indertijd verwisseld in het ziekenhuis.
Ik zat op de Filmacademie in de klas bij Anton Haakman, Pieter Verhoeff, Jan Bosdriez. Ik bewonderde Fellini - en dat is altijd zo gebleven. Na die vakopleiding ben ik vijf jaar niet meer in de bioscoop geweest - dat was op een bepaalde manier doodgeslagen.
Op de middelbare school maakte ik acht-millimeterfilmpjes, met een uiterst ingenieus geluidssysteem. Boudewijn zong liedjes voor de soundtrack en dat was het begin; 8 februari 1964 werden wij ontdekt; de nieuwslezer Ed Lautenschlager zag zo'n rolprent van mij, en sprak de gedenkwaardige woorden: Hier moeten we een bandje van - dan ga ik ermee naar Phonogram. Begin mei van dat jaar kwamen de eerste singles van ons uit - geen enkele respons. Het jaar van mijn eindexamen middelbare school. Op dat Kennemer Lyceum was ik toch altijd het middelpunt geweest. Als leerling van de Filmacademie betekende ik niets.
Ik was ongelooflijk ambitieus; moest per se wereldberoemd worden. tegelijkertijd leed ik onder een teloorgegane liefde. Daar is uiteindelijk die elpee Voor de overlevenden uit voortgekomen. Wanneer ik er nu op terugkijk - een man van veertig, inmiddels - denk ik: wat ben ik toch een ouwe lul geworden; dat allemaal tegelijkertijd: films, liedjes, allerlei persoonlijk leed - alles liep door elkaar; alles ontstond tegelijkertijd. Ik zou er veel voor over hebben om die energie, die power terug te krijgen. [...]
Ons oeuvre was voornamelijk gebaseerd op de grammofoonplaat; die markt is onherroepelijk voorbij - de Titanic heeft er langzamer over gedaan - waardoor we geen kans meer krijgen. Philips heeft zich opgehangen aan de pil - via de firma Organon is de doelgroep in aantal drastisch teruggelopen - en de cassette: muziek uit het stopcontact. Wie herinnert zich nog de zomers die gekleurd werden door één elpee? De jeugd heeft zich inderdaad geëmancipeerd - daar hebben Bo en ik nog aan meegewerkt. En nu? En dan? En wat? Ik heb mij ontwikkeld tot tekstschrijver - ondanks mijzelf. Eerst dacht ik nog: ik word filmmaker - maar die weg bleek toch te moeilijk. Vervolgens heb ik een theaterbureautje gehad voor Het Betere Lied -waaraan ik praktisch failliet ben gegaan. Ten slotte begreep ik: ik zal liedjes - en af en toe een musical - moeten blijven schrijven. Sinds 1970 is dat dus mijn vak. Ik heb voor Jasperina de Jong geschreven, voor mijn eerste vrouw, Astrid; Boudewijn en ik hebben gezorgd voor de come-back van Rob de Nijs - dat mag best wel eens hardop gezegd worden.
Ik ben altijd in de nabijheid van mijn geboorteplek blijven wonen; lang bij mijn ouders gebleven; toen een huis gekocht in die wijk, waar ik indertijd als kind vandaan gesleurd was; nu woon ik in Haarlem, praktisch op de grens met Heemstede. [...]
In verschillende verwarde periodes heeft de hoer een grote rol in mijn leven gespeeld. De romantiek van zo'n vroege ochtend, in de warme buurt van Amsterdam. Het uur dat niet meer bestaat; door de invoering van de zomertijd is die sfeer tussen drie en vier uur 's morgens onherroepelijk weggesneden. Dan liep ik daar rond. Ik ben een solistische Haarlemmer; ik wandel daar maar wat, behoor tot geen enkel echelon. Een atmosfeer die zich als het ware buiten deze tijd afspeelt - dat klinkt ook sterk door in mijn teksten. Haarlem heeft iets deftigs; deftig, in de oorspronkelijke zin van het woord; voordat het gebruikt werd als bekakt, betekende het een niet zo swingende integriteit; dat puur Hollandse is in Haarlem uitermate gaaf bewaard gebleven.
In het begin waren mijn liedjes ook deftig; ik gebruikt graag klassieke vormen; op Voor de overlevenden staan acrostichons, rondelen; ook door de samenwerking met Boudewijn is het nooit platvloers geworden - daardoor lagen onze wortels te veel in de keurige middle class; elitair; Lenin was toch ook de zoon van een landedelman; het was niet het grauw dat de Bastille bestormde; de top van provo was ook afkomstig uit keurige gezinnen. [...]
Astrid is later lesbisch geworden; ze drijft nu een kroeg in Amsterdam; we hebben een broer-broer relatie ontwikkeld, kijken terug op een gedeelde jeugd. Mijn tweede vrouw, die elf jaar jonger was dan ik, heeft me op een gegeven ogenblik verlaten - daar was ik behoorlijk kapot van; ziek.
Boudewijn zei toen tegen me: Misschien dat je hierdoor weer wat moois schrijft. Maar zoiets als Voor de overlevenden komt maar één keer in je leven voor. Je wordt ouder, en het gaat allemaal niet gemakkelijker. Het gekke is: mijn scheppingsdrang trekt zich niets aan van wat het baasje zoal doet. Ik schrijf maar door. Ik heb altijd geschreven. Op mijn vijfde dicteerde ik mijn grootmoeder wat ik verzon. Ik schreef dus al voordat ik kon schrijven. Ik voel me nog steeds schrijver; ofschoon mijn medium - de grammofoonplaat - voorgoed verdwenen lijkt. Nou ja, als het schip zinkt, zul je moeten overstappen. God weet wat de toekomst me brengt. Ik ben er niet zo optimistisch over. Toen mijn huidige vrouw - een zangeres - nog muziekles gaf, heeft ze eens onderzocht hoe bepaalde liedteksten - onder andere van mij - op haar leerlingetjes overkwamen. Wel, er kwam bitter weinig over.
Mijn schip heeft me door alles heen gesleurd. Ik bezit sinds zestien jaar een kotter; de voormalige Urk 115, De Jonge Jacob. Het schrijven, die boot, Haarlem - de constanten in mijn leven.
De sensatie van: voor het eerste een haven binnenvaren; dat komt maar eenmaal in je leven voor: de allereerste keer een haven binnenlopen - dat kenbaar worden van een kust; de platte kaart krijgt driedimensionale vormen, wordt langzaam maar zeker werkelijkheid; die spanning; de landing vanuit het levensgevaarlijke element van de zee, die tevens vaarweg is; alsof het trauma van de deportatie geheeld wordt; iedere eerste keer dat je een haven aandoet, is het weer anders. Het creatieve proces."
zonder titel [Nonsens!]  1987, november
Hoewel Lennaert Nijgh de Nederlandse lichte muziek in de loop der jaren verrijkt heeft met tal van oorspronkelijke en verrassende liedjes, is hij al enige tijd uitgekeken op het fenomeen 'popwereld'. "Hoewel ik minder verbitterd ben in dat opzicht dan Boudewijn, houd ik het voorlopig wel voor gezien. Dat heeft een aantal oorzaken. Ten eerste is er bij de maatschappijen een soort machtsdenken ontstaan, waarbij de kwaliteit van de teksten vrijwel geen rol speelt. Dat heeft onder andere tot gevolg dat er voor een schrijver van Nederlandse liederen geen droog brood meer te verdienen is."
"Stel je voor: ik schrijf een lied. Ten eerste moet ik me dan afvragen wie dat dan zou moeten zingen. Daarbij komt dat het door de gigantische teruglopende platenverkoop financieel ook niet interessant meer is. De platen worden nauwelijks verkocht en gedraaid. De opleving die er nu plaatsvindt door de verkoop van cd's is leuk, maar de auteurs worden er naar verhouding nauwelijks een cent wijzer van. Als je dan bovendien nog eens 25 jaar in het vak zit en 17 jaar geleden al een Edison hebt gekregen voor je werk, is het heilige moeten er een beetje af."
"Wat dat betreft ben ik ook blij met de opdracht, die ik heb gekregen om de liedjes voor 'Nonsens' te vertalen. Theater is toch het allerleukste dat er bestaat. Als je teksten voor een plaat maakt of een boek schrijft, ben je veel afstandelijker bezig. Je doet je werk, je levert het in en een tijdje later ligt het in de winkel. Bij theater heb je continu gesprekken, soms confrontaties met anderen die bij de produktie betrokken zijn. Dat is enorm stimulerend, je groeit met het produkt mee. Je moet natuurlijk wel een enorm incasseringsvermogen hebben, anders moet je er niet aan beginnen. Je kunt het vergelijken met een trapezewerker; als je hoogtevrees hebt, moet je niet in de nok van een tent gaan hangen. Ik ben ook al vanaf mijn jeugd theatergek. Ik hoef alleen maar de geur van een gordijn op te snuiven en ik ben verkocht. Het is dan ook geen toeval dat in een van de door mij vertaalde liedteksten de romantiek van Carré is binnengeslopen."
"Ik wil dóórklimmen. Bergop vallen er immers altijd minder doden dan bergaf"  1989, september 28 - donderdag
Het schippersringetje in zijn linkeroor geeft al een indicatie : voor Lennaert Nijgh, bekend Nederlands tekstschrijver, is het ruime sop zijn grote passie. Is hij thuis in Haarlem, dan ligt de UK 114, een kotter die hij al twintig jaar heeft, afgemeerd in het Spaarne. Te weinig landrot om een rijbewijs te halen komt hij op de brommer naar onze afspraak. Zeker zonder valheim een smak gemaakt, is de eerste gedachte, want z'n ondergebit mist een rijtje tanden. « Daar zat eerst een brug, » mompelt Nijgh nog net verstaanbaar. « Ik was aan m'n boot bezig en at een broodje waar iets hards in zat. Ik hoor : krak en zeg : godver... en hop, valt die brug overboord in de plomp. Dat is financieel bijna net zo'n ramp als het doorbreken van de Oosterscheldedam. Bovendien lult het moeilijk. Hoewel, in het Engels gaat het juist beter zo. »2000, september 28 - (donderdag)
« Ik ben 44 jaar geleden als enigst kind geboren. Boudewijn de Groot en ik kennen elkaar sinds we zeven, acht jaar oud waren, maar hij was een jaar ouder en dat is op die leeftijd een generatieverschil. Pas op de middelbare school kregen we contact.
» In 1965 zijn we de liedjes in gerold met dat hitje : "Een meisje van zestien" van Charles Aznavour, dat ik uit het Frans had vertaald. We vonden het zelf niks. Boudewijn heeft toen nog op de hoes van dat plaatje geschreven : dit ééns, maar nooit weer. Wij waren van mening dat je het eigenlijk niet kon makken om je met zulke commerciële liedjes in te laten. Maar ja, we hadden geen cent te makken. »
HUMO : Waren jullie toen op de Franse toer ?
Lennaert : « Ook, natuurlijk. Het was een post-existentialistisch gebeuren, die periode vlak vóór de Beatles. We hadden van die suède bordeelsluipers aan en we waren helemaal in het zwart. Als je dat op foto's terugziet is het allemaal zeer vertederend. Wij werden geacht van jazz te houden. Dave Brubeck was toen erg in en Franse chansons die je niet verstond en feestjes met veel kaarsen en visnetten. Nou ja, het bekende werk dus. Eigenlijk voelde ik me beter thuis bij de Everly Brothers en Elvis Presley, maar op school kon ik daar niet voor uit komen, want dat gold toen als vetkuivenmuziek. Afwijkende meningen werden op die leeftijd toch al bijna niet getolereerd. De Beatles hebben die kloof gedicht, maar toen was ik al ouder dan vijftien, zestien; de leeftijd waarop die muziek het meest blijft hangen. Toch bleek ik niet de enige te zijn geweest met een afwijkende smaak, want toen Elvis stierf is één van de intellectuelere cafés in Haarlem vierentwintig uur achtereen open geweest om hem te herdenken. »
HUMO : Toch hebben Boudewijn en jij elkaar gevonden. Wat bond jullie ?
Lennaert : « Dat is moeilijk te zeggen. Hoe komen Kees van Kooten en Wim de Bie aan elkaar ? Door een toeval, omdat ze bij elkaar op school zaten, neem ik aan. Dat is een overeenkomstig geval. Boudewijn zie ik nog regelmatig. We zijn op een gegeven moment uit elkaar gegroeid en daarna weer naar elkaar toe gegroeid. We hebben beiden het nodige achter de rug, maar toch is de basis voor ons contact altijd intact gebleven. De buitenwereld heeft dat maar moeilijk kunnen accepteren. Ze wilden graag een drama boven tafel halen, een Lennon en McCartneyachtige controverse, en die was er niet. [...]
Lennaert : « Van huis uit hebben wij, net als Jezus, allemaal gaten in onze handen. Zoals ik met geld om ga is het regelmatig dansen op de rand van de afgrond. Ooit zat ik weer 's aan de grond en toen vroeg die lui achter het loket bij de belasting : "Wat heeft u dan allemaal met dat geld gedaan ?" Ik werd zo kwaad, dat ik riep : dat heb ik naar de hoeren gebracht. Toen kwam iedereen van die afdeling naar me kijken. Zo van : òòòh ! Die jaloezie, weet je wel : ze zouden niet graag in je schoenen staan, maar ondertussen ... Nee, die veranderde tijdsgeest staat me absoluut niet aan. »
HUMO : Dan zeg je toch gewoon weer : er komen andere tijden.
Lennaert : « Dat zei de I Tjing zoveel duizend jaar voor Christus ook al. Ik bedoel, die andere tijden hoeven zich toch niet pal onder m'n neus te manifesteren : van die snotapen die alleen maar over inkomens kunnen lullen. Ben ik daarvoor in 1966 door een agent op m'n lazer geslagen ? Zulke dingen komen makkelijk boven, ik merk dat.
Op het Coornhert Lyceum, dat uit kringen van verzetsmensen voortkwam, zijn Boudewijn en ik wat dat betreft straf opgevoed. Je leerde onmiddellijk je haren overeind te zetten bij alles wat naar onrecht zweemde, en terecht. Je houdt je hart vast voor de generatie die dat niet is bijgebracht, waarvoor Hitler niet méér is dan zoiets als de hertog van Alva. Dan zal ik de eerste zijn die naar z'n spandoek tegen fascisme grijpt. Ik ken ook jongens die vroeger met zulk lang haar rondliepen en nu een driedelig krijtstreeppak dragen : ex-hippies die toch nog goed terecht zijn gekomen. »
« Op die lagere school was ik al een buitenbeentje. Na een paar maanden las ik even snel als nu. Met andere woorden : ik nam een boekje in vijf minuten tot me en daarna ging ik naar buiten zitten kijken. Rekenen, wat me niet interesseerde, dat was weer bloeden. Toch ben ik er vlot doorheen gerold. Pas op de middelbare school kwamen de problemen, want schrijven in de schoolkrant en toneelspelen, dat ging prima, maar ik heb drie keer de tweede klas gymnasium gedaan. Daama ben ik overgestapt naar de HBS-A, de moderne talen-kant. Die laatste jaren HBS waren lachen, hoor. Onze klas, we waren gemiddeld een jaar ouder dan de rest, was een soort vergaarbak. Tijdens het laatste schooljaar ontstond een hechte vriendschap met de leraar Nederlands. Hij dronk ook een aardige borrel en liet mij wel 's les geven als ie moe was. Soms stonden we in de klas met zo'n jenever-kegel tegenover elkaar, want er werd behoorlijk ingenomen. De terugslag kwam daarna. Als je maar goed je best deed zou na je eindexamen het paradijs op aarde aanbreken. Jeugdwerkloosheid, daar had je nog nooit van gehoord. Dat bestond toen ook niet. Nee, volgens de handboeken op dat gebied, zoals van Remco Campert, begon dan pas het echte leven. Nou, vergeet het maar. »
HUMO : Waarom ging je aan de filmacademie studeren ?
Lennaert : « I don't know. Ik meldde op m'n vijfde dat ik schrijver wilde worden ? Ik kon toen nog niet schrijven, dus dicteerde ik m'n oma die verhaaltjes. Dat is een teken, dat kan je niet naast je neer leggen. Later had ik iets van : filmen is toch ook prachtig. Mijn ouders namen me vaak mee naar de bioscoop en de schouwburg, waardoor ik toen al van veel goeie dingen op dat gebied kennis heb kunnen nemen. Tegenwoordig hoor je van die droevige verhalen : als ze dan al twee ouders hebben, dan ligt pa alleen maar onderuit voor de tv en meer van zulke ellende. »
HUMO : Hoe is het je persoonlijke leven vergaan ?
Lennaert : « Ik ben drie keer getrouwd, eerst met Astrid. Veel mensen denken dat ze m'n zus is, waarop Astrid dan reageert : "Nee, ik ben z'n broer." We hebben gedeelde jeugdjaren, dus toen ze ontdekte dat ze lesbisch was, zijn we inderdaad broer en zus geworden en samen achter de wijven aan gegaan. Sinds dik een jaar is ze moeder van een zoon, dat wel. Daarna ben ik met een oud-leerlinge van mij getrouwd. Die was elf jaar jonger dan ik : dé remedie tegen pedofilie, waar ik maar 's octrooi op moet aanvragen. Hoewel, het middel is erger dan de kwaal. Met haar ga ik trouwens ook nog steeds erg goed om. En m'n derde vrouw, José Koning - we zijn van de week acht jaar getrouwd -, heeft een groep : Batida. In Rio, waar ze vroeger als KLM-stewardess vaak kwam, heeft ze vloeiend Braziliaans leren zingen en spreken. »
« Boudewijns moeder was destijds in Nederlands-Indië danseres, een soort Isadora Duncan. Hij lijkt op haar, want dat dansen zit er bij hem ook in. Hij heeft destijds in Amerika een lp opgenomen, "Waar ik woon en wie ik ben", waar nooit een ruk van terecht is gekomen, want er zijn nooit meer dan twee exemplaren van verkocht. Toch staat er een nummer op dat ik heel mooi vind, maar ik weet ook precies wat het betekent, omdat het over z'n moeder gaat. Tijdens de opnamen van dat programma van mij viel me op, dat Boudewijn, anders dan vroeger, in die oude liedjes van ons iets weet te leggen wat ze een geweldige meerwaarde geeft. Het is niet zijn manier van zingen, het is de power die er achter zit. Je kan die teksten ook niet zingen als je nog een melkmuil bent, zoals wij toen waren. Boudewijn kan het echt hoor, maar hij is altijd een lastpak geweest, het tegendeel van zo'n podiumdier. Hij wist nooit zo goed hoe hij op z'n bekendheid moest reageren. Bij hem was het altijd huilen : of hij deed bij interviews z'n bek weer niet open, of hij ging doodleuk met z'n reet naar het publiek staan. Hij was ook in staat om op het laatste moment een tv-optreden te weigeren. "Ik zie dat programma niet zitten, weetje wel," kreeg je dan te horen. Dat was in de tijd dat alles, van z'n Afghaanse jas tot en met de kat, naar wierook rook. Geen millimeter beweging was er in hem te krijgen. Maar ja, hij is toch altijd consequent op z'n eigen lijn gebleven. »
HUMO : Als hij niet zo halsstarrig was geweest, had die samenwerking tussen jullie dan nog meer successen opgeleverd ?
Lennaert : « Die samenwerking is niet verbroken, dus je weet niet wat er nog komen gaat. Bovendien blijven de successen die we hadden overeind staan, want de huidige generatie blijkt er net zo positief op te reageren. We hebben dus kennelijk toch classics gemaakt. Ja, hoor 's, we kunnen niet allemaal op ons 32-ste tegen een boom rijden of aan het kruis gespijkerd worden of aan de syfilis sterven, zoals Schubert en Mozart. » [...]
HUMO : Heb je een verklaring voor je succes van toen ?
Lennaert : « Dat de lijnen van vraag en aanbod elkaar op het juiste moment kruisten. Maar, zoals ik al zei, ik heb het idee dat onze successen wel overeind blijven. Natuurlijk kan je in je eigen tijd waanzinnig populair zijn en vijftig jaar later gelden als een voorbeeld van slechte smaak; da's ook mogelijk. Maar daar zullen Boudewijn en ik dan tenminste geen last meer van hebben. »
HUMO : Hoe is het met je wilde haren? Hou je die ?
Lennaert : « Ja, behalve van achteren. Maar je wordt niet alleen kaal als je oud wordt, je krijgt toch ook wel iets meer inzicht. Ik heb niet gedeugd op de leeftijd dat ik geacht werd niet te deugen. Nu ik nog steeds niet deug ben ik een beetje de dorpsgek, de joker geworden. Ik zal altijd een luis in de pels zijn. Ik ben gelukkig, maar soms ook niet. En dat is maar goed ook, want alleen in zieke oesters groeien parels. »
Onze wortels zaten diep in de villawijk  1990, september 21
[Boudewijn:] "[...] Lennaert Nijgh is net zo min cynisch als ik. Hij denkt in hardere taal dan hij zich daadwerkelijk uitdrukt. Teksten schrijven is meer denken dan je uiten. Al zijn liedjes over meisjes richten zich in monoloog tegen hen, maar ze zijn beslist niet hardvochtig bedoeld." [...]
"[...] We wilden niet horen bij Willeke Alberti, Anneke Grönloh, Johnny Lion of Rob de Nijs. We streefden naar even veel succes als zij om te bewijzen dat er met de Nederlandse taal wel wat beters te doen was dan 'Brandend zand' of 'Ritme van de regen'. Pas veel later toen de zogenaamde lichte muziek was overwoekerd door het hitparade-virus, bleek het nadeel van onze capitulatie: levenslange gevangenschap achter de tralies van de commerciële muziek."
Boudewijn de Groot: onbelast op het witte doek  1990, september 24
De zanger wiens licht neuzelende stem de herinneringen van de jaren '60-generatie heeft gekleurd en die in nauwe samenwerking met tekstschrijver Lennaert Nijgh onvergetelijke songs componeerde, is nu terug in de publiciteit. Ditmaal echter als filmacteur, dank zij zijn hoofdrol in Pim de la Parra's 'Let the music dance', dat dit weekeinde tijdens de Nederlandse Filmdagen officieel in premiè ging. Voor De Groot betekent het zijn acteerdebuut wat zijn vertolking van de gevierde componist Adam Adamus des te opmerkelijker maakt. Ook in close up straalt zijn verschijning op het witte doek een grote vanzelfsprekendheid uit. [...]
Desondanks is het voorstelbaar dat een debuterend filmacteur, hoe spontaan hij ook moge zijn, alleen al door de ingewikkelde technische kant van filmmaken onder spanning komt te staan. Maar volgens De Groot kreeg hij daar bij deze voor een habbekrats geproduceerde en in vijf dagen opgenomen 'minimal movie' nauwelijks de kans toe.
"We konden ieder shot hoogstens één keer overdoen, en aangezien ik niet beschik over een uitgebreid arsenaal aan trucs om een rol op verschillende manieren te spelen, herhaalde ik gewoon wat ik de eerste keer had gedaan."
De Groot kon zijn (onbetaalde) rol van de door allerlei beslommeringen geplaagde componist waarschijnlijk ook zo argeloos benaderen doordat Pim de la Parra hem die op het lijf had geschreven. Het tweetal kent elkaar al zo'n vijfentwintig jaar, nog van de Filmacademie. Aardig detail is dat De la Parra die opleiding niet en De Groot wèl heeft afgemaakt. De reden dat hij daarna niet in het filmvak is doorgegaan, was het aanbod van een producent 'een plaatje te maken'.
"Ik dacht toen: leuk, misschien komt er hierna nog eentje." De rest van de geschiedenis is bekend en berust volgens De Groot meer op toeval dan op planning. "Ik plan nooit iets, daar ben ik niet goed in. Daardoor heb ik ook geen pensioen. Misschien moet ik daar nu toch maar eens iets aan doen," peinst hij hardop. Maar los van die niet-geplande carrière als zanger en componist, heeft De Groot naar eigen zeggen nooit de ambitie gehad om zelf een film te maken. Zoals hij ook nooit echt moeite heeft gedaan om filmacteur te worden. "Anders had ik heus wel alle audities afgelopen. Maar ik heb wel altijd graag in een film willen spelen, vandaar dat ik 'ja' tegen Pim heb gezegd. Mocht iemand mij hierna opnieuw een rol aanbieden, dan doe ik het weer."
'Het succes heeft me steeds overvallen'  1991, januari 19
Boudewijn: "Lennaert maakte de teksten. Ik schreef er muziek bij en iedereen vond het fantastisch. Ik had geen enkele opleiding of ervaring en er was zelden kritiek op de inhoud of op het repertoire. Het ging allemaal vanzelf. Het heeft me voortdurend overvallen," aldus de zanger, die over enkele maanden de podia opgaat als hoofdrolspeler in de musical 'Tsjechov'.
'Zo ik iets ben, ben ik een Haarlemmer'  1991, februari 5 - (dinsdag)
"Als kind van zes dicteerde ik mijn eerste verhaaltjes aan grootmoeder. Het is voor mij daarom nooit een vraag geweest wat ik later wilde worden." Lennaert Nijgh weet als man van 46 meer dan ooit dat hij was voorbestemd als schrijver door het leven te gaan. [...]
Lennaert heeft dat schrijven van geen vreemde. Zijn betovergrootvader Henricus Nijgh was de oprichter van de NRC, en zijn overgrootvader, ook een Henricus, gaf er blijk van een goede pen te hebben in de dagboeken die hij naliet. Lennaert: "Ik heb er twee. Het eerste dateert uit 1865, toen hij als adelborst van zestien jaar aan boord van de 'Van Wassenaar' via Rio de Janeiro naar Nederlands-Indië zeilde. Het is een boeiend verslag met oog voor details. Het leven aan boord van zo'n marineschip was geen pretje. Zo schrijft hij ergens dat hij blij was dat zijn moeder hem donker ondergoed had meegegeven. Daarop zag je de luizen, die er in overvloed waren, minder. Het was afzien tijdens die reis. Als je alleen al leest over de 'kaas-snert' die ze aten. Daarmee werd aangeduid dat er maden in zaten. Zijn 'geheime' dagboek over de oorlog in Atjeh was, zoals de aanduiding op het omslag al zegt, niet bedoeld om door anderen te worden gelezen, in elk geval niet in die tijd. Henricus laat zich er zeer kritisch in uit over de strijd in Atjeh. De gelijkenis met wat nu speelt rondom de Golfoorlog is frappant. Ook toen werden halve waarheden en berichten die duidelijk waren bedoeld als propaganda naar buiten gebracht. De waarheid is in een oorlog altijd anders. Die krijg je pas achteraf te horen, met name uit dagboeken die de soldaten aan het front hebben bijgehouden. Mijn overgrootvader komt tot de conclusie dat Holland te klein is om oorlog te voeren. Hij ergerde zich gruwelijk dat de Nederlanders voor de Engelsen in het stof kropen."
Lennaert Nijgh geniet van het vertellen van historische familieverhalen, bijvoorbeeld dat de beroemde Britse acteur Bingley en de bekende ds. Nicolaas van Oosterzee in de verte familie zijn. Dichterbij zijn dat de Van Ommerens, de deftige Rotterdamse scheepsbouwersfamilie. Lennaert heeft er weinig contact mee. "Ik ben nu eenmaal een buitenbeentje in de familie evenals destijds Henri Nijgh, de marine-officier, hoewel mijn Rotterdamse familie mij tegenwoordig wel ziet zitten. Ze vinden het best aardig mijn naam te laten vallen tijdens de borrel. Vijf jaar geleden is er zelfs een neefje naar mij vernoemd." [...]
Lennaert knikt als ik hem als een romanticus typeer. "Dat ben ik ongetwijfeld. Alleen interpreteer ik het begrip romantiek een beetje anders dan mijn ouders. Voor hen is het een mooi gedekte tafel, voor mij een woord dat je met een hoofdletter moet schrijven. Het houdt voor mij in: het in onvrede leven met de werkelijkheid." [...]
Louis Couperus was in Lennaerts jonge jaren zijn favoriet. "Wat me in hem zo aantrok was zijn bloemrijke taal, zijn stijl, de krullen die hij hanteerde. Later heeft de Ierse auteur James Joyce zijn plaats ingenomen. Als je eenmaal in zijn ban bent, gaat een kosmos voor je open. Joyce is voor mij als een middeleeuwse kathedraal waarin alles met elkaar verband houdt." Dichter bij huis is er Nijghs nauwe verbondenheid met zijn geboortestad Haarlem. Niet zo maar schreef Lennaert liedjes over het Spaarne, het Huis met de beelden en de holle boom van Kraantje Lek, waar volgens een Haarlemse legende de kindertjes vandaan komen. "Haarlem met zijn Florapark-buurt, waar je het gevoel krijgt dat het iedere dag zondag is. Godfried Bomans zei over Haarlem dat als hier iets zou kunnen gebeuren, het er ook is gebeurd. Het is een heerlijke stad en zo vol geschiedenis. Als je hier over de Grote Markt loopt en de Bavo ziet! Waar vind je een stad waar een standbeeld staat voor iemand aan wie een uitvinding wordt toegeschreven die hij nooit heeft gedaan, sterker nog een man die vrijwel zeker nooit heeft bestaan? En in welke stad luiden elke avond zoals in Haarlem de Damiaatklokjes ten teken dat de stadspoorten, die al een eeuw geleden werden afgebroken, moeten worden gesloten? Prachtig toch, dat zoiets in deze tijd nog mogelijk is. Als ik iets ben, dan ben ik een Haarlemmer. Ik vind het heerlijk over mijn stad te vertellen en er over te schrijven, legenden toe te voegen aan de vele die er al over Haarlem zijn. In dat verband zit ik op dezelfde lijn als Beets en Bomans."
Nijgh geeft tekst en uitleg  1991, februari 21
HAARLEM  -  Het begon in een kuil op het strand, laat Lennaert Nijgh in de eerste zin van zijn boek Tekst en Uitleg weten. In die kuil begon zijn vriendschap met Boudewijn de Groot en daarmee ook meteen zijn loopbaan als tekstschrijver van liedjes.
In het begin van de jaren zestig ontmoetten de hippe jongens en meisjes van de school elkaar daar in die kuil. Nijgh en De Groot woonden in dezelfde straat in Heemstede. Lennaert keek tegen Boudy op: hij was een jaar ouder en in de schooltijd vormde zoiets natuurlijk een onoverbrugbare kloof. Niet veel later zou die kloof op even natuurlijk wijze verdwijnen. [...]
"De seksuele revolutie was een botsing tussen droom en werkelijkheid. De jeugd van nu heeft het veel makkelijker. Het hoeft niet meer in de duinen, op de achterbank of tussen de brandnetels. Ik heb gehoord dat veel mannen van mijn leeftijd tegenwoordig last hebben van hun prostaat. Allemaal vanwege het afknijpen, het voor het zingen de kerk uitgaan..." [...]
"Wij hebben met onze nummers een tijdsbeeld geschetst. Dat klopt. Maar dat kun je pas achteraf constateren, het gebeurde onbewust. In het algemeen schrijft ieder voor zijn eigen generatie, maar de nieuwe generatie verdiept zich ook in mijn teksten. De laatste lichting jongeren ziet er dezelfde dingen in als wij vroeger. Je woorden gaan langer mee dan een paar jaar. Als dat je overkomt, mag je in je handjes klappen." [...]
"De verhalen over onze ruzies waren altijd veel erger dan alles in werkelijkheid was," verklaart hij. "Sommige bladen hadden nog het liefst gezien dat wij er met elkaars vrouwen vandoor waren gegaan. Ik heb Boudewijn nooit uit het oog verloren."
"Waarom ik niet zo'n hechte band met Rob de Nijs heb gehad? Ja, hoor eens even, er bestaat zoiets als monogamie!"
Vrienden van vroeger en nu  1994, december 8
Het spijkerbroekkruis hangt bijna op zijn knieën. Het brilletje staat scheef op zijn neus. Het haar ligt vettig op zijn hoofd. Het Gauloise-bruin kleurt zijn tanden. De man op de bank in het Haarlemse rijtjeshuis lijkt aan lichte verwarring ten prooi. Ik zit tegenover de karikaturale kunstenaar-aan-lager-wal. Of laat ik me virtuoos belazeren door de vleesgeworden ironie? Only Lennaert Nijgh knows. 'Boudewijn de Groot woont hier,' zegt hij met slepende stem. 'Ik bedoel: ik woon hier, maar Boudewijn woont bij mij in. Al drie jaar. Ik was alleen, en hij ineens ook weer. Stond-ie op de stoep: 'Kan je me even redden?' Best. Uit eerdere verhoudingen had hij noppes meegekregen, maar deze dame stuurde een verhuiswagen achter hem aan: tot en met de vakantiefoto's! Sindsdien leven we in deze woning op een prettige manier langs elkaar heen. Excuses voor de rommel. 'Een typisch mannenhuishouden,' zegt de werkster. Het is inderdaad een apekooi, maar er groeien nog geen champignons in de keuken.
- Waren jullie nog echt bevriend toen Boudewijn aanklopte?
NIJGH: "Gut... Hij woonde in Hilversum. Eind weg, hé. Wat deed-ie eigenlijk in die tijd? Hij stond in Tsjechov, die musical. En hij ging met... hoe héét ze nou... ik noem haar Kwak. Want ze doet de stem van Alfred Judocus Kwak. Enfin, het gaat nu heel plezierig tussen ons. We hebben in grote lijn een CD met nieuw materiaal klaar. De eerste sinds Van een afstand - vijftien jaar terug. Ik weet niet wanneer-ie uitkomt, hoor. Boudewijn heeft het druk. Hij gaat in 'Anne Frank' spelen. Hij is in de weer geweest met een plaat van Marcel, zijn zoon. En hij heeft een paar Nederlandse speelfilms gedaan - vraag me niet precies hoe en wat. Ik ben dat eh... een beetje kwijt."
- Wanneer ontmoette je Boudewijn voor het eerst?
NIJGH: "Zijn stiefbroertje kwam bij mij in de klas toen ik net op de lagere school zat. Heb je het over begin jaren vijftig. Boudewijn zat een klas hoger, en op die leeftijd zijn dat wérelden. Hij woonde bij ons aan het eind van de Cesar Francklaan in Heemstede. Toen-ie nog mooi was - die laan."
- Jullie kwamen uit een bekakte buurt.
NIJGH: "Ja, maar als je dat zelf komt, weet je dat niet." Mompelt onverstaanbare woorden. "Ons contact dateert van '62. Het werd min of meer aan zee geboren. De leeftijd van de clubjes, weetjewel. Boudewijn had een gitaar, zong liedjes: Brel, Jaap Fischer. Hij zat op het Coornhert Lyceum, tegen het eindexamen aan. Ik was verhuisd, en lag een jaar of twee jaar achter. Op de Filmacademie was dat óó ook zo: Boudewijn ging er zo ongeveer af toen ik erop kwam. Voor de pers hebben we daar later een grote kwast overheen gehaald en gezegd dat we gelijk waren opgetrokken. Als een tweeling. Anders wordt het te ingewikkeld voor de jongens van de Kwik Et Flupke-bladen, hè. De werkelijkheid is langdradig, chaotisch en oninteressant. De werkelijkheid doet er ook geen flikker toe. Bak er maar wat leuks van." [...]
- Waarom koos de 'alternatieveling' Nijgh [Een meisje van 16]?
NIJGH: "Ik zag het kennelijk vrij ruim allemaal. Ikke... ik was gewoon geil op het feit dat ik iets kon. Ik was dag en nacht doordrenkt van de behoefte, nee, de morele verplichting om wereldberoemd te worden. Wát er ook gebeuren zou. En Boudewijn was mijn instrument om zo ver te komen, jaja."
- Maar jullie maakten 'protestliederen', jullie waren toch bezig met de revolutie?
NIJGH: "We waren vooral met onszélf bezig, joh. Boudewijn werd op zijn negentiende vader, moest als magazijnbediende aan de gang om de kost te verdienen. Als ik terugdenk aan die tijd, voel ik een soort jaloezie: dat je de power hebt om zoveel dingen tegelijkertijd te doen! 's Morgens op je Solex naar het strand. 's middags demonstreren, 's avonds een liedje schrijven, 's nachts feest. En dat allemaal zonder chemische hulpmiddelen, als je begrijpt wat ik bedoel. Niemand zeurde dat dingen niet haalbaar waren - álles was haalbaar. Inhoudelijk stelde het geen bal voor: het waren de naweeën van het existentialisme, het door ons maar half begrepen existentialisme. Als het over de jaren zestig gaat, kijken ze mij vaak verwachtingsvol aan: vader, verhaal nog eens van den oorlog. En dan vertel ik over de jaren zeventig, toen er écht wat gebeurde. Gaan ze blij weg. Ik bedoel, ik kan toch moeilijk zeggen dat er in de jaren zestig feitelijk geen fuck gebeurde? Zelfs de provo's droegen nog stropdassen, man." [...]
- Waarop steunde de vriendschap tussen jou en Boudewijn?
NIJGH: "Het begon met het delen van die jeugdromantiek. En het werkte, in de meest letterlijke zin: we werkten perfect samen. Je kunt ons vergelijken met dat andere koppel, Van Kooten en De Bie. Maar hoe komt zo'n winning team tot stand? Er is geen beginnen aan om dat te ontraadselen."
- Probeer het eens.
NIJGH: "Nee, zoiets is een bestiering."
- Een bestiering?
NIJGH: "Da's een Urker woord. Een bestiering is een door hogere machten geredigeerd fenomeen met de vanzelfsprekendheid van een piramide. Die is óók groot en vervaarlijk, daar zoeken ze óók van alles achter, maar het is voornamelijk piramide." Zwijgt. "Boudewijn kan hevige pogingen doen om los te komen, ik kan er de balen van hebben. We kunnen aan verschillende kanten van de wereld zitten... maakt niet uit. Het is. Het blijft."
- Waarin verschillen jullie?
NIJGH: "Hij is altijd het beste jongetje van de klas. Ik ben degene die altijd blijft zitten. Af en toe snap ik niets van hem, maar ik ben niet zo nieuwsgierig."
- Hij lijkt er genoegen in te scheppen ongrijpbaar te zijn.
NIJGH: "Nou, een genoegen mag je het niet noemen. Hij is introvert - een benauwde jas die je niet zelf kiest. Ik lul graag. Ik ben ook altijd degene geweest die de initiatieven nam, de contacten legde. Mijn teksten waren er steeds eerder dan zijn muziek. Boudewijn zegt nu nog stupéfait te zijn over wat er is gebeurd - de hits, het succes. Land van Maas en Waal, Testament, Verdronken vlinder, hij stond erbij en keek ernaar." [...]
- Hoe komt het dat de vriendschap tussen Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot een repeterende breuk lijkt?
NIJGH: "Je kunt het veregelijken met mensen die heel jong trouwen. Die hebben ook de hele tijd de neiging zich aan elkaar te ontworstelen. Je bent niet uitontwikkeld, hè. Je bent op een te vroeg moment gefuseerd. Boudewijn heeft er altijd meer last van gehad dan ik: avonturen in de Amsterdamse scene, Engels willen zingen, proberen een groep op te richten... Rarara waarom sloeg ik in 1970 aan het modderen met Rob de Nijs? Omdat Boudewijn in een commune zat, helemaal van de wereld. Ik moest wat anders. Maar op een gegeven moment kwam-ie weer terug. Enzovoorts, wordt vervolgd. Het is om je gek te lachen: 24 jaar geleden organiseerde ik al onze eerste afscheidstournee." [...]
- Over Boudewijns tocht langs vrouwen zeg je bijvoorbeeld regelmatig tegen kennissen: 'Hij legt ze als dakpannen naast elkaar'.
NIJGH: "Nee, als poffertjes! Zodat er een gat tussen valt. Hij heeft gelijk, trouwens. Ik zit nu weer in zo'n gat en het is... grmpf...geluk ontleen je er niet aan. Ik mis een liefde."
- Jullie zijn hoeveel keer getrouwd geweest?
NIJGH: "Hij twee keer. Ik drie keer. En dan hebben we het nog niet over... enfin, de rest."
- Maar harmonie ervaren jullie óók als ellendig.
NIJGH: "Op het moment dat we ergens tevredenheid uit kunnen putten, begint alles te wrikken. Even op mijn hoofd krabbelen, hoor. Even nadenken. Ja, blijkens de geschiedenis is dat zo."
- Heeft het iets te maken met de generatie waarvan jullie deel uitmaken? Veel mensen die eind jaren zestig adolescenten waren, kunnen maar niet volwassen worden. Het leven moet tot de laatste ademtocht een speeltuin blijven.
NIJGH: "Ik betrap mezelf regelmatig op de gedachte: wat zal ik gaan doen als ik niet in militaire dienst hoef? Heerlijk. Volwassen betekent: iets dat niet meer groeit. Je volwassen voelen is de dood in de pot. Je moet je nooit neerleggen bij dingen. Ik ken een paar alpinisten - hele gekke mensen. Als ze omhoog gaan, zijn ze super-alert en beleven ze de prachtigste dingen. Weet je wanneer de kans op narigheid en ongelukken het grootst is? Als ze afdalen!" Een duistere glimlach: "Het is zoals een Chinese filosoof zei: 'Als je bovenop bent, moet je dóórklimmen'. Ik ga dus voortdurend - tegen beter weten in - op zoek naar een nieuwe top."
- Prachtig. Maar lopen Boudewijn en jij zo niet met het hoofd in de wolken?
NIJGH: "Van buitenaf gezien zal het wel lijken alsof we zelfdestructief zijn. Kan ik me best voorstellen. Toch is dat niet zo. We gaan geen van beiden ten onder aan drank of dope."
- Maakt dat gezwerf je werkelijk gelukkig?
NIJGH (murw): "Oh nee. Absoluut niet. Alleen: wat dán? Ik ontmoet weleens mensen met wie wij jong waren. Hele grote, oude, kale, keurige gesettelde mannen zijn dat geworden. Enorme buiken met workaholic-verschijnselen die uit zo'n glimmende herrie-auto stappen. Ze zijn iets geweldig hoogs geworden. Maar wat beweegt ze in godsnaam? Doodgriezelig." [...]
- Maar vandaag de dag bewonen jullie als een nette burgers een doorzonwoning in een suffe buitenwijk van Haarlem.
NIJGH: "Ja. het is allemaal eh... weinig boeiend. We zijn oersaai, óersaai.
- Is het niet ergerniswekkend continu te worden afgemeten aan iets dat je dertig jaar geleden hebt gepresteerd?
NIJGH: "Moet je luisteren. Nou ben jij Rembrandt. Je schildert. En je begint met De Nachtwacht. Tja, natuurlijk moet je dat dan je hele leven horen. Weet je wie dat mechanisme ongetwijfeld het beste kent? Van het Reve. Vanwege De avonden. Hoe kom je over zoiets prachtigs heen, hoe evenáár je dat zelfs maar? Godsonmogelijk. Boudewijn en ik hebben in zekere zin geluk gehad: wij schoten niet bij de eerste de beste poging raak. En we zijn niet de jongens van dat ene leuke nummertje gebleven. Er kwam méér."
- Inmiddels sta jij te boek als curieuze kluizenaar.
NIJGH: "Ik heb nóóit ergens bijgehoord. Ik ben geen bijhoorder, geen joiner. Ik sta overal naast. Ik ben ik, ik schrijf. Daarmee verdien ik mijn brood - klaar."
- Boudewijn maakt daarentegen keurig carrière.
NIJGH: "Hij kán gewoon veel. Vroeger maakte hij melodieën door wat te fluiten. En dan verzorgden anderen de arrangementen. Tegenwoordig doet-ie dat zelf. Hij heeft in de buurt van Hollywood zo'n soortement conservatorium gedaan. Harde afvalrace, erg zwaar. Orkesten leiden, filmmuziek schrijven... er zit verdomd veel in hem. Hij heeft wat mij op school ontbrak: billen. Niet weglopen als het moeilijk of vervelend wordt - dóórgaan. Op een gymnasium heb je geen hoofd nodig maar billen. Boudewijn is nooit ergens voor gezakt, behalve zijn motorrijbewijs. Als hij iets heeft, dan is het discipline. En integriteit. Een enorme, aangeboren integriteit."
- Verbaast het je dat hij zo goed blijkt te acteren?
NIJGH: "Vind ik de gewoonste zaak van de wereld. Hij begon in mijn films, man! Boudewijn is geen acteur á la Jeróme Reehuis en Ko van Dijk, geen man die bulderend op de bühne staat. Hij heeft veel meer affiniteit met het understatement, het onderkoelde."
- Je praat er bijna trots over.
NIJGH: "Hè? Oh ja, nou ja... jáááá."
- Tegenover kameraden in de kroeg steek je graag de draak met zijn rollen.
NIJGH: "Dat meen ik niet. Ik ben vaak ironisch, en dat wordt niet altijd opgepikt."
- Is er eigenlijk een trekje van Boudewijn datje verafschuwt?
NIJGH: "Nee. Ik irriteer me niet zo snel."
- Hij heeft momenteel een relatie met een ex van je. Heb je daar geen moeite met?
NIJGH: "Ik wil er niet veel over zeggen, maar waarom zou ik daar moeite mee hebben? Het is achttien jaar geleden dat ik met haar was. En daarna kwam nog een ander. Dus dat zij z'n huidige vriendin is... Ach, all in the family. Gezellig, met kerst enzo.
- Alles bij elkaar komt de relatie tussen Boudewijn en Lennaert erop neer,' zei iemand tegen me, 'dat zij getrouwder zijn met elkaar dan ze ooit met een ander zullen zijn. Ze gaan alleen aan de lopende band vreemd.'
NIJGH: "Leuk gevonden, maar zo ligt het niet. Boudewijn is simpelweg mijn beste vriend. Omdat het al zo láng duurt, kan ik wel begrijpen dat iemand de vergelijking met een echtpaar maakt. Onze generatie kent nauwelijks huwelijken die net zo standvastig zijn als onze vriendschap. Wat een orakeltaal, zeg."
- Kun jij je een leven voorstellen waarin hij afwezig is, dood en begraven?
NIJGH: "Dan zou ik me ook een leven moeten kunnen voorstellen waarin mijn zuster figureert. En die heeft nooit bestaan."
Boudewijn de Groot woont nu samen met Lennaert Nijgh's vriendin  1994,
BOUDEWIJN DE GROOT trok na zijn mislukte liefdesaffaire met RYAN VAN DEN AKKER in bij zijn oude vriend, de tekstdichter LENNAERT NIJGH. De twee vrienden, die elkaar al kennen van de middelbare school in Haarlem in de jaren zestig, leven nu samen als een 'old couple', een vreemd stel dat er een typische wanordelijke mannenhuishouding op na houdt. Nog vreemder wordt het omdat Boudewijn tijdens zijn samenwonen met zijn vriend nu ook een liefdesrelatie heeft opgebouwd met de ex-vriendin van Lennaert, die nu ook weer bij hem in huis woont. Lennaert zelf heeft daar, naar eigen zeggen, geen problemen mee omdat het tussen hem en haar al jaren uit is. Moeilijker heeft Lennaert het met het feit dat hij momenteel geen vriendin heeft. En dat steekt. Maar wie weet dat deze droevige periode hem weer inspireert tot nieuwe teksten, die troubadour Boudewijn dan weer op de plaat kan vertolken.
De eerste 50 jaar Lennaert Nijgh, De Overlevende  1995, januari 28 - zaterdag
Van de doden niets dan goed, beste Lennaert. Eerst nadat je het tijdelijk voor het eeuwige hebt verwisseld, zul je zelf omkijken naar het spoor van omgevallen boekenkasten, borrelglaasjes en boegschuim dat je schijnbaar ordeloze verwijlen in dit ondermaanse heeft gemarkeerd. Anderen blikten vrijwel zonder ophouden terug op je leven. Het was zelden bevredigend. Ik kan me het aantal keren niet meer heugen dat ik zuchtend redacteuren van Hilversumse talkshows of schoolkrantjes te woord stond die omstandig naar jouw doen en laten informeerden. Geen van allen wist te verwoorden waarom, maar onderhuids moeten ze begrepen hebben dat Nijgh synoniem is voor het Haarlem van de tweede helft van de twintigste eeuw. Net zoals de herinnering aan Coster de Spaarnestad van de negentiende karakteriseert en de daadkracht van Pieter Teyler en de bruuske schilderstreek van Frans Hals dat voor de stad in respectievelijk de achttiende en de zeventiende eeuw waren. Nu zijn praatprogramma's de dood in de pot voor de Nederlandse TV. Zeker als de talkshow met een wekelijkse frequentie wordt uitgezonden, vallen de samenstellers al snel terug op bekende studiogasten. Tijdens redactievergaderingen in het Hilversumse wordt Albert Mol gerekend tot de categorie 'altijd leuk' en staat Sylvia Toth model voor de 'ondernemende vrouw'. En Lennaert Nijgh zit om een of andere reden in het mapje 'nostalgie'. Kunst - als ze je niet (meer) lezen. Ik werd door plaatsvervangende schaamte bevangen toen Karel de Graaf je leven in tien minuten probeerde samen te persen en je vroeg of je de nachten wel eens pittend doorbracht in het archief van deze krant. Wat je zelf zei, deed niet meer ter zake. Het volgende, niet uit te roeien stukje Nijgh-iana was gecreëerd. Nóg meer stof voor de mythe die wil dat je een wereldvreemde, in het verleden levende, altijd ongewassen man bent die als ooit Malle Babbe langs de smalle straten van Haarlem schuimt. Ik heb veel necrologieën geschreven, stilgestaan bij componisten en schrijvers, actreutels en architecten, wier leven definitief was afgerond. Soms is het heerlijk om als journalist het laatste woord te hebben: blaaskaken krijgen alsnog hun ware proportie, bescheiden artiesten blijken bij nader inzien het predikaat onmisbaar te hebben verdiend. Maar altijd schreef je dat, van hartekreten doortrokken, oordeel op ná afloop. De betrokkene zelf kan er geen weet van hebben. Daarom bij deze, voor De Overlevende: als tekstdichter zijn er in het Nederlandse taalgebied sinds de jaren zestig geen betere opgestaan. Als bewerker/schrijver van musicals, TV-stukken, historische romans en verhandelingen heb je tot dusverre niet de kritische waardering gekregen die je verdient. Als columnist/prozaïst verwoord je indringender dan menige, binnen de grachtengordel woonachtige stukjesschrijver het cynisch gekleurde, romantische sentiment van deze jaren negentig. Van deze vijftigjarige niets dan goeds. Nog vele jaren.
Meneer en mevrouw Nijgh
de ouders van Lennaert
"Als kind viel Lennaert al op door zijn enorme fantasie. Daarnaast las hij erg veel. Op de lagere school speelde hij poppenkast voor iedereen die het maar wilde zien. De verhalen verzon hij natuurlijk zelf. Later op het lyceum, deed hij aan toneel en werkte mee aan de schoolkrant. In wiskunde was hij niet geïnteresseerd en in sport evenmin. Voor Nederlands had hij een 10 op zijn eindexamen. Dat literaire talent heeft hij niet van ons, maar zijn liefde voor boten zit wel in de familie. Hij is ons enig kind, een echte artiest, en een hele lieve, zachtaardige zoon. Lennaert, van harte gelukgewenst! We zijn erg trots op je. Nog vele jaren in goede gezondheid en veel succes!"
Ischa Meijer
TV-persoonlijkheid/columnist
"Lennaert is niet zo veel veranderd. Toen hij twaalf was, zoop-ie volgens mij al en bezocht-ie menig prostituée. Net als Lennaert is ook Haarlem de afgelopen vijftig jaar amper veranderd en dat moet zo blijven. Ik moet bepaalde ijkpunten in m'n leven hebben, anders word ik gek. Ik beschouw Lennaert als een heel dierbare kennis. Elke keer als ik hem zie, springt m'n hart open. Ik heb in 1989 een boek van hem gepresenteerd. Als hij me dat nog eens vraagt, kom ik. Daar hoef ik geen moment over na te denken."
Emiel Verharen
eigenaar scheepswerf De Rietpol in Spaarndam
"Als ik aan Lennaert denk, heb ik gelijk het type gezellige zwerver in m'n hoofd, een levensgenieter. Hij komt hier heel regelmatig om klusjes aan z'n boot op te knappen. En hij viert oud en nieuw vaak bij mij thuis."
Rikkert Zuiderveld
van het duo Elly & Rikkert
"Ik leerde hem in 1967 kennen toen de toenmalige kleinkunst in Nederland populair begon te worden. Mensen als Herman van Veen, Neerlands Hoop, Joost Nuissl, Dimitri van Toren en Peter Blanker kwamen toen heel erg opzetten. Het was vooral het schrijven van teksten dat ons verbond. We waren een generatie die zich wilde ontworstelen aan het naoorlogse burgerlijke fatsoen. Op de eerste platen van Boudewijn de Groot werden de gevoelens van die hele generatie verwoord. We troffen elkaar veel in bepaalde cafés in Amsterdam. Lennaert straalde in die tijd een soort levenslust en mopperigheid uit. Hij was vaak rusteloos aan het zoeken, maar mij werd niet geheel duidelijk waarnaar." [...]
Armand
protestzanger
"Zij gingen meer de poëtische kant op, terwijl ik het meer recht-voor-z'n-raap deed. Ik wilde het zeggen zoals ik het ook aan de bar zei. Wat zij deden was gewaagder, omdat het gauw belachelijk klinkt als je iets mooi wilt opschrijven in het Nederlands. Zo doe ik over het schrijven van een protest song twee dagen en over een liefdeslied drie weken. Ik heb Nijgh één keer ontmoet toen we door Herman Stok waren uitgenodigd. Toen Stok mij verweet dat ik bepaald geen ABN sprak, maakte Lennaert de opmerking dat in Amerika over accenten helemaal niet moeilijk wordt gedaan. Vond ik wel leuk." [...]
Louis Ferron
schrijver
"Hij is natuurlijk bekend als tekstschrijver van liedjes, maar ik vind hem als dichter ernstig onderschat. Daarnaast kan ik over zijn columns zeggen dat ik hem een liefdevol en kritisch croniqueur over het Haarlemse leven vind. Ik lees z'n stukjes altijd met veel genoegen. Op het persoonlijke vlak waardeer ik buitengewoon zijn grote liefde voor z'n katten en vind ik hem totaal geniaal als hij sukkelend en mopperend het cafés verlaat."
Kees Wegkamp
kroegbaas van Nijghs stamcafé De Oude Florijn in Haarlem
"Hij komt hier bijna dagelijks en drinkt dan een paar borrels. Wat mij opvalt, is dat hij een fantastisch geheugen heeft. Als hier zich iets afspeelt, bijvoorbeeld een woordenwisseling, lees je dat opeens een half jaar later in zijn column. Ja, als hij het in z'n column heeft over Het Café, heeft hij het meestal over ons. Nee, hij mengt zich niet zo in de gesprekken hier. Het is niet zo'n bomer. Af en toe hoor je 'm alleen zeggen: 'waanzin' of 'het is kut'."
Astrid Nijgh
ex-echtgenote en zangeres/componiste
"Ik vind Lennaert een van de beste, zoniet dé beste schrijver van Nederland. Hij is herkenbaar en veelzijdig. Of het nu gaat om een musical, een lied, een boek of een stukje in de krant, ik vind zijn teksten briljant. Hij schrijft in één zin waar een ander vijf zinnen voor nodig heeft. Als mens is hij niet zo gemakkelijk te doorgronden. Het is een prima warhoofd, zo komt hij tenminste vaak over, maar o wee als hij loos gaat. Dan is hij allesbehalve warrig. Ik heb het idee dat hij zijn imago van drinkende dichter een beetje koestert en hij speelt die rol fantastisch, maar eerlijk gezegd denk ik dat je hem nooit echt leert kennen."
Frank Herzen
schrijver
"Hij is een individualist pur sang, een Haarlemmer en een dichter, dus tussen ons kan het niet meer stuk. Die man moet een monument krijgen, die moet naast Coster op de Grote Markt staan. Hij paart gevoeligheid aan kunstenaarsschap en eruditie aan realisme. Het mooie is dat z'n goudeerlijke teksten ook weer door een heel nieuwe generatie worden gewaardeerd. Mijn zoon van 22 en z'n vrienden willen die teksten ook weer meebeleven. Ik zie Lennaert nog regelmatig, bijvoorbeeld als hij met z'n boot naar m'n woonplaats Hellevoetsluis komt. Hoewel hij een brommerige ouwe zeehond is, is het iemand om voor door het vuur te gaan". [...]
José Koning
zangeres
"Lennaert is een zwerver, een lieve zwerver, die daarnaast toch ook enorm gehecht is aan huis en haard, 'het goede schip', en Zijn Stad: Haarlem. Hij is ook een lettervreter. Hij leest alles. En hij onthoudt het ook. Wat zijn teksten betreft vind ik hem de absolute meester van het woord. Met taal kan hij alles. Je laten lachen, je ontroeren... dat is een hele grote gave." [...]
Wiebe Hartog
vriend
"Met Lennaert (Nol voor mij) ben ik bevriend sinds de middelbare school. Als we in elkaars omgeving zijn, heb ik nog steeds het gevoel met hem op school te zitten. We zijn beiden kinderen gebleven, met dat verschil dat Lennaert een wonderkind is en ik niet. Ondanks het feit dat hij graag onder de mensen is, is hij ook een 'loner'. Een tikkeltje egocentrisch, maar in tijden van nood de beste vriend die je je maar kan wensen. Zo heb ik vele keren 's nachts bij hem voor de deur gestaan als ik weer eens weggelopen was bij een vriendin. Dit resulteerde dan in een logeerpartij van enige jaren. Als reden voor mijn lange verblijf voerde Lennaert altijd aan dat hij liever niet alleen woonde. Hij zag steeds enge mannen onder het bed. Ik noem hem soms 'De Kleine Houtstraat Bode': hij kan namelijk absoluut geen geheim bewaren. Als je iets wil laten uitlekken, vertel het dan aan Nijgh. Ik ben graag met hem op 'het goede schip'. Soms zwijgend, soms uren pratend. Hij is goed gezelschap, al zal niet iedereen dat met me eens zijn. Sommige mensen verstaan hem namelijk niet. Daar is jaren studie voor nodig."
Joop Visser
(destijds bekend als Jaap Fischer) 'schrijver/zanger'
"Ik ben me er nooit van bewust geweest dat ik als voorbeeld heb gediend voor Lennaert, maar als dat zo is, vind ik dat wel leuk. Wat Lennaert in de loop der jaren aan liedteksten heeft geschreven, is fabelachtig! En dan die samenwerking met Boudewijn! Een absolute eenheid, terwijl er toch twee mensen bij betrokken waren. Lennaert creëerde uit niets, werkte perfect. Ze hebben beide hun kwaliteiten, maar het is net als met Koot en Bie: zonder elkaar zou het toch minder zijn geweest.
Herman Erbé
bekend van Circus Custers
"Op de vraag of Lennaert een goede kennis of vriend van mij is, zei ik 'ja', maar nu ik erover nadenk, weet ik dat niet eens zeker... Bij Lennaert moet je de mazzel hebben dat hij op dezelfde golflengte zit als hij en gelukkig maakte ik dat wel eens mee. Dat was vaak óp, of ín het water. Bijvoorbeeld op De Jonge Jacob, midden op de Waddenzee tussen Vlie en Terschelling. Daar deed hij, wat niemand mag en niemand doet. Hij bestelde via een of ander noodkanaal van Radio Scheveningen zes halve kippen met friet. Die bleken er dan ook nog te staan als wij aankwamen in een eigenlijk allang gesloten kroeg op Terschelling.
Ik herinner mij ook een ongelooflijke jamsessie op de boot, bij welke gelegenheid een arts uit Hindelopen tijdens het verwijderen van glasscherven uit mijn voet na een gesprek met Lennaert concludeerde: 'Hier hoeven we niet meer te verdoven'.
Je moet mazzel hebben, dat wel. Vaak is Lennaert onderweg van het ene naar het andere verhaal in zijn geheel eigen wereld. Een wereld tussen Brederode en Bob Dylan. Een wereld waarin vijftig jaar maar een halve eeuw is."
Lennaert Nijgh zat naakt op het dak  1995,
Voor haar programma Tekst en Muziek (Radio Noordzee Nationaal) is Astrid Nijgh altijd op zoek naar bijzondere tekstdichters. Wie ze dolgraag nog eens in haar programma zou willen ontvangen, is haar eigen ex-man Lennaert Nijgh, die voor diverse Nederlandse artiesten prachtige teksten heeft geschreven. De dit jaar 50 geworden Lennaert was meer dan een kwart eeuw geleden haar levenspartner. Zo herinnert Astrid zich nog goed dat hij ooit poedelnaakt op het dak van hun huis zat. Zij stond doodsangsten uit, maar hij zat erg op zijn gemak.
Boudewijn de Groot trouwt vrouw van zijn boezemvriend  1995,
De 51-jarige zanger-acteur [Boudewijn] trouwde dezer dagen voor de derde maal in zijn leven in het sfeervolle stadhuis van Bloemendaal. De bruid, de 40-jarige ANJA BAK, receptioniste van het Amsterdamse Pulitzerhotel, gaf ook haar ja-woord voor de derde maal. Het opmerkelijke van dit huwelijk is wel dat tekstschrijver LENNAERT NIJGH, jarenlang de hartsvriend van BOUDEWIJN DE GROOT, getuige was. Want Lennaert was zelf al eerder getrouwd met ANJA, die zijn tweede vrouw was. Maar ook Lennaert trouwde een derde keer.
LENNAERT NIJGH vond het niet ongewoon dat hij bij het huwelijk van zijn ex-vrouw getuige was, net zo min als hij het bijzonder vond dat zijn vriend Boudewijn de Groot met zijn ex is getrouwd. "We zijn altijd een grote familie geweest," aldus Lennaert, "zo blijft Anja in de familie." Voor Boudewijn de Groot betekent dit huwelijk met Lennaert's ex-vrouw een happy end na moeilijke tijden. Tijdens de tournee van de musical Tsjechov van Robert Long werd hij verliefd op zijn tegenspeelster, de musicalster RYAN VAN DEN AKKER. Maar na enige tijd kwam er een einde aan deze relatie. Maar nu heeft Boudewijn dan zijn derde bruid gevonden. "En driemaal is scheepsrecht," aldus Lennaert Nijgh opgewekt.
'Ik ben nog nooit uit mijn dak gegaan, waarom zou ik?'  1996, mei 25
[Boudewijn:] "Elke plaat is een afspiegeling van een periode in mijn leven. Zonder dat mijn leven daarom in een dagboek kan worden gevat. Veel artiesten zijn zo consequent bezig geweest met hun vak dat de muziek een parallel lopend feuilleton van hun leven werd. Mijn platen zijn een galerij van negen spiegels, elk met een zeer diepe brandpuntsafstand. Ik heb nooit een plaat gemaakt waarbij ik dacht: de vorige was niet goed genoeg, het moet beter kunnen. Ik ben wel aan relaties begonnen met het stille voornemen: deze moet beter worden dan de vorige. De scheiding tussen leven en werk is er altijd geweest." [...]
Het is begonnen in de jaren zestig. Na zijn mystiek huwelijk - "zo mag je dat wel noemen" - met tekstschrijver Lennaert Nijgh. De tekstschrijver omschreef hun verstandhouding ooit als volgt: "Wij zijn vadertje en moedertje en Anneke (Boudewijns eerste vrouw) kookt voor ons." Beiden hadden de ambitie het volk meer te vertellen dan de toen mateloos populaire Anneke Grönloh: Soerabaja met je palmenstrand. De Groot en Nijgh vonden elkaar in gedreven jeugdsentiment, in dramatisch heimwee. Ze gingen hun mond spoelen als het woord commercieel viel. En de jaren zestig waren natuurlijk zwanger van afrekeningswoede, vooral met de generatiekloof.
Terugblikkend: "Ik heb niet zoveel met de jaren zestig. Het zijn vruchtbare jaren geweest voor mijn muziek, meer dan voor mijn persoonlijke ontwikkeling. De grote winst was dat mijn ijdelheid het won van mijn verlegenheid. Voor het eerst in mijn leven durfde ik een mening te vormen. Ik durfde die zelfs uit te spreken. Dat was een kleine revolutie. Met dank aan de jaren zestig, al is het goed dat de pendel nu weer wat teruggeslagen is. Het zal nooit alleen maar oorlog en nooit alleen maar vrede zijn, zo weet ik nu." [...]
"Jarenlang heb ik me verbeeld dat er minachting was voor mijn genre. Ik dacht dat andere popmuzikanten op mij neerkeken omdat ik in het Nederlands zong en altijd met zo'n achterlijk gitaartje op het podium stond. Het bleek niet zo te zijn" Verscheurd door twijfel trok De Groot zich terug op een boerderij in het Drenthse Dwingeloo. Hij wilde er een beatgroep oprichten die in het Engels zou zingen. Het werd een faliekante mislukking. "Vanuit het totale dal ben ik terug naar Haarlem gekomen. Dat is mijn plek, daar hoor ik thuis. Waarom? Omdat ik daar mijn eeuwigdurende verlegenheid kan afleggen. Ik ken de omgeving, hier heb ik mijn herinneringen. Ik val het liefst terug op mensen die ik ken. Uiteindelijk weer op Lennaert Nijgh. Met nieuwe mensen werken is nooit van harte gegaan. Bij de teksten van Nijgh schrijf ik de mooiste muziek. Vertrouwdheid, daar gaat het om. Er is maar een dokter en dat is de familiedokter." [...]
"Ik ben altijd een eenling gebleven, dat is waar. Het is niet eens een keuze. Dingen vervelen me zo gauw. Als een plaat opgenomen is, is voor mij de plaat klaar. Van dat gemix word ik knettergek. Dat duurt me veel te lang. Ik ben gek op computerspelletjes. Zij sluiten aan bij mijn liefde voor acteren en vertalen: je treedt een andere wereld binnen. Computerspelietjes zijn ook driedimensionaal. Maar na een uur ben ik het zat. Dan wil ik weer wat anders. Nou ja, misschien ben ik wel gebouwd op verveling."
'Ik kan in het harnas sterven'  1996, juni 14
HAARLEM vrijdag. Lennaert Nijgh vertelt een verhaal. Of liever gezegd, hij mompelt het. Maar als de beste Nederlandse tekstschrijver van na de oorlog iets mompelt, dan luistert het volk. Al helemaal in zijn stamkroeg, zo een van het soort waar vaste klanten nog geregeld worden uitgegooid, vlak voor ze een gevaar voor hun omgeving dreigen te worden, in plaats van alleen voor zichzelf, zoals normaal het geval is.
Het verhaal gaat over het ouderlijk huis, John F. Kennedy en het testbeeld van een zwart-wit tv, waar klassieke muziek uit klinkt. Het houdt het hele café minutenlang in een ijzeren greep tot Boudewijn de Groot intervenieert: er klopt niets van. Hij kan het weten want hij was erbij.
Lennaert Nijgh haalt de schouders op. Wat heeft de waarheid nou met een goed verhaal van doen? De clientèle mompelt instemmend. Boudewijn de Groot legt zich moeiteloos bij de meerderheid neer. Zijn protest is immers genotuleerd in het geheugen van de schaarse aanwezigen die dat nog niet hebben opgedronken. En per slot van rekening staat er in zijn biografie dat hij zijn tweede verjaardag vierde in het Kanaal van Suez, hoewel dat in werkelijkheid ergens onderweg was van Java, waar hij in 1944 in het Jappenkamp was geboren, naar Haarlem, waar hij na veel omzwervingen weer woont, met zijn derde vrouw Anja, ooit de tweede mevrouw Nijgh. Over vriendschap gesproken!
In de loop van de hunne, die al langer dan 35 jaar duurt, zijn Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot elkaar in gezelschap gaan aanvullen als een komisch duo, waarbij de om beurten de rol van aangever en afmaker vervullen, zonder twijfel om hun totaal verschillende karakters geen vijandschap voor het leven te laten genereren.
Lange scheidingen, waarin beiden min of meer deden wat ze lang hadden beweerd te willen doen, hebben daar altijd goed tegen geholpen. Na verloop van tijd lag de weg dan weer vrij voor samenwerking om te doen wat ze het beste doen: het Nederlands repertoire te verrijken met liederen waarvoor hun meest illustere voorgangers zich niet hadden hoeven schamen en zo de artistieke woordvoerders te blijven van hun generatie, nu, net als zij, rond de vijftig.
Voor de overlevenden  1996/1997, december-januari,
[Boudewijn] knijpt er regelmatig tussenuit voor theaterrollen of om detectives te vertalen. "Ik zou het niet kunnen zoals Rob dat doet," erkent Boudewijn. "Hij is al langer bezig dan ik en ziet er uit alsof hij er nog steeds plezier in heeft. Ik mis het vermogen om me lang op hetzelfde te concentreren. Ik raak snel uitgekeken of verveeld. Dat is ook met zingen zo. Ik heb daar een tijdje plezier in, maar vroeg of laat komt er iets langszij wat me veel meer boeit. Dat zingen verdwijnt dan naar de achtergrond."
Een overeenkomst tussen Boudewijn de Groot en Rob de Nijs is dat ze afhankelijk zijn van tekstschrijvers. Ze hebben het zelf geprobeerd, maar waren niet tevreden met het resultaat. Boudewijn de Groot: "In diverse stadia van mijn loopbaan heb ik zelf de pen ter hand genomen. Achteraf gezien was het niet goed genoeg. Ik heb mensen om mij heen die er beter in zijn."
Rob de Nijs gebruikte zelfs enige tijd materiaal van Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot, maar steunt nu al jaren op levenspartner Belinda Meuldijk. Ook laat hij regelmatig buitenlandse songs vertalen. De samenwerking tussen Boudewijn de Groot en zijn tekstschrijver Lennaert Nijgh is even veelbesproken als vruchtbaar. Toch vertoont ook deze relatie enkele grote hiaten. Op "Een Nieuwe Herfst" is Nijgh echter weer van de partij. "Zijn teksten zijn mij op het lijf geschreven. We hebben een zelfde achtergrond. Het scheelt natuurlijk dat ik kan kiezen. Ik gebruik alleen teksten die ik zelf ook geschreven zou willen hebben."
Beide heren hebben geen hoge pet op van de kwaliteit van de meeste Nederlandstalige liedjes. Rob: "Het is een ambacht en er zijn weinigen die het goed kunnen. Vaak is het geen goed Nederlands of barst zo'n tekst van de stoplappen. Een slechte tekst herken je aan het veelvuldig voorkomen van het woordje 'toch'. Dat gooien ze ertussen om met het metrum uit te komen." Boudewijn: "Ik hoor zelden iets goeds, zeker niet als je het afzet tegen het enorme aanbod. Het idee is vaak in orde, maar de uitwerking is gemakzuchtig. De teksten bevatten fouten of zijn onlogisch. Had er nog een keer extra naar gekeken, denk ik dan. Het resultaat was dan stukken beter geweest. Het is inderdaad een ambacht, maar de meesten zijn te snel tevreden. Laat ik echter uitkijken met mijn kritiek. Wellicht bevat mijn werk ook veel onvolkomenheden, alleen heb ik die zelf nog niet gezien."
In het harnas sterven  1997, januari 4 - (zaterdag)
[Boudewijn] "Ik weet niet hoe vaak ik later heb moeten horen dat ik in Heemstede in een bevoorrechte positie moet zijn opgegroeid. Zo ervoer ik het niet. Aerdenhout was chic. Bloemendaal was chic. Heemstede was een buitenwijk van Haarlem, dat zelf al een derderangs Amsterdam was. Bovendien woonden we in een rijtjeshuis. Niets bevoorrechts aan. Chic zat ook op het Kennemerlyceum, niet op het Coornhert, waar ik op zat. Maar de schoolmusicals waren op het Coornhert van landelijk niveau. Han Reiziger, later Hoofd Muziek van de VPRO, schreef ervoor. Lennaert heeft begin jaren zeventig de Coornhert-traditie van oud-leerlingen die zich met de artistieke activiteiten op school bleven bemoeien nog een keer voortgezet. Die voorstelling kon zich meten met alles wat ik tot dan in Carré had gezien."
"Nee, ik was geen rocker van huis uit. Als lyceïst moest je op straffe des doods van jazz en Franse chansons houden. Deed ik ook, maar minstens zoveel van Little Richard en Buddy Holly. Ik gedroeg me uitgesproken schizofreen. Als ik zondagmiddag in de Kleine Houtstraat in Haarlem naar een knokfilm met Eddie Constantine ging kijken, verkleedde ik me als nozem, de volgende dag op school was ik weer de Mod avant la lettre. Dan ging mijn haar, zondag nog achterover gekamd, weer over mijn oren. Als beginnend zanger was ik net zo weifelachtig. Ik wist dat Elvis 'the real thing' was, maar Cliff stond me nader."
"Misschien heb ik mezelf in een te vroeg stadium gediskwalificeerd als rocker, misschien getuigde het ook van realiteitszin. Mijn stem is nu eenmaal meer fluweel dan grind. Als Lennaert zich in zijn teksten een ruige rocker had betoond, had mijn carrière een andere wending genomen, maar hij hanteerde al op jonge leeftijd het fileermes, in plaats van de botte bijl. Het was: wij tegen de rest van de wereld. In het begin van een samenwerking is dat het enige gevoel wat telt. De rest van de wereld staat immers per definitie nog onverschillig tegenover alles wat je doet? Het gevoel dat we met gouden kettingen aan elkaar vastzaten kwam pas later. Toen we groot succes hadden geboekt, zowel artistiek als commercieel." [...]
"Achteraf bezien heb ik me tegenover Lennaert op zijn minst onachtzaam gedragen door zonder hem aan 'Nacht En Ontij' te beginnen. Toen was ik me van geen kwaad bewust. Anders had ik na dat jaar in Dwingeloo, waarin ik vergeefs had geprobeerd een band van de grond te krijgen, niet zonder wroeging weer bij hem aangeklopt. Het was de eerste, maar niet de laatste keer, dat Lennaert er blijk van gaf een groter incasseringsvermogen, en een nog groter vermogen tot vergevingsgezindheid, te bezitten dan ik. Het kan niet anders of mijn escapades hebben hem meer gestoord dan hij ooit heeft laten blijken, maar telkens als hij met recht en reden een einde aan onze samenwerking, om van onze vriendschap nog maar te zwijgen, had kunnen maken, heeft hij daar van afgezien."
Lennaert is de ideale man voor mij. Hij zal me mijn 'vreemdgaan' altijd vergeven. Ik ben ook de ideale partner voor hem. Ik accepteer hem namelijk zoals hij is. Het enige dat aan onze relatie ontbreekt is seks. Daar hebben we onze muziek voor." [...]
"Woordvoerders van een generatie? Zowel Lennaert als ik hebben zich altijd heftig tegen dat predikaat verzet. Te grote verantwoordelijkheid. Als in onze necrologieën wordt geconcludeerd dat we iets dergelijks waren, mooi, maar niet nu, terwijl we - hopelijk - nog, jaren van samenwerking voor ons hebben. Hoe kan ik de woordvoerder van een generatie zijn, zolang ik me het recht tot experiment voorbehoud? Op dat standpunt stelde ik me al tijdens dat jaar retraite in Dwingeloo. Een beetje rockster, afhankelijk van het feit of hij Amerikaan of Engelsman was, trok zich in die tijd terug op een 'ranch', dan wel een 'farm', om zich op zijn artistieke toekomst te oriënteren, dus ik betrok een boerderij, om mijn Engelstalige carrière voor te bereiden."
"Een jaar later was ik volkomen gedesillusioneerd terug in Haarlem. In de tussentijd had ik voornamelijk stoned naar de Drentse horizon gestaard. Tot dan was ik een harde werker geweest - al was het maar omdat ik al op jeugdige leeftijd een gezin te onderhouden had gehad en toen roem en fortuin dat eenvoudiger hadden gemaakt het hectische bestaan van 'popster' had geleid - nu werd ik geconfronteerd met leeftijdsgenoten die van alles zeiden te kunnen en willen, maar elke poging het in de praktijk te brengen deden verzanden in talentloosheid en - erger - luiheid, ingegeven door zwaar drugsmisbruik. En ik financierde de geïnstitutionaliseerde indolentie ook nog!"
"Tegen het einde van het jaar durfde ik de bank in Dwingeloo niet meer in, uit angst al op de drempel door een lokettiste te worden weggehoond. Mijn enige troost was Harry Muskee. Die hield me niet alleen voor hoe hoog hij me als artiest had zitten, hij suggereerde zelfs dat hij de blues in het Nederlands had gezongen, als hij een tekstschrijver als Lennaert Nijgh had gehad. Dat vergemakkelijkte mijn gang naar Canossa aanzienlijk."
De twijfels van een troubadour  1997, februari 7
Lennaert schreef, Boudewijn zong en alles wat ze samen deden werd goud of platina. Toch haperde de carrière van de zanger keer op keer. 'Zingen was misschien nooit hoofdzaak, maar niets was ooit hoofdzaak. [...]
Dé Lennaert Nijgh: romancier, columnist voor het Haarlems Dagblad en bovenal de illustere wederhelft van het ooit zo succesvolle duo Nijgh & De Groot. Jaren hadden ze elkaar ditmaal niet gezien - zelfs geen telefonisch contact gehad. Ze hadden er beiden geen behoefte aan. En opeens stond Boudewijn dan weer op de stoep, zoals dat eigenlijk altijd is gegaan, en moest Lennaert aan de slag. [...]
[Begin jaren 70 besloot Boudewijn] terug te keren naar de bewoonde wereld. Er moest tenslotte weer brood op de plank. Via-via kreeg hij een vaste baan als producer bij de toenmalige platenmaatschappij Phonogram; daar was hij onder andere verantwoordelijk voor de comeback van de destijds van kinderprogramma's bekende zanger Rob de Nijs.
Zelf wilde hij - geldzorgen, geldzorgen - ook weer iets gaan ondernemen. "Ik kwam in zekere zin gelouterd uit Dwingeloo terug. Het Engelse uitstapje was uiteindelijk niet wat ik wilde. Het moest weer Nederlandstalig worden en eigenlijk met dezelfde mensen met wie ik in het begin gewerkt had." Lennaert kwam opnieuw in zicht en samen kwamen ze na vijf jaar radiostilte ijzersterk terug met de elpee Hoe sterk is de eenzame fietser (1973). "Waar we bij Nacht en ontij de zaken hadden laten liggen, gingen we nu vrolijk verder alsof er niks was veranderd."
Er was wél wat veranderd. De paranoia die hij had overgehouden aan die vreselijke optredens, speelde weer op en hoewel er van verschillende kanten werd aangedrongen om weer te gaan optreden, durfde Boudewijn niet meer. In die dagen liep hij zijn vroegere kameraad van de Filmacademie René Daalder tegen het lijf. Daalder barstte van de ideeën en haalde hem over samen met hem een plaat te maken, waardoor de verhouding met Lennaert opnieuw bekoelde. "René is een ontzettend sterke persoonlijkheid die als een bulldozer met zijn ideeën en meningen over je heen walst. Als je daar gevoelig voor bent, laat je je meeslepen." Kwetsbaar en onzeker als De Groot toen was, liet hij zich door Daalder sturen. Hij probeerde Lennaert er nog bij te betrekken, maar dat was onzin, volgens Daalder. "Hij zei: waarom schrijf je geen plaat overjezelf, wie je eigenlijk bent en hoe het is om in Nederland te wonen. Dat kunje toch zelf wel, zei hij, daar heb je Lennaert niet bij nodig. Het credo was: niks proberen, gewoon doen."
Therapie en zelfinzicht vierden hoogtij. Waar ik woon en wie ik ben verscheen in 1975, maar was zo introvert dat hij totaal niet werd begrepen. "Het was een zeer moeilijk toegankelijke plaat, heel droog, heel klein. Hij ademde niet." En weer ontvluchtte Boudewijn de muziekwereld. Ditmaal vertrok hij met zijn gezin voor een jaar naar Amerika waar hij workshops muziekleer en arrangeren volgde. [...]
Terugkijkend op mijn loopbaan was het eigenlijk een voortdurend jojoën," geeft de inmiddels 52-jarige zanger toe. Wispelturig was hij, hij wist nooit wat hij precies wilde, stond altijd ambivalent tegenover wat hem gemaakt en tevens gebroken had. "Dat komt wellicht omdat ik nooit de ambitie heb gehad iets te bereiken. Ik had alleen de ambitie er te zijn. Ik wilde ontzettend graag beroemd zijn in Hollywood of nummer één staan in de hitparade, maar de machinaties om daar te komen waren me te ingewikkeld. Ik liet het eigenlijk allemaal op mij afkomen."
Boudewijn de Groot, zanger tegen wil en dank? Daar wil hij beslist niet van weten: "Dat zingen was misschien nooit hoofdzaak, maar niets was ooit hoofdzaak. Ik moet het op een gegeven moment van me kunnen afzetten in de wetenschap: zo zaligmakend is het nu ook weer niet."
Dat vond hij niet alleen van de muziek die hij telkens opgaf, maar ook van zijn vrienden, kennissen en vrouwen. De enige constante in zijn leven was en is Lennaert Nijgh. "Van alle relaties die ik had, kwam ik toch steeds weer terug bij Lennaert."
Boudewijn kende hem van kinds af aan, toen de één jaar jongere Lennaert bij hem thuis in Heemstede over de vloer kwam om met zijn broertje te spelen. De vriendschap bleef oppervlakkig en ze hadden elkaar al een tijd niet gezien toen Lennaert aan het einde van de middelbare school opeens weer opdook. Boudewijn: "Ik speelde gitaar in de garderobe van het Coornhertlyceum voor een groepje bewonderaars, liedjes van Jaap Fischer, toen iemand uit het publiek opeens dwars door alles heen riep: 'He, Lennaert!' Daar stond hij, met allemaal zwarte vegen op zijn gezicht. Zo kwam Lennaert dus weer mijn leven binnenstappen, ditmaal als een half schoongemaakte Zwarte Piet, en verstoorde hij bruut wat later onze broodwinning zou worden."
Vanaf toen was het duo De Groot & Nijgh onafscheidelijk, zij het met tussenpozen. Lennaert schreef, Boudewijn zong en alles wat ze sindsdien samen deden veranderde vrijwel zonder uitzondering in goud of zelfs in platina. Zodra Boudewijn Lennaert verliet, liepen de zaken minder succesvol of zelfs helemaal niet. "Ik denk dat er een paar essentiële raakpunten zijn die met een gemeenschappelijk gevoel voor esthetiek te maken hebben," legt Boudewijn uit. "Als hij een tekst voor mij schrijft, begrijpt hij exact wat ik wil. Als ik een tekst van hem lees, weet ik precies wat hij bedoelt. En als ik daar muziek bij moet maken, is dat bijna een fluitje van een cent."
"De perfecte samenwerking tussen Lennaert en Boudewijn is in de muziekwereld een zeldzaamheid," zegt Boudewijns muziekuitgever Hans Kusters. "Boudewijn heeft het met veel anderen geprobeerd, maar alleen met Lennaert ontstond dat magische. Hij is de vader van de tekst, Boudewijn de moeder van de zang. Het uiteindelijke resultaat is een liedjeskind dat hen in hun vader- en moederschap bindt."
Maar niet alleen die magie leidde tot het grote succes. Ook de omgeving van Haarlem - Lennaert was er geboren, Boudewijn woonde er vanaf zijn tweede - speelde een rol in die verbluffende symbiose. Boudewijn: "Ik herken in de teksten van Lennaert vaak het decor van Haarlem en van onze jeugd: veel liedjes spelen zich immers hier af, zoals 'De reiziger', 'De rover', 'Malle Babbe' of 'De roos'."
Het is trouwens een wonder dat deze twee-eenheid altijd zo geolied heeft gelopen, omdat ze ontzettend van elkaar verschillen. Aan de ene kant de nuchtere en onzekere Boudewijn die niet rookt, niet drinkt, liever niet in de kroeg komt, solitair is en nogal saai overkomt. Aan de andere kant de romanticus pur sang Lennaert, verzot op sigaretten, drank en stamcafés, en bovendien altijd in voor een gebbetje.
Maar hoezeer ze ook elkaars tegenpolen zijn, echt grote ruzie hebben ze nooit gehad. Hooguit was er soms wat wederzijdse korzeligheid. De Groot over Nijgh: "Ik heb vijf jaar onder zijn dak gewoond en me nooit een moment opgelaten of te veel gevoeld. We zitten elkaar op geen enkele manier in de weg. Wat ik minder snap: die paar keren dat ik hem links liet liggen, accepteerde hij dat zomaar. Geen ergernis, geen frustratie, niks. Zelfs geen onbegrip."
Nijgh over De Groot: "Boudewijn heeft niet één bepaalde hebbelijkheid, dat is zijn enige makke. Hij is iemand die altijd zijn huiswerk maakt. Hij is veel gedisciplineerder dan ik. Af en toe een beetje zwaar op de hand, dat wel. Soms zijn lul uit zijn broek halen en daarmee in het café staan zwaaien zoals ik, nee. Hij kan vreselijk serieus zijn, op het saaie af."
De Groot over Nijgh: "Ik denk dat ik een stuk minder saai ben dan hij, eerlijk gezegd. Maar zijn geest is honderd keer minder saai dan de mijne. Bij hem gebeurt alles van binnen, het is bijna een vierde dimensie. Verder loopt hij wat rond, zit in zijn stamkroeg of scharrelt door zijn huis. Ik bedoel: daar komt absoluut niks uit."
Toch, hoe vaak ze elkaar ook ontvluchtten, hoe lang ze elkaar ook uit het oog verloren, telkens kruisten de paden weer. Maar al kennen ze elkaar van haver tot gort, boezemvrienden zijn het nooit geweest. "Niet in de zin dat we elkaar in vertrouwen nemen of bij elkaar in therapie gaan. Er zijn massa's dingen die ik van hem niet begrijp, en ook niet weet," aldus Boudewijn.
Lennaert schrijft weer voor Boudewijn, Boudewijn maakt weer CD's en treedt weer op. Maar ze zien elkaar nauwelijks en het meeste contact gaat via de fax. "Voor Lennaert hoort schrijven sowieso meer bij hem dan praten. En ik vind schrijven ook prettiger. Bovendien is Lennaert momenteel erg moeilijk te verstaan."
Hoelang het nog duurt voordat het weer spaak loopt tussen die twee, weet niemand. Boudewijn: "Ik houd ermee op als ik zelf geen zin meer heb, en niet meer uit onzekerheid, paranoia of frustratie. In deze periode ben ik zanger. Misschien besef ik nu eindelijk: dit is mijn vak, mijn beroep, mijn talent. Want wat ik ook doe: hier kom ik telkens weer op terug."
Nederpop, hippies en muziekmafia  1997, juli
Playboy: Hoelang kennen jullie elkaar?
De Groot: Al heel lang. Op de lagere school was hij een vriendje van mijn broertje. Hij kwam bij ons thuis, maar toen speelden we niet met elkaar. Op de middelbare school kwamen we elkaar weer tegen en daar werden we dan vrienden. Een jaartje of 34 zijn we nu al bevriend. We zijn geen boezemvrienden, we delen geen lief en leed. We hebben geen vriendschap van elkaar in vertrouwen nemen en je hart uitstorten, maar we zijn aan elkaar verbonden. Hij geeft mij teksten en ik hem muziek. We zijn als twee parallel lopende treinen, soms schuift er een rotspartij tussen ons, maar dan komen we weer naast elkaar. Het wordt nooit intiem in de zin van heftige ruzies of bij elkaar uithuilen. Het is een beetje het ideale huwelijk. Ik heb net 5 jaar bij Lennaert in huis gewoond. Hij komt 's nachts thuis, ik ga 's morgens weg. We vallen elkaar niet lastig en hij heeft het idee dat er een soort continue leven in huis is zonder dat hij aan iemand verantwoording hoeft af te leggen. En dat is het ideale huwelijk.
Playboy: Jullie hebben niet een vaste werkrelatie, zoals Van Kooten en De Bie.
De Groot: Dat had gekund, dat had eruit kunnen voortkomen, maar dat is niet gebeurd, omdat ik op een gegeven ogenblik dacht hem niet nodig te hebben.
Playboy: Wat gebeurde er?
De Groot: Ik moest zo nodig andere dingen. Ik dacht: ik kan het zelf wel, ik ben toch zeker artiest! Het moet vanuit de 'vibratie, weet je wel, de kosmische vibratie, te gek joh'. Dat was eind jaren '60. Daarvoor maakte ik mijn platen met een hecht groepje, met goed geschreven arrangementen en teksten van Lennaert en dat wilde ik niet meer. Ik wilde niet langer dat alles van tevoren vaststond, ik wilde het in de studio laten groeien. Wat ik wilde dat wist ik niet, maar dat zagen we dan wel.
Playboy: Een tamelijk riskant uitgangspunt.
De Groot: Als je het aankunt, kunnen daar ontzettend mooie dingen uit ontstaan, creatieve dingen, maar je moet het kunnen, het moet je karakter zijn en je manier van werken. Dan krijg je het Karel Appel-effect van 'ik rotzooi maar wat aan'. Maar als je alleen voor een doek staat met 20 potten verf is dat misschien toch wat gemakkelijker dan wanneer je in een studio zit met een heleboel muzikanten en synthesizers en elektronica.
Playboy: Het viel een tikje tegen.
De Groot: Ik weet nu dat dit niet mijn manier van werken is.
Playboy: Was er geld voor zo'n aanpak?
De Groot: Ik heb altijd ontzettend veel krediet gekregen van Phonogram. Ze zijn ontzettend ver met me meegegaan. Maar toen ik een jaar of vier geleden het idee kreeg om weer platen te gaan maken, toen kreeg ik een bijna nostalgisch verlangen naar het platenmaken zoals ik dat in de jaren '60 deed.
Playboy: De laatste plaat waaraan Lennaert Nijgh had meegewerkt, was uit 1973, De eenzame fietser. Zei hij niet: ga maar weer kosmisch vibreren toen je bij hem op de stoep stond?
De Groot: Nee, maar hij was natuurlijk wel met heel andere dingen bezig.
Playboy: Hoe moet ik me dat voorstellen?
De Groot: Nou, ik zei: To - ik noem hem altijd To - we moeten weer een plaat gaan maken, iedereen wil het, iedereen vraagt wanneer ga je weer een plaat met Lennaert Nijgh maken. Hij bromde toen zoiets van: wanneer moet dat dan? Zo snel mogelijk, zei ik en dat heeft toen dus een jaar of 3 geduurd.
Playboy: Bespreken jullie dan welke kant het op moet met die teksten?
De Groot: Hij komt altijd met teksten vanuit zijn eigen idee. Hij weet natuurlijk voor wie hij die teksten maakt, dus hij schrijft ze ook enigszins uit mijn naam, maar we hebben nooit van tevoren met elkaar bij elkaar gezeten.
Tourboek 97/98  1997,
[Boudewijn:] Ooit beweerde Lennaert Nijgh tijdens een interview dat hij en ik door iemand de "Van Gend & Loos van de Nederlandse muziek" waren genoemd. Daarmee werd natuurlijk niet bedoeld dat wij op bestelling produkten bezorgden, maar dat onze namen onverbrekelijk met elkaar waren verbonden. Hij voegde daaraan toe dat hij dan Loos was. Ik heb me altijd afgevraagd wat hij daar precies mee bedoelde, want het woordenboek geeft geen uitsluitsel. Wel is het zo dat we samen heel wat hebben rondgereden door Nederland en België in de jaren '60, toen hij gedurende een jaar of twee mijn manager was. En op die manier zou je kunnen zeggen dat we onze liederen kwamen afleveren.
Mijn manager is hij allang niet meer en ik heb inmiddels heel wat afgetourd - alleen, samen met een pianist, met gelegenheidsbands - en steeds weer ging het om mij en zat hij thuis als het onzichtbare genie achter de teksten.
Meer dan eens ook heb ik mijn heil gezocht bij andere tekstschrijvers, zonder me af te vragen hoe hij daarover dacht. En eigenlijk pas twee, drie jaar geleden sloeg het heimwee naar het samen schrijven zoals we dat in de jaren '60 jaarlijks deden als een uitgehongerd dier toe. Met "Een Nieuwe Herfst" was het nog niet zo ver dat we weer een hele plaat samen maakten, maar binnen afzienbare tijd zal het toch gebeuren. En nu al, tijdens de Tour'97, heb ik het in de zalen voortdurend over Lennaert alsof we weer als vanouds "Van Gend & Loos" zijn. [...]
Ernst Jansz en Jan Hendriks hebben al eerder met me meegespeeld. Jan op de plaat "Van een afstand" en Ernst natuurlijk op meer platen en bovenal als pianist gedurende een aantal jaren van rondtrekken door Nederland en België. Jakob Klaasse maakt het zevental compleet als muzikant. Bovendien spelen we op een aantal nummers arrangementen die door hem zijn geschreven, zoals "De Roos", "De Rover" en "De Engel is gekomen" (dat niet op deze CD staat). Zo reizen we door de Lage Landen, met z'n achten, maar eigenlijk met z'n negenen, want net als dertig jaar geleden reist Lennaert weer mee. En als het een keer wat minder gaat, vraag ik zonder dat iemand het hoort: "Wat is er, Loos?"
Boudewijns 'huwelijk' zonder seks  1998, april 22 - (woensdag)
LENNAERT NIJGH en BOUDEWIJN, in de jaren zestig al het gouden duo van de Nederlandse pop genoemd, hebben nu al bijna veertig jaar lief en leed gedeeld. Er waren perioden dat hun wegen zich scheidden, dat er een soort afstand was...
Boudewijn: "Als ik in de trein zit, zie ik andere sporen weleens opzij gaan om later weer bij elkaar te komen. Zo zie ik mijn relatie met Lennaert ook. We zien elkaar wel eens lange tijd niet, maar we komen altijd weer bij elkaar."
Toen Boudewijn, nu een paar jaar geleden, voor de derde maal trouwde, was dat eigenlijk min of meer symbolisch voor zijn band met Lennaert. Boudewijns bruid, Anja, was daarvoor namelijk getrouwd geweest met Lennaert. En Boudewijn had Anja dan ook voor het eerst bij Lennaert thuis ontmoet. Boudewijn zei bij zijn huwelijk: "Dit toont aan dat we toch samen één grote familie zijn."
Nu wil Boudewijn er niet dieper op ingaan. "Dat heb ik liever niet", zegt hij, maar hij legt wel uit dat het een en ander geen problemen heeft opgeleverd met Lennaert. Lennaert woonde de huwelijksvoltrekking zelf bij! "Anja is voor mij een rustpunt", zegt Boudewijn tenslotte. "Dit is toch een vak met veel spanningen, opnamen maken, optredens, interviews en allerlei verplichtingen. Belangrijk is dat je thuis die rust vindt."
Wat dat betreft lijkt Anja zijn veilige haven te zijn geworden. Het heeft lang geduurd voordat Boudewijn die vond, want in zijn carrière komt men vaak periodes tegen, waarin het 'zwerversbloed' hem op andere paden dreef. Boudewijn: "Soms had ik geen zin meer om te zingen. Dan wilde ik iets anders. Dat begon al eind jaren zestig." [...]
Boudewijn heeft het allemaal meegemaakt. Hij zegt: "Ik werkte daarna ook als producer, en onder meer voor platen van Rob de Nijs." Daarvoor maakten De Groot en Nijgh ook songs voor Liesbeth List en Adèle Bloemendaal. [...]
Toen Boudewijn twee jaar was, reisde hij met zijn in-verdrietige vader en zijn toen vierjarige broer Roland en zevenjarig zusje Marijke per schip naar Nederland. "Zij hadden moeder nog echt gekend", aldus Boudewijn. Over het verdriet van zijn verloren moeder werd thuis nooit veel gesproken. Natuurlijk voelde Boudewijn later als kind dat gemis van een eigen moeder en wist hij hoe zijn vader leed onder haar dood. Maar het onderwerp werd gemeden.
Boudewijn zegt: "Ik heb er ook geen trauma aan overgehouden. Ik werd twee jaar tijdens die reis. Ik herinner me er niets meer van." Boudewijns vader trouwde later opnieuw. Boudewijn: "En deze vrouw werd mijn moeder, die heel goed voor ons was."
Maar er waren toch jaren dat Boudewijn geen echt gezinsleven had. Dat zal zijn stempel misschien op zijn hele leven hebben gedrukt en verklaart ook waarom hij zo jong zijn eerste vrouw en kinderen verliet voor een een jaar van retraite. Bindingen waren altijd moeilijk voor hem. Zelfs met Lennaert Nijgh waren er soms spanningen en volgden er - je kan zijn band met Lennaert als een 'huwelijk zonder seks' beschrijven - scheidingen. Maar bij LENNAERT keerde hij altijd terug. Het was en is zijn bron om zijn emoties te verwerken en te uiten. Hij is de straffe hand in zijn leven - zijn boei in de oceaan.
Waarom Jim de Groot zijn broek liet zakken  1998, september 6
Anja is de ex-vrouw van tekstschrijver Lennaert Nijgh, die bijna alle grote hits voor Boudewijn schreef en ook een van zijn beste vrienden is. Boudewijn heeft naast twee mislukte huwelijken ook tal van op de klippen gelopen minder officiële liefdesrelaties achter de rug. Nadat hij scheidde van zijn eerste echtgenote Anneke, de moeder van Marcel en Caya, trouwde hij met Alma, de moeder van Jimmy. Daarna volgden liefdesrelaties met onder anderen Champagne-zangeres Trudy Huysdens en actrice Ryan van de Akker, en woonde hij ook nog enkele jaren samen met een Amerikaanse vriendin in de Verenigde Staten. Bij zijn derde echtgenote Anja lijkt hij nu het ware geluk te hebben gevonden.
De wonderbaarlijke herrijzenis van Boudewijn  1999, maart 13
Het zijn niet de minsten met wie [Boudewijn] optreedt. Helden van vroeger, plaatjes uit het grote Nederlandse popmuziekalbum. Gitarist Jan de Hont bijvoorbeeld, die nog bij ZZ & De Maskers speelde (Ik heb genoeg van jou) en bij Neerlands Hoop, is al bijna VUT-gerechtigd met zijn 57 jaar. Of gitarist Jan Hendriks en toetsenist Ernst Jansz, bekend van Neerlands beroemdste meidengroep aller tijden, Doe Maar, dat in 1983 ophield te staan. "Ik ken Bo al vanaf 1968, toen ik bij CCC Incorporated zat," zegt Jansz, die inmiddels ook al weer 50 is en huisvader. "Weet je wie toen onze manager was?" vraagt hij. "Lennaert Nijgh! We kwamen elkaar toen vaak tegen in de kroeg in Haarlem. Bo heeft nog eens auditie gedaan bij CCC als gitarist, maar om de een of andere reden is dat niet doorgegaan." Jansz toert al vanaf 1976 met De Groot. Toen speelde ook een gitarist uit Tilburg mee, een zekere Henny Vrienten. Die was toen reggae-fanaat en hoefde slechts te worden overgehaald Nederlandstalig te gaan zingen. Waarmee Jansz maar wil zeggen: eigenlijk is oprichting van Doe Maar aan Boudewijn de Groot te danken.
Lintje voor Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh  1999, april 30
HAARLEM, 30 april - Een minutenlang durend applaus vult kort na het middaguur de statige ruimte van de Renaissancezaal in het Frans Halsmuseum. Het blije, waardering verkondigende handgeklap daalt neer over de hoofden van zanger/componist Boudewijn de Groot en tekstdichter Lennaert Nijgh. De troubadour en schrijver mogen zich vanwege hun verdiensten voor het Nederlandse lied sinds gistermiddag Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw noemen.
Mede dankzij de aanwezigheid van Cobi Schreijer overbrugt het applaus met gemak een periode van ruim dertig jaar. Een gedenkwaardige periode van het eerste optreden van Boudewijn de Groot tijdens de befaamde Cobi Schreijer-bijeenkomsten in - toen - folkcentrum De Waag tot de uitreiking gisteren van deze hoge koninklijke onderscheidingen. Een periode van het opstandige Welterusten, mijnheer de president tot voorbij Een nieuwe herfst, de negende cd van het unieke duo. Met alle wel en wee daartussen.
Het ’regelen’ van de onderscheiding heeft nogal wat voeten in aarde gehad. Het plan van Boudewijns echtgenote Anja valt bij de lokale bestuurderen in goede aarde, maar tussen droom en daad kunnen wetten in de weg staan. Het feit dat Lennaert in Haarlem woont en Boudewijn in Heemstede maakt het niet eenvoudig tot een gezamenlijke en gelijktijdige uitreiking van het lintje te komen. Dankzij de inspanningen van velen is het toch gelukt. Daarom kunnen burgemeester Nicolien van den Broek-Laman Trip van Heemstede en burgemeester Jaap Pop van Haarlem in een tweespraak, waar de oefening van afdruipt, hulde brengen aan de ridders van het Nederlandse lied.
De duo-presentatie van beide Eerste Burgers schetst de grote verdiensten van beide kunstenaars. Ze memoreren hoe Nijgh en De Groot al sinds hun schooltijd stoeien met teksten, met muziek, met vrouwen, met de wereld en met zichzelf. En signaleren dat de twee ook bij tijd en wijle zonder elkaar door het leven zijn getrokken. "Maar’’," zo weten burgemeester Nicolien en burgemeester Jaap, "ze zijn met de gouden kettingen van de muziek aan elkaar vastgeklonken’’.
Veel onverwoestbare nummers van weleer passeren de revue: Een meisje van 16, Het land van Maas en Waal, Meester Prikkebeen, Hoe sterk is de eenzame fietser. Als muzikale onderbreking van de samenspraak der burgemeesters stuurt pianist Jacob Klaasse flarden van de bekende melodieën de feestende Renaissancezaal in. De spontane neiging om mee te zingen moet worden onderdrukt.
Het zijn niet alleen de wonderschone liederen waarvoor de samenleving het duo dank wil zeggen. Pop meet Nijghs scheppende en vertalende activiteiten op het literaire vlak breed uit. Van den Broek maakt melding van De Groots successen als acteur, onder meer in Het dagboek van Anne Frank en in de musical Tsjechov, en als componist en vertaler. Sinds kort werken de twee weer intensief samen op muziekgebied, hetgeen heeft geresulteerd in onder meer het album De nieuwe herfst. Deze cd levert De Groot en Nijgh een plaats op in de ’Eregalerij Nederlandse Popmuziek’. Uit de hernieuwde samenwerking komt verder de 4cd-box Wonderkind aan het strand voort. Een nieuwe tournee van Boudewijn de Groot met uitverkochte zalen vol razend-enthousiaste fans bewijst hoe tijdsbestendig de muziek van De Groot/Nijgh is. "De meesters zijn terug en dat is bij uitstek een moment hen te danken. Dit is een moment van markering, want het sprookje gaat verder,’’" zegt Pop.
Noch De Groot noch Nijgh heeft moeite met maatschappelijke erkenning in de vorm van een lintje. Beiden zijn zeer vereerd met de eer, die hen te beurt valt. Ontroerd grijpen ze elkaar bij de hand op het moment dat het burgemeestersduo de ridderorde aankondigt. Lennaert zit aanvankelijk strak van de zenuwen in zijn nette pak, maar ontspant zodra het eerbewijs hem is opgespeld. Wanneer Boudewijn de genodigden trots de onderscheiding wil tonen, stort het eerbewijs tegen de vlakte. Burgemeester Van den Broek moet haar werk overdoen. "Ook het opspelden van lintjes is een vak,’’" meldt Pop olijk. Het duo mag zich hullen in een gigantische oranje sjerp als symbool van een onbreekbare twee-eenheid.
Tijdens de naborrel in de prachtige, zonnige binnentuin van het museum brengt Boudewijn nog enige nuanceringen aan bij het verhaal van de burgemeesters. Zo is de ketting tussen hem en Nijgh niet van goud, maar van elastiek, vertelt hij. Vandaar ook dat beide jeugdvrienden elkaar een tijdje uit het oog zijn verloren, maar uiteindelijk toch weer bij elkaar zijn gekomen. Lennaert loopt intussen glunderend rond. Het feest is voor hem een volslagen verrassing en hij geniet met volle teugen. Al was het alleen maar omdat een tekstdichter niet zo vaak publiekelijk in het zonnetje wordt gezet. Het applaus klinkt nog heel lang na.
Tekstdichter in de Orde van de Nederlandse Leeuw  1999, juli 10-17
In de knipselmap met het opschrift Lennaert Nijgh zit niet één artikel waarin de naam van Boudewijn de Groot niet voorkomt. Wel begrijpelijk: als tekstdichter van die laatste werd Nijgh in Nederland wereldberoemd. Hij kan er niet erg mee zitten: 'Ach ja, hebben nou eenmaal samen veel gedaan. Ik heb ons wel eens Van Gend & Loos genoemd.' [...]
Lennaert Nijgh zei ooit tegen Ischa Mijer dat hij al schreef voor hij kon schrijven. Toen hij vijf was, dicteerde hij al teksten, die zijn grootmoeder dan voor hem noteerde. Aan het einde van de middelbare begon op het Bloemendaalse strand de samenwerking met Boudewijn de Groot vorm krijgen, hetgeen al snel resulteerde in plaatjes als Meisje van 16 en Welterusten, meneer de president. Hun ster stond in één keer bovenin het popfirmament; de protestgeneratie had na Bob Dylan in Boudewijn de Groot nu ook een Nederlands idool. De Groot kon de druk van het snelle succes niet dragen en verbrak de samenwerking, zoals hij later nog wel vaker zou doen, om even zo vaak toch weer terug te keren. Er wordt wel gezegd dat Lennaert Nijgh de enige constante factor was in het wispelturige leven van Boudewijn de Groot. Nog steeds? Nijgh: 'Ik schrijf nog altijd voor Boudewijn, ook op dit moment en nu eigenlijk alleen voor hem. Die anderen, Rob de Nijs of Liesbeth List, daar heb ik niet zoveel mee.' Hij beperkt zich dus wat het liedjesschrijven betreft tot het produceren voor zijn jeugdvriend. Wat doet hij verder? Nijgh: 'Ik schrijf proza, boeken. Ik ben columnist van het Haarlems Dagblad, dat zijn stukken over de lokale geschiedenis, en er zit een roman aan te komen, maar dat zal nog wel even duren. Een titel heb ik nog niet. Nee, het laatste nieuws was die verheffing in de adelstand. Boudewijn en ik zijn nu allebei Ridder in de Orde van de Nederlanse Leeuw. Dat is hoog hoor! Natuurlijk heb ik dat niet geweigerd. Daar hebben we wèl veertig jaar voor moeten sappelen.'
De protestgeneratie  1999, september 21
EINDHOVEN 21 MAART 1967 "De Eindhovensejazzsociëteit organiseert a.s. maandag een unieke avond in een experimentele opzet met als grote trekpleister Boudewijn de Groot. (...) Hij zal deze avond alleen met zijn gitaar optreden; die manier waarop hij volgens kenners het beste uit de verf komt."
De jaren vijftig-jeugd - de 'stille generatie'- monkelt wel eens, dat zij is overstemd door de 'protestgeneratie' van 'the sixties'. Allicht: zij die in de jaren vijftig al idolaat waren van de rebelse James Dean of de kritische chansonier Jacques Brel; die de liedjes zongen van Woody Guthrie en Pete Seeger; die rock 'n' rollden op de opzwepende muziek van Bill Haley en Chuck Berry; die een adoratie koesterden voor sexbommen als Marilyn Monroe en Brigitte Bardot, ook zij hebben natuurlijk recht op idealisering van hun jonge jaren. En misschien hebben ze inderdaad de weg bereid voor de culturele revolutie van de jaren zestig. Maar het was de flower-power-generatie zelf die daar zo'n spetterend vuurwerk van maakte. Een verrukkelijke waaier van creativiteit, onvermoede kunst, opwindende mode, revolutionaire denkbeelden, speelse vrijheid en vooral: een heerlijke waterval van nieuwe muziekstijlen. In Engeland wezen Beatles, Rolling Stones, The Who en ontelbare andere bands de weg naar vrije ontplooiing. Amerika rebelleerde met Bob Dylan, Janis Joplin, The Byrds, The Doors en Frank Zappa. En wij hadden (toen nog) The Golden Earrings, Wally Tax en de zijnen, CCC Inc. en het vermaarde duo Boudewijn de Groot/Lennaert Nijgh. Vooral die twee zouden zich met hun gemakkelijk na te zingen en inleefbare teksten tussen de oren van een hele generatie nestelen. Eindhoven had een flower-power-connectie in Armand. Maar die vond zichzelf jammer genoeg doorlopend te min!

Knipsels:

Columnist van de eeuw  2000, januari 7
In deze sombere en onheilszwangere dagen, waarin de mensheid immer heviger geteisterd lijkt te worden door verwoestende aardschokken, bloedige schermutselingen en hardnekkige pestilentiën, is het nauwelijks verwonderlijk dat menigeen gevangen wordt door een mistroostig getob, gepaard aan een heimelijk verlangen naar het onafwendbaar naderende einde der tijden. Zodoende zal het de lezers van deze krant ongetwijfeld verheugen dat Haarlems enige echte en terechte literaire trots - wie anders dan Lennaert Nijgh! - hen wekelijks troost en verlichting weet te schenken middels het op vaardige wijze beschrijven van diverse aangrijpende en tegelijkertijd hoopvol stemmende gebeurtenissen.
Zo vergastte hij ons onlangs op een in al zijn eenvoud wonderschoon kerstverhaal, waarin de destijds bedlegerige schrijver oprecht meende liefdevol besprongen te zijn geworden door zijn ooit aan een akelige kwaal bezweken kater Grijze Peer.
Welnu, ik weet niet hoe het anderen is vergaan, maar de schok der herkenning die deze geschiedenis mijn bezorgde deed mij bijkans schreien van ontroering. Want ook ik word namelijk van tijd tot tijd des nachts bezocht door een verschijning, die op niets anders kan duiden dan een voortbestaan aan gene zijde van Tricky Dicky, mijn geliefde, in een grijs verleden onder verdachte omstandigheden dood aangetroffen roofkater.
Dat de bij leven al legendarische schrijver Nijgh naast aangeboren wijsheid, inzicht en sensibiliteit tevens beschikt over een indrukwekkende geleerdheid, zal niemand durven betwisten. En zeker niet na lezing van diens 'dus niet laatste column van deze eeuw'. Ongaarne berustend in het vooruitzicht als enige achter te blijven in de twintigste eeuw, terwijl ieder ander zich reeds in de volgende waant, rekent hij ons op overtuigende wijze voor dat het met de huidige eeuw bepaald nog niet gedaan is.
Jawel, een beetje gezond verstand en enige rekenvaardigheid, kom daar nog maar eens om in deze van allerhande onbetrouwbaar elektronisch rekentuig vergeven tijd! Of in deze stad met haar potsierlijke millennium-afteluurwerk. En toch, heer Nijgh, is er wellicht minder reden tot wanhoop dan de inhoud van uw weemoedige stukje doet vermoeden. Want al voelt u zich naar eigen zeggen soms een moedeloos door de woestijn dolende ongelukkige, u heeft het natuurlijk wel honderd procent bij het rechte eind - letterlijk, in dit geval. En wat welhaast nog belangrijker is, u weet uw gelijk onder woorden te brengen op een wijze die u wat mij betreft - zij het enigzins voorbarig - zonder meer bestempelt tot Haarlems columnist van de eeuw!
Geen vlakke Tsjechov  2000, februari 10 - (donderdag)
Met de persoon van de Russische schrijver Tsjechov is voor kleurrijk onderwerp gekozen.
Bestaan er plannen om andere flamboyante auteurs als Honoré de Balzac of Guy de Maupassant tot onderwerp van een musical te maken?
"Bij mij niet," zegt De Groot stellig. "Maar ik wil wel. Waarbij ik aanteken dat ik niet een serie musicals over schrijvers moet gaan doen. Ik zou sowieso wel wat meer willen acteren, zonder dat mijn ambitie te laten worden. Als ik na Tsjechov weer als zanger zou gaan toeren, is het ook goed."
Is daar kans op?
"Ik denk dat dat heel reëel is. Ik val steeds weer terug op de muziek." Nog ooit als protestzanger? "Dat is al heel lang voorbij. Wat ik dan wel wil? Maakt niet zoveel uit. Er zijn absoluut geen onderwerpen waar ik het beslist over wil hebben. Ik vind teksten wel of niet mooi. Krijg ik een mooie tekst, dan maak ik er muziek op. Op dit moment richt ik me op Lennaert Nijgh (de tekstschrijver uit De Groots glorieperiode, RvdH). Ik hoop binnen afzienbare tijd een cd uit te brengen met teksten van Lennaert. Bij hem weet je nooit wanneer het materiaal er is. Maar als hij eenmaal gaat zitten, komt er gelijk een boel uit."
Boudewijn de Groot over Tsjechov  2000, februari 14
"Nadat ik werd gevraagd de hoofdrol in Tsjechov te spelen, ben ik me in zijn leven gaan verdiepen. Ik herkende veel in Tsjechov. Hij kan, net als ik of mijn vriend de tekstdichter Lennaert Nijgh, terzijde zitten en de omgeving observeren. Tsjechov zal nooit het middelpunt zoeken, hij beschouwt, neemt alles met enige distantie waar. Dat heb ik ook, dat ingekeerde. Mensen vinden dat vaak vreemd. Ze denken dat ik me verveel of dat ik op hen neerkijk, dat is niet zo. Het is een manier van ingetogenheid. Veel blijft binnen, er komt niet veel naar buiten. Tsjechov leed aan het onbegrip dat een dergelijke houding oproept."
Tsjechov is wezenlijk geïnteresseerd in mensen. Hij zocht contact maar deinsde ook terug voor de gevolgen die elke ontmoeting met mensen nu eenmaal in zich draagt. Hij wilde enerzijds begrepen worden, anderzijds deed hij geen concessies. Die vreemde spanning breng ik in mijn rol tot uiting. Tsjechov was geen stadsmens, ik ben dat evenmin. Natuurlijk, als hij in Jalta zat, verlangde hij naar Moskou waar zijn geliefde Olga Knipper woonde. Dat herken ik. Ik ben ook weleens midden in de nacht naar België geraced omdat daar mijn lief was en ik me hier in mijn huis aan de rand van Haarlem zo miserabel voelde."
Valentijnsboeken  2000, februari
Valentijnsdag (14 februari) is niet alleen een gelegenheid om een anonieme kaart te sturen naar iemand op wie je verliefd bent, maar ook om iemand die dat toekomt eens stevig in de bloemetjes te zetten. Via een boek bijvoorbeeld. Rails vroeg een aantal Valentijn-fähige personen welk boek dan wel. [...]
Lennaert Nijgh, tekstdichter van onder andere 'Vrienden van vroeger', 'Zonder vrienden kan ik niet' en 'Ballade van de vriendinnen voor een nacht', geeft: 1001 Nacht, in de vertaling van Richard van Leeuwen (Bulaaq)
'Ik ben erg geïnteresseerd in de wereld van verhalen zoals die in 1001 Nacht worden verteld. Hun wonderbaarlijke opzet, de structuur van raamvertelling, de wereld van sprookjes en vertellingen.., ik heb dat altijd heel fascinerend en magisch gevonden. Ook het taalgebruik vind ik zeer bijzonder. Die fascinatie zou ik graag aan geestverwanten willen overdragen, en daarom is 1001 Nacht een ideaal boek voor een werkelijk goede vriend.'
"Ik hoef niet herinnerd te worden door volgende generaties"  2000, maart 11
Toen je nog geen 50 was, heb ik je wel eens horen zeggen: 'De 50 ga ik niet redden'.
[Boudewijn:] "Ik had altijd het gevoel dat ik 47 zou worden. Dus vanaf mijn 47ste verjaardag heb ik een jaar lang gedacht dat er iets zou gaan gebeuren, maar toen ik 48 werd, dacht ik: 'Als ik nu niet dood ben gegaan, kan het nog wel eeuwen duren'. Nu ik ouder word, bemerk ik bij mezelf wel een toenemende hypochondrie. Bij een pijntje in mijn hoofd denk ik: 'Het zal toch geen tumor zijn?' Van die dingen waar je, als je jonger bent, niet eens over nadenkt, gewoon overheen walst. Ik zie ook meer gevaren om me heen, hoe makkelijk je van een trap kunt vallen, of van de fiets."
Dateert die hypochondrie van de laatste tijd? Je leek al nooit een zeer optimistisch type.
"Ik ben zeker niet pessimistisch. Maar er waren wel vaak tijden dat ik me somber voelde. Dat was bij mij nogal ingrijpend, zonder dat ik ooit aan zelfmoord heb gedacht. Maar het leidde wel tot het afkappen van zaken. Daarmee heb ik mensen gekwetst en pijn gedaan. Mijn ex-relaties en mijn kinderen bijvoorbeeld. Op een gegeven moment liet ik ze voor wat ze waren, omdat ik vond dat ik iets anders moest gaan doen. Meestal betekende het dat ik helemaal niks meer zag zitten. Dus ik liet Lennaert links liggen, stopte met het Nederlandse repertoire en wilde Engels gaan zingen. Ik liet de stad voor wat ze was en ging op een boerderij in Dwingeloo zitten."
Wat dacht je dan op het moment dat je weer uit dat dal gekrabbeld was?
"Vrijwel altijd dat ik wilde doorgaan waar ik de draad had laten liggen. Dat was toch eigenlijk het beste. Meestal maakte ik dan weer een nieuwe plaat."
"Ik ben gewoon niet meer weg te denken"  2000, maart 17
Zes jaar geleden trouwde je met Anja, de ex-vrouw van je vriend en tekstschrijver Lennaert Nijgh. Gaat het deze keer goed?
[Boudewijn:] "Fantastisch! Als je een tweede of derde huwelijk aangaat, weet je: de vorige keer ging het op die en die punten mis, dus als ik diezelfde dingen weer tegenkom, moet ik het nu anders doen." [...]
"Ik doe wat ik doe"  2000, maart 30
Naast liedteksten schrijft Lennaert Nijgh ook al jaren een column in het Haarlems Dagblad en heeft hij verschillende boeken over historisch Haarlem geschreven. Maar zonder reden zal hij nooit iets op papier zetten. "Ik ben iemand die altijd in opdracht schrijft of speciaal voor een artiest. Ik ken mensen die zomaar laden vol schrijven. Dat zou ik nooit kunnen." [...] Lennaert Nijgh vindt het moeilijk om zijn werk samen te vatten in een paar woorden. "Daarvoor is het te divers. En wat zou Harry Mulisch zeggen op zo'n vraag, vraag ik me dan af. Ik ben niet zo beschouwend ingesteld en als je het probeert te omschrijven, blijf je toch in vage termen hangen. Natuurlijk is het voor een deel autobiografisch wat ik maak, maar ik heb ook teksten specifiek voor vrouwen geschreven. Die kun je dan toch weer niet autobiografisch noemen."
Lennaert Nijgh geniet van hommage  2000, april 3 - (maandag)
Het gesprek in een Hilversums etablissement gaat al snel richting Boudewijn de Groot. Nijgh heeft geen behoefte die innige samenwerking te analyseren. Niet omdat hij deze dagen constant met die materie wordt geconfronteerd, maar omdat het zinloos is. "Ik hoef dat geroer niet, ik ben niet nieuwsgierig naar de reden van de chemie, zolang het maar zo is." Begin jaren negentig hebben de twee heren nog een paar jaar met elkaar samengewoond, en Boudewijn de Groot is met een van de eerdere vrouwen van Lennaert Nijgh getrouwd.
Als een van de weinige tekstdichters heeft Nijgh er geen probleem mee dat de liedjes die hij mede heeft geschreven louter worden geassociëerd met de uitvoerende. "Dan had ik zelf maar op het podium moeten gaan staan. Als de BUMA mij maar niet vergeet, dan vind ik het best."
Een Tsjechov met gevoel  2000, mei 25 - (donderdag)
Met de persoon van de Russische schrijver Tsjechov is voor een kleurrijk onderwerp gekozen. Bestaan er plannen om andere flamboyante auteurs als Honoré de Balzac of Guy de Maupassant tot onderwerp van een musical te maken?
"Bij mij niet," zegt De Groot stellig. "Maar ik wil wel. Waarbij ik aanteken dat ik niet een serie musicals over schrijvers moet gaan doen. Ik zou sowieso wel wat meer willen acteren, zonder dat mijn ambitie te laten worden. Als ik na 'Tsjechov' weer als zanger zou gaan toeren, is het ook goed."
Is daar kans op? "Ik denk dat dat heel reëel is. Ik val steeds weer terug op de muziek. Krijg ik een mooie tekst, dan maak ik er muziek op. Op dit moment richt ik me op Lennaert Nijgh (de tekstschrijver uit De Groots glorieperiode, RvdH). Ik hoop binnen afzienbare tijd een cd uit te brengen met teksten van Lennaert. Bij hem weet je nooit wanneer het materiaal er is. Maar als hij eenmaal gaat zitten, komt er gelijk een boel uit."
Eeuwig heimwee  2000, augustus 12-18
Boudewijn de Groot beoefent zijn vak nog steeds met hart en ziel. Geduldig wacht hij tot Lennaert Nijgh weer met een nieuwe stapel liedteksten voor de deur staat. Daarna kan hij aan de slag: melodieën componeren voor een nieuwe cd. "De fluit-methode werkt niet meer zo goed als vroeger."
"Ik doe wat ik doe"  2000, september 28 - (donderdag)
"Het schrijven van een lied," zegt Lennaert Nijgh, "is iets anders dan het schrijven van een gedicht. Je schrijft iets dat mensen niet lézen maar hóren. Lezers van een gedicht kunnen zelf hun tempo bepalen. En als het moet, dan lezen ze een regel nog eens over. Luisteraars kunnen dat niet. Op het moment dat ze denken 'wat zong ie nou?', is het al voorbij."
"Ik schrijf teksten die je moet kunnen zingen, maar ik zit niet te zingen terwijl ik schrijf. Ik doe het zonder geluid. Het gebeurt allemaal in mijn hoofd. Ik kan ook geen muziek lezen. Als ik een tekst bij muziek moet maken, heb ik een bandje met die muziek nodig. Vroeger deed ik dat wel. Nu niet meer. Er moet nu muziek bij mijn tekst worden gemaakt."
"Daarom ben ik ook niet echt een liedjesschrijver. Ik schrijf geen complete liedjes. Alleen de woorden zijn van mij. Ik vind liedjesschrijver ook een lullig woord. Het klinkt een beetje als putjesschepper. Maar tekstschrijver en tekstdichter vind ik ook onwoorden. Wat zal ik dan zeggen dat ik doe? Ik doe wat ik doe." [...]
"Mijn eerste teksten tikte ik op een schrijfmachine, maar dat hoeft godzijdank niet meer. Alleen gekken schrijven nog op een schrijfmachine. Laatst was Louis Ferron op zoek naar schrijfmachinelint. Ik zei: 'Je moet naar Teylers Museum gaan!' We leven toch in het tijdperk van de computer. Het is gekoketteer om nu nog met een kroontjespen te schrijven."
"Ik loop ook niet dag en nacht met pen en papier rond om iedere inval op te schrijven. Dat heeft geen zin. Als ik bang ben het te vergeten, dan is het geen goed idee. Als het een goed idee is, dan vergeet ik het niet. Ik voel er ook niets voor om rond te lopen als een seniele gek, behangen met beschreven blaadjes en bierviltjes. Bovendien, ik kan mijn eigen handschrift niet lezen. Ik ben het slachtoffer van een onderwijsgril uit de jaren vijftig: ik moest het verbonden blokschrift leren. Zo is mijn handschrift verpest."
Lennaert Nijgh doet wat hij doet  2000, oktober 17 - (dinsdag)
HAARLEM - Als schrijver van liedjes voor Jenny Arean, Liesbeth List, Rob de Nijs en vooral Boudewijn de Groot is Lennaert Nijgh gewend dat het grote publiek zijn gevoelens en zijn woorden aan anderen toeschrijft. Met de verschijning van zijn gebundelde liedteksten krijgt hij de kans eens zelf in de schijnwerpers te staan, maar hij verkiest de luwte.
In het Haarlemse proeflokaal In den Uiver gaat Nijgh schuil achter zijn Gauloises, zijn jenever en een aan onverschilligheid grenzende relativering wanneer zijn roemrijke verleden als schepper van evergreens als Welterusten, meneer de president (Boudewijn de Groot), Pastorale (Liesbeth List Ramses Shaffy) en Malle Babbe (Rob de Nijs), wordt besproken.
Die terughoudendheid heeft deels te maken met zijn angst om als relikwie van het hippietijdperk te worden afgeschilderd, maar misschien ook met de druk die hij voelt om nieuwe teksten te produceren voor Boudewijn de Groot. "Ik ga echt gebukt onder de dwang te moeten schrijven," erkent hij en zijn tengere, getaande gelaat krijgt een oprecht gepijnigde uitdrukking. "Er zitten wel allemaal dingen in mijn hoofd, maar als je een woord opschrijft, klauwt het zich direct zo vast aan het papier. Dan begint het verwoede gevecht met de materie, want alles verandert altijd in mijn teksten. Ik moet mezelf met zweepslagen hiertoe zetten. Het is Boudewijn ook verboden te zeuren. Ik ben voor mezelf al zo'n beul, dan mag er niet ook nog iemand staan duwen."
In de jaren 60 werden Nijgh en De Groot de Nederlandse vertolkers van het maatschappijkritische lied, een rol waar ze zelf gemengde gevoelens over hadden. Ze wilden gewoon muziek maken en beroemd worden. [...]
Veel details van hun samenwerking zegt Nijgh vergeten te zijn. 'Korsakov' verontschuldigt hij zich herhaaldelijk voor zijn wat warrige, associatieve verteltrant en zijn geheugenverlies, maar het is duidelijk dat hij er niet van houdt om hun bijzondere relatie te analyseren. "Terwijl ik een lied schrijf, hoor ik de melodie, vaak zelfs de instrumenten. Bij anderen heb ik dan nog wel eens dat ik iets heel anders hoor als zij mijn tekst op muziek zetten, maar bij Boudewijn is dat nooit gebeurd. Ik ben mijn muziek vergeten zodra ik zijn melodie hoor," is het enige dat hij erover wil zeggen. En over het stormachtige begin van hun carrière: "Als we een idee hadden, voerden we dat direct uit. Het was soms alsof we samen de deur uitstormden en op vier hoog bleken te zitten. We vielen dus af en toe hard, maar dan stoften we onze kleren af en gingen door." [...]
Uit zijn teksten komt Nijgh naar voren als een romanticus pur sang. Een buitenstaander die het geluk niet kan vinden, maar nooit de hoop opgeeft dat hij het ooit zal weten te achterhalen. Drie stukgelopen huwelijken en vele onafgeronde liefdes hebben stof opgeleverd voor talrijke liefdesliedjes vol weemoedige eenzaamheid en ingetogen hunkering.
"Alle teksten komen voort uit ontroering," zegt Nijgh. "Maar ik ben niet een erg uitbundig persoon. Eén Leonard Cohen is genoeg." Dat de liefdesliedjes schaarser worden met de jaren, wijt hij aan zijn leeftijd. "Als je ouder wordt, houd je wel op directe lyriek te maken. Het wordt een beetje pathetisch als je als man van middelbare leeftijd over een weggelopen meisje schrijft." Dat hij op zijn 55ste jaar wat meer moeite heeft met nieuwe teksten vindt hij dan ook niet verwonderlijk. "De geschiedenis leert toch dat dichters van hun 19de tot hun 28ste jaar top zijn en daarna iets anders gaan doen. Ze schakelen over op proza of ze gaan dood, dat kan ook." En even later bezweert hij: "Als mensen nog bij me komen zeuren, wijs ik op de Bavokerk (in Haarlem, red.). Daar is geloof ik wel 150 jaar aan gebouwd en die is nooit afgekomen, maar daar gaat het ook helemaal niet om."
Het Portret: Lennaert Nijgh is zijn eigen strengste criticus  2001, februari 3 en 4
We zitten in een Haarlems huiskamercafé, de zoveelste halte op wat een lange kroegentocht zal worden, hoewel Lennaert Nijghs waterplaatsen, in zijn geval berenburgplaatsen, op loopafstand van elkaar dienen te liggen, want helse machines bestuurt hij alleen op het water. [...]
Tevreden? De grootste nog levende tekstschijver in het Nederlands taalgebied?
"Meer zit er wat mij betreft niet in. Voor een man met mijn karakter moet het beste altijd nog komen. Anders zou het spreekwoordelijke lijden van de kunstenaar vanaf een bepaald moment toch ophouden? En waarom zou God uitzonderingen maken voor een mensensoort, die Hij toch al zo zwaar heeft bevoordeeld?"
Nijgh heeft dit café uitgezocht voor het formele interview. De conversatie komt gemakkelijk boven Louis Armstrong uit. Zo stel ik me het voorgeborchte voor, tenminste dat gedeelte waar de lift vaker naar boven dan naar beneden gaat. Aan de wand hangen foto's van klanten die de tekstschrijver voor zijn gegaan. De meesten heeft hij gememoreerd in zijn kolom in het plaatselijke dagblad, voor duizenden Haarlemmers een geregeld rustpunt tussen werk en avondeten. Er zijn emigranten bekend die het lezen van de chroniqueur van het leven in hun stad van herkomst uitstellen tot die periode van de dag, in welke tijdzone op de wereld ze ook zitten.
"lk had er bijna tussen gehangen", zegt Nijgh, met knipperende ogen achter een nieuwe uilenbril de rij foto's afgaand, "onlangs kreeg ik vreselijke pijn, eerst in de onderbuik, maar al gauw over mijn hele lijf. Ik zag het zelf voor kanker aan, maar het bleek 'slechts' blaasontsteking, een mooie negentiende-eeuwse kwaal, voor mannen tenminste. Ik wist wel dat er iets aan te komen stond, want ik had al maanden geen trek meer in roken of drinken. Dat zijn geen goede tekenen. Nee, geen idee waarom ik al jaren No.1 met stip op te verwachten dodenlijstjes sta. Alsof ik de Nederlandse Keith Richards ben. Ik ben gewoon een oude man, zoals iedereen van mijn leeftijd, misschien iets vogelverschikkeriger dan het landelijk gemiddelde, maar dat is eerder erfelijk bepaald dan het rechtstreekse gevolg van drank en drugs. Nicotine, bedoel ik dat laatste geval natuurlijk. De laatste twintig jaar tenminste." [...]
"Intellectueel? Intellectuelen schrijven geen liedjes. Ik ben een literaire putjesschepper. Op de maatschappelijke ladder sta ik, in des meesten mensenogen, misschien twee treetjes boven de souteneur. En ik ben niet half zo interessant. De woordvoerders van een generatie? Ga toch weg! Bij mij op de hoek is een sigarenwinkel die, naast de roddelbladen, het tijdschrift Plus - voor oudere mensen, met een 'd', dat nog wel - op de toonbank heeft liggen. Deze week stond Boudewijn de Groot op de omslag. Mijn mooie alter ego! Dat zet de woordvoerders van een generatie toch even op hun plaats? De enige troost was dat Plus voor het eerst in haar geschiedenis - dé geschiedenis moet ik derhalve zeggen - binnen een week was uitverkocht. We hadden het eerder toch over erfelijkheid? Nou, Bo ontwikkelt zich tot net zo'n mooie, gedistingeerde oudere heer als zijn vader was. Ik hoef me dus geen zorgen te maken over mijn boegbeeld. De dag dat ze hem op zullen graven voor een dna-onderzoek in het kader van een oude vaderschapskwestie zal hij nog een optreden verzorgen waarvoor ik me niet zal hoeven schamen."
Samensteller van knipselmap en knipsels: Daniël van Eijmeren




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email