bron: http://www.ijmuidercourant.nl

Hel

Door mij gaat ge in de droeve stad der smarten.

Door mij gaat ge in het lijden zonder einde.

Door mij gaat ge in de wereld der verdoemden.'

Jan, de tandarts, hangt over mij heen en citeert Dante. Zijn brillenglazen fonkelen boven zijn maskertje.

'Laat varen alle hoop, gij die hier intreedt.'

Jan herhaalt het citaat ook nog eens in het Italiaans. De Goddelijke Komedie, Eerste Lied, Derde Zang.

'Gaaarhrggl,' breng ik uit.

Jan heeft zojuist de laatste restjes van wat eens mijn bovengebit was uit mijn verdoofde kop gepeuterd. Tien minuten geleden heb ik mezelf, zoals gebruikelijk totaal door niet te regisseren angst geteisterd, bij hem aangeleverd. Wij kennen elkaar al lang, Jan en ik. Hij weet van mijn, door jeugdtrauma's verwekte paniek. Maar zijn literaire kennis is nieuw voor mij. Dante en tanden? Leren ze dat op de tandartsenschool? Maar hij heeft nog meer verrassends in petto.

Jan peutert in mijn hoofd en tot mijn schrik trekt hij ineens dunne groene draden uit mijn mond tevoorschijn, zwaait als een tovenaar met zijn handen, legt er knopen in en prevelt vaktermen tegen zijn assistente.

'Mijn God! Hij naait me dicht!' schiet het door me heen.

Er valt even een pauze. Ik voel met mijn tong naar wat er niet meer is en bespeur een klein knoopje. O juist. Een hechting.

Jan slijpt buiten mijn gezichtsveld aan mijn nieuwe tanden. Dat is een geruststellend idee, vind ik. Dat iemand aan je kiezen peutert zonder dat je er zelf aan vastzit.

Want in het verre en boze verleden is dat de kiem geweest van mijn trauma. Een narrige tandarts, een door snaren aangedreven martelwerktuig van een boor. Verloren leed en verloren arbeid aan mijn door kalkgebrek geteisterde oorlogsgebitje, waar geen eer aan te behalen viel.

Ik vertel Jan op grimmige toon, voor zover ik zonder tanden grimmig kan klinken, over zijn helse kinderbeul van een collega.

'Ach, die man is er niet meer, die kan zich niet verdedigen,' wijst Jan me terecht.

Verdedigen? Ik klap een paar keer verontwaardigd met mijn bekje. Ik moet nu op Chet Baker lijken, bedenk ik me.

Het gebit glijdt op z'n plaats. Ik mag opstaan. Onzeker beweeg ik m'n tong. Ik voel nog steeds niks. Alleen het puntje van m'n neus jeukt een beetje.

Mijn bril gaat weer op, de wereld wordt weer scherp. De kleine bruine puntjes en oude jackets die achterblijven, interesseren me niet meer.

Daar is de spiegel. Mijn hart klopt in mijn keel.

Jan heeft een wonder verricht. Alle heiligen nogantoe! Als ik me zo voelde als ik eruitzie, dan was dit het Paradijs. Het Derde Lied van de Komedie.

'Volgende week even bijstellen,' zegt Jan en schuift me met zachte aandrang de behandelkamer uit.

Beduusd sta ik even later buiten, in de winderige middag. Ik heb honger. Maar het Vagevuur is nog niet ter sprake geweest, besef ik.

's Avonds komt er een klein kruimeltje beschuit tussen mezelf en het nieuwe gebit in. Ik lijd, maar weet dat ik er mooi uitzie.

Nog even, en ik zie de Hemel weer.

29 okt 2002


 © Copyright 2002 IJmuider Courant. Alle rechten voorbehouden

Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email