Het bericht van zijn dood trof me midden in mijn woonkamer.
Nietsvermoedend, met één hand aan een geopende kastdeur, klaar om een
kopje te pakken. Zo doet de dood dat nu eenmaal, weet ik. Als bij
donderslag.
Maar nu beginnen de klappen in mijn eigen generatie te vallen en dat is
wennen.
Jip! Jip Golsteijn, de godfather van de Nederlandse popjournalisten!
56 jaar - één jaar jonger dan ik! Nee, dat niet! Maar het was dus wel
zo.
Jip 'Angelface' Golsteijn. In De Telegraaf kon hij vijfentwintig jaar
lang zijn gang gaan, ongehinderd, ongecensureerd. Meer dan 3500
interviews met de grootste godinnen en goden uit de wereld van
rock 'n' roll. Jip was een wandelende encyclopedie, vol van de meest
bizarre verhalen en anekdotes. Die konden ook zomaar over boksen gaan of
over wielrennen. Daar wist hij ook alles van. Zonder een omgevallen
boekenkast te zijn.
Jip viel nooit om. Maar bij de keren dat hij Boudewijn en mij
interviewde, of Astrid Nijgh, of Fred Piek, vielen er altijd mensen om
en bleef het na afloop nog lang onrustig in de stad. Maar in de
allereerste plaats: Jip was een volbloed journalist. Een journalist in
hart en nieren. Een èchte journalist. Horen jullie dat, Directeuren,
Redacteuren, Aandeelhouders, Kapitalisten, Knekelhuis?
Ik herinner me het eerste interview, op die koude decemberdag in 1972.
Bij mij thuis, nog in Heemstede. Jip en ik, beiden jong en goddelijk. Ik
had mijn toenmalige echtgenote samen met mijn toekomstige de bossen van
Aerdenhout ingestuurd teneinde dennenappels te gaan rapen voor de open
haard. Want het gas van mijn woonhuis was afgesloten wegens wanbetaling,
of zo. Toen Astrid en Anja terugkeerden met hun brandstof, begon het
zachtjes te sneeuwen. Ik trok de krant uit de brievenbus en las tot mijn
verbijstering dat Godfried Bomans dood was.
'Wist je dat niet, dan?', vroeg Jip.
En die keer bij Café Koops, in het voorjaar van 1996. Nadat Boudewijn
was vertrokken, zopen Jip en ik en geheel Café Koops door tot het donker
werd. Ik zie Maat Ruud Höppener nog voor me, die ineens naar buiten
wiebelde en met een grote boog op straat ging staan plassen, terwijl
barman Luuk van de Lagemaat hem verontwaardigd tot de orde trachtte te
roepen. Jip had inmiddels de nogal preutse barjuffrouw die ik altijd
'Zuster Fluitketel' noemde, bijna zover gekregen dat ze op tafel uit de
kleren ging en Nuel Gieles viel van de trap en brak nagenoeg al zijn
beenderen.
Goed, Nuel leeft nog en wij allemaal gelukkig ook. Maar Ruud Höppener
is ook dood, bedenk ik nu ineens. Jonger dan ik. Shit.
En Jip is omgevallen. Mijn god, wat erg.
Het laatste interview met Jip stond op 3 februari 2001 in De Telegraaf.
Het is verleidelijk eruit te citeren, maar daar heb ik de ruimte niet
voor. Geloof me, het was een prachtig verhaal. Niet omdat het over mij
ging - de beschrijving van Kees Wegkamps café d'Oude Floryn grenst wat
mij betreft aan literatuur:
'De conversatie komt gemakkelijk boven Louis Armstrong uit. Zo stel ik
me het voorgeborchte voor, tenminste dat gedeelte waar de lift vaker
naar boven dan naar beneden gaat.'
Dag lieve Jip. Ik hoop dat je, net als Abeltje, op dat groene knopje
hebt gedrukt.
dinsdag, 05-03-2002
"(c) Copyright 2001 Haarlems Dagblad." [(c) Copyright 2002 Haarlems Dagblad]
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|