bron: http://www.haarlemsdagblad.nl

Jip

Daar ben ik weer! Neemt u mij mijn afwezigheid van vorige week niet kwalijk, alstublieft. Met mijn gezondheid gaat het uitstekend, dank u. Ja, het feestje ter ere van mijn Literaire Broer Louis Ferron was héél gezellig. Dat ik een reusachtig grote huiskat heb, mag ik bekend veronderstellen. Maar mijn kater was nog groter. Anders had u verleden week dinsdag dit gelezen.

Het bericht van zijn dood trof me midden in mijn woonkamer. Nietsvermoedend, met één hand aan een geopende kastdeur, klaar om een kopje te pakken. Zo doet de dood dat nu eenmaal, weet ik. Als bij donderslag.

Maar nu beginnen de klappen in mijn eigen generatie te vallen en dat is wennen.

Jip! Jip Golsteijn, de godfather van de Nederlandse popjournalisten! 56 jaar - één jaar jonger dan ik! Nee, dat niet! Maar het was dus wel zo.

Jip 'Angelface' Golsteijn. In De Telegraaf kon hij vijfentwintig jaar lang zijn gang gaan, ongehinderd, ongecensureerd. Meer dan 3500 interviews met de grootste godinnen en goden uit de wereld van rock 'n' roll. Jip was een wandelende encyclopedie, vol van de meest bizarre verhalen en anekdotes. Die konden ook zomaar over boksen gaan of over wielrennen. Daar wist hij ook alles van. Zonder een omgevallen boekenkast te zijn.

Jip viel nooit om. Maar bij de keren dat hij Boudewijn en mij interviewde, of Astrid Nijgh, of Fred Piek, vielen er altijd mensen om en bleef het na afloop nog lang onrustig in de stad. Maar in de allereerste plaats: Jip was een volbloed journalist. Een journalist in hart en nieren. Een èchte journalist. Horen jullie dat, Directeuren, Redacteuren, Aandeelhouders, Kapitalisten, Knekelhuis?

Ik herinner me het eerste interview, op die koude decemberdag in 1972. Bij mij thuis, nog in Heemstede. Jip en ik, beiden jong en goddelijk. Ik had mijn toenmalige echtgenote samen met mijn toekomstige de bossen van Aerdenhout ingestuurd teneinde dennenappels te gaan rapen voor de open haard. Want het gas van mijn woonhuis was afgesloten wegens wanbetaling, of zo. Toen Astrid en Anja terugkeerden met hun brandstof, begon het zachtjes te sneeuwen. Ik trok de krant uit de brievenbus en las tot mijn verbijstering dat Godfried Bomans dood was.

'Wist je dat niet, dan?', vroeg Jip.

En die keer bij Café Koops, in het voorjaar van 1996. Nadat Boudewijn was vertrokken, zopen Jip en ik en geheel Café Koops door tot het donker werd. Ik zie Maat Ruud Höppener nog voor me, die ineens naar buiten wiebelde en met een grote boog op straat ging staan plassen, terwijl barman Luuk van de Lagemaat hem verontwaardigd tot de orde trachtte te roepen. Jip had inmiddels de nogal preutse barjuffrouw die ik altijd 'Zuster Fluitketel' noemde, bijna zover gekregen dat ze op tafel uit de kleren ging en Nuel Gieles viel van de trap en brak nagenoeg al zijn beenderen.

Goed, Nuel leeft nog en wij allemaal gelukkig ook. Maar Ruud Höppener is ook dood, bedenk ik nu ineens. Jonger dan ik. Shit.

En Jip is omgevallen. Mijn god, wat erg.

Het laatste interview met Jip stond op 3 februari 2001 in De Telegraaf. Het is verleidelijk eruit te citeren, maar daar heb ik de ruimte niet voor. Geloof me, het was een prachtig verhaal. Niet omdat het over mij ging - de beschrijving van Kees Wegkamps café d'Oude Floryn grenst wat mij betreft aan literatuur:

'De conversatie komt gemakkelijk boven Louis Armstrong uit. Zo stel ik me het voorgeborchte voor, tenminste dat gedeelte waar de lift vaker naar boven dan naar beneden gaat.'

Dag lieve Jip. Ik hoop dat je, net als Abeltje, op dat groene knopje hebt gedrukt.

dinsdag, 05-03-2002


 "(c) Copyright 2001 Haarlems Dagblad." [(c) Copyright 2002 Haarlems Dagblad]

Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email