Lennaert Nijgh (1949-2002)
Wat nog het meest verbaasde aan de necrologieën die vorige week
werden gewijd aan Lennaert Nijgh, was zijn leeftijd: de begenadigd
tekstdichter uit Haarlem bleek slechts 57 jaar te zijn geworden. Maar al
die fameuze teksten die hij schreef voor Boudewijn de Groot en
Inderdaad. Verdronken vlinder
bijvoorbeeld ('Zo te sterven op het water/ met je vleugels van
Zo val je van de ene verbazing in de
andere, als je bladert door Nijghs verzameld liedwerk, dat twee jaar
geleden verscheen onder de titel Ik doe wat ik doe. In de
inleiding wijst Jacques Klöters erop hoe dikwijls Nijgh refereert
aan culturele iconen (Jeroen Bosch, Malle Babbe, Mozart, Freud,
Tacitus). In de toelichtingen achterin nuanceert Nijgh zijn eruditie
soms ('Ik haalde het schilderij Malle Babbe door elkaar met een
ander werk van Frans Hals, dat in het Louvre hangt en Het
Zigeunermeisje wordt genoemd, maar waarschijnlijk een hoer
voorstelt'), terwijl hij anderzijds allusies op Charles
d'Orléans, Heinrich Heine en Gerard Reve aanwijst. Zo maak ik mij
sterk dat de regels 'Een trein gaat altijd ergens heen,/ waarschijnlijk
gaat een trein nooit terug' (uit de nooit getoonzette tekst Tussen de
rails uit 1990) een stille hommage is aan de Train Song van
Tom Waits' album Frank's Wild Years uit 1987: 'Well it was a
train that took me away from/ here but a train can't bring me home.'
Nijgh behoort tot de zeldzame
liedtekstschrijvers die je met even groot genoegen kunt lezen als
uitgevoerd horen. Toen hij 25 was, schreef hij Een wonderkind van
vijftig. De vroeg beroemd geworden Nijgh lijkt hierin een angstige
toekomstdroom te verwoorden: het gaat over een jongen die op zijn
twintigste succes heeft met een lyrische dichtbundel, daarna maar een
baantje bij de krant neemt ('en wat-i verder in z'n leven heeft
geschreven/ hield met zijn idealen geen verband'), een dreun krijgt van
de oorlog, veel allenig in de kroeg zit te drinken, tot hij er een eind
aan maakt: 'Ze hebben 'm op z'n kamertje gevonden/ met een briefje aan
de kinderen in z'n hand/ en toen pas schreven ze dat ze hem waarderen
konden/ en hij kreeg een stukje in Vrij Nederland.' Het lied was
geënt, zo licht Nijgh toe, op de dichter Halbo
Naar verluidt heeft het vroege succes ook
Nijgh wel dwars gezeten. Als je hem ergens
Een jaar of vijf geleden vroeg Boudewijn
de Groot tijdens een optreden in Beverwijk of het zaallicht aan kon,
want zijn boezemvriend Lennaert Nijgh was onder ons. Er steeg een
applaus op, en het zoeklicht tastte de rijen in het publiek
In NRC Handelsblad citeerde Kester
Freriks vorige week het schitterende Verdronken vlinder in zijn
geheel, ofschoon niet correct: 'Wat zou ik nog langer geven/ om een
vlinder die verdronken is in mij.' 'In mij' hoort 'in mei' te zijn!
Freriks beschouwt de tekst terecht als karakteristiek. In de eerste twee
strofen treurt de 'ik' om die gestorven vlinder, die nu alles kan
vergeten, nadat hij een leven lang vrij in de lucht heeft kunnen
vluchten voor het leven.
In de derde strofe komt een wending: 'Maar
ik heb niet langer hinder/ van jaloers zijn op een vlinder,/ als zelfs
vlinders moeten sterven/ laat ik niet mijn vreugd bederven.
(. . .) Om te leven hoef ik echt/ geen vlinder meer te
zijn.'
Een uiting van berusting én van
vitaliteit, meent Freriks. Is dat zo? Als Boudewijn de Groot dit zingt,
gooit hij er tegen het slot (zonder modulatie!) wel iets van strijdlust
tegenaan, maar zijn weemoedige stem lijkt een andere taal te spreken.
Alsof hij er niet voluit in kan geloven.
Men kan de wending ook als volgt lezen:
door niet meer jaloers te zijn, maar zijn eigen koers te varen, is de
'ik' wezenlijk gelijk geworden aan de vlinder. Hij schrijft zijn dromen
niet in de lucht maar op papier; hun lot is eender. Lennaert Nijgh, die
jarenlang op zijn bootje in Haarlem zat te tekstdichten en columns
schrijven voor het Haarlems Dagblad, totdat het niet meer ging,
is met zijn vleugels van papier gestorven op het water.
In 1970 schreef hij deze regels, als slot
van een tekst die op muziek werd gezet door zijn toenmalige vrouw
Astrid: 'Er is geen einde aan het laatste einde,/ er is alleen een
eeuwig nieuw begin,/ dan zal ik daar onmiddellijk in geloven,/ tegen
beter weten in.'
De liedteksten van Lennaert Nijgh werden verzameld in Ik doe wat ik doe (2000); uitvoeringen zijn te vinden op cd's van Boudewijn de Groot, Rob de Nijs, Herman van Veen, Ramses Shaffy & Liesbeth List, Jasperina de Jong en Adèle Bloemendaal.
|
|