bron: de Volkskrant
transcriptie: Daniël (v2003-05-22)

DaginDaguit

Net als het Spaarne stroomde Lennaert voorbij

Verscholen tussen andere schepen deint De Jonge Jacob heen en weer. Het is de boot van een dode schipper, Lennaert Nijgh, vredig aangemeerd in de haven van Spaarndam.
     Het ligt er al een hele tijd, dat schip. En ook nog op dezelfde plaats. Als met een boot niet gevaren wordt, is óf de schipper, óf de boot ziek. Schipper en liedjesschrijver Nijgh, die morgen begraven wordt, was al een tijd niet in goeden doen.
     De Jonge Jacob was de enige in zijn omgeving met wie het juist beter ging. Zijn beide ouders ontvielen hem, zijn kat Meneer stierf, maar zijn boot was juist compleet in ere hersteld. Van onder en van boven nagekeken, doorgesmeerd, en klaar voor de jaarlijkse grote oversteek naar Engeland.
     Lennaert Nijgh heette vergroeid te zijn met De Jonge Jacob. Hij kon er mee lezen en schrijven, zeggen ze op de scheepswerf. Zijn voormalige vrouw Astrid vertelt dat hij meer dan met zijn vrouwen, getrouwd was met zijn schip. Spaarndam gold tien jaar lang als de thuisplaats van zijn schip - op een kwartiertje brommeren was zijn echte Haarlemse huis. In Spaarndam lag De Jonge Jacob bij het gemaal waar zijn dichtregel Het Spaarne stroomt, het Spaarne stroomt voorbij te lezen is, niet ver van Café Spaarndam voor de broodnodige Beerenburg.
     Op een warme dag in augustus 1969 zag de tekstschrijver samen met Astrid de oude visserskotter in de haven van Urk liggen. De gebroeders Woord hadden de UK 114 geërfd van hun vader. Voor tienduizend gulden werd het echtpaar eigenaar en doopte het schip De Jonge Jacob, naar één van de broers.
     Na een week van paniek kon hij varen, en wist de liedjessmid precies wat hij met De Jonge Jacob moest doen. Zelf verklaarde hij dat dat te maken had met een voorvaderlijke nautische verwantschap. In de Katwijkse tak van de familie kwamen veel vissers voor, onder wie ene Lennaert Nijgh.
     Zo ik iets ben, ben ik een Haarlemmer, zei hij ooit over de stad waar hij geboren en ook gestorven is. Maar hij vertegenwoordigde wel de poëtische, morsige waterkant van de stad, met het Spaarne daar als zilverdraad doorheen geweven.
     Het folkcafé De Waag aan het Spaarne waar Boudewijn de Groot de eerste teksten van Nijgh zong, verderop de cafés waartussen hij heen en weer pendelde en nog weer verderop de hoerenbuurt, waar hij iedere dame wilde verkennen. Nergens bleef hij langer dan nodig, net als het Spaarne stroomde Lennaert voorbij.
     De Jonge Jacob krijgt een nieuwe schipper: ex Astrid. Samen varen deden ze nog vaak. Dat Lennaert nu de Echte Grote Oversteek heeft gemaakt, is geen reden om het schip van de hand te doen, zegt ze. De Jonge Jacob vaart, De Jonge Jacob vaart door.
John Schoorl




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email