bron: De Telegraaf
transcriptie: Daniël (v2003-05-22)

TESTAMENT

     Ineens zag ik mezelf weer gaan, op mijn Tomos. Samen met mijn vriend Hans op zijn Puch, in de ochtendschemering, om een uur of half vijf. Langs de molens ten noorden van Alkmaar, op weg naar Sint Pancras. Het verhaal deed de ronde dat Boudewijn de Groot daar zou optreden, ter opluistering van het Luilakfeest.

     Het bleek slechts een gerucht.

     Diep teleurgesteld scheurden we weer terug.

     Twee verongelijkte slungels van zestien, zeventien jaar.

     De herinnering kwam in mij op toen ik hoorde dat Lennaert Nijgh was overleden, een bericht dat mij veel deed. Hij was de tekstschrijver van Boudewijn de Groot, van wie ik een grote fan was, vooral vanwege Nijghs teksten, die in de Nederlandse popmuziek nooit meer zijn geëvenaard. Alles klopte in zijn rijmen. Het ritme was goed en nooit was er een lettergreep te weinig of te veel. Bovendien gingen ze ergens over en waren ze gewoon mooi.

     "Voor mijn neefje zijn mijn onvervulde wensen
     wel wat kinderlijk, maar ach, ze zijn zo diep.

     Ik behoorde immers tot die groep van mensen
     voor wie het geluk toch altijd harder liep.

     Aan mijn vrienden laat ik gaarne het vermogen
     om verliefd te worden op een meisjeslach.

     Zelf ben ik helaas een keer te veel bedrogen,
     maar wie het eens proberen wil, die mag."

     Derde couplet van 'Testament', het lied van een jongen die na 22 jaren van zijn leven het testament van zijn jeugd opmaakt.

     Weer krijg ik er, terwijl ik het opschrijf, kippenvel van, wat mij ook overkomt als ik Nijghs andere, meer maatschappijkritische en soms ook experimentele teksten nalees.

     Waarom ik uitgerekend deze regels citeer? Omdat Lennaert Nijgh ze volgens mij na de 57 jaren van zijn leven zo in zijn eigen testament had kunnen verwerken.

     Dertig jaar na die vroege bromfietsrit naar Sint Pancras stond ik ineens oog in oog met hem in café De Uiver in zijn woonplaats Haarlem. Ik zag een sjofel geklede man in wie het leven diepe sporen had nagelaten.

     Ik durfde hem niet aan te spreken. Hij was er te groot voor, te geniaal. Bovendien zat-ie er waarschijnlijk niet op te wachten en maakte hij ook bepaald niet de indruk dat hij zich op zijn gemak voelde.

     Vijf minuten slechts bleef hij binnen. Toen wankelde hij de deur uit, breekbaar en langzaam, wellicht in de overtuiging dat het geluk ook voor hem altijd harder liep.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email