bron: de Volkskrant
transcriptie: Daniël (v2003-05-22)

Altijd zijn eigen concurrent geweest

Postuum | Lennaert Nijgh

Als hij maar niet als een relikwie uit de jaren zestig werd gepresenteerd. Dat wilde de gisteren overleden tekstdichter Lennaert Nijgh in ieder geval niet.
     Ruim twee jaar geleden besteedde het Amsterdams Kleinkunst Festival uitvoerig aandacht aan het oeuvre van Nijgh. Bij die gelegenheid verscheen de overzichtsbundel Ik doe wat ik doe. Natuurlijk was hij er trots op dat de psychedelische Pastorale van Liesbeth List en Ramses Shaffy nog altijd op nummer 1 stond in de Nederlandstalige Top 100 aller tijden. En ook de vertaling die hij voor Liesbeth List maakte van de dramatische Mauthausen-liederen van Theodorakis vond hij nog steeds van hoge kwaliteit.
     Maar of we maar vooral wilden luisteren naar de teksten die hij kort geleden voor Marcel de Groot had geschreven. En hij had ook nog plannen voor een nieuw album met Boudewijn de Groot.
     Vorig jaar overleden de ouders van Lennaert Nijgh kort achter elkaar. Ruimte voor het schrijven van nieuwe liedteksten was er niet meer. De melancholie droop er in zijn wekelijkse column voor het Haarlems Dagblad van af. Alle liefde stopte hij in zijn kat Meneer, die voor zijn lezers een bekende werd. Vorige week is Meneer gestorven. Twee dagen later werd Nijgh met een maagbloeding in het ziekenhuis opgenomen. Gisteren overleed hij, 57 jaar oud.
     Bijna veertig jaar, met de nodige onderbrekingen, vormden Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot een gouden koppel. Het begon met singles als Strand (1964), Meisje van 16, en Welterusten mijnheer de president, de felle aanklacht tegen de oorlog in Vietnam. Toen kwamen LP's als Voor de Overlevenden (1966) en Hoe sterk is de eenzame fietser (1973). In 1996 verscheen de laatste van de lange reeks: Een nieuwe herfst.
     Begin jaren negentig hebben Nijgh en De Groot nog een paar jaar met elkaar samengewoond, en Boudewijn de Groot is met een van de eerdere vrouwen van Nijgh getrouwd. B. de Groot/L. Nijgh is altijd een familiebedrijf gebleven.
     Het broederschap met De Groot begon op het Haarlemse Coornhertlyceum, waar ze in 1957 samen in een schoolrevue speelden. Na schooltijd trokken ze naar het strand. Daar werden begin jaren zestig de eerste liedjes geschreven, die soms iets weg hadden van de bekende Jacques van Tol/Louis Davids-opsommingen.
     Nijgh, die vanaf zijn geboorte met een grote halsstarrigheid in Haarlem is blijven wonen, is de afgelopen twintig jaar niet op het strand geweest. Hij voer in de zomer nog wel eens langs Zandvoort, maar als hij vanaf zijn boot die 'menselijke schimmel' zag liggen, had hij alweer genoeg. Het peinzen deed hij wel aan boord.
     Nijgh heeft het altijd een bezwaar gevonden dat hij direct aan het begin van zijn loopbaan zo'n piek heeft gekend, waardoor hij zijn eigen concurrent is gebleven. Toch zijn ook zijn verder artistieke verdiensten niet gering. In 1975 schreef hij ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van Amsterdam de musical De Engel van Amsterdam met Jasperina de Jong, en in 1985 volgde de rockopera Ik, Jan Cremer. Voor zijn eerste vrouw Astrid Nijgh schreef hij een radicaal feministisch oeuvre.
     De meeste lol heeft de intellectueel Nijgh gehad met amusementsman Rob de Nijs. De carrière van het voormalige tieneridool was in de jaren zeventig behoorlijk in het slop geraakt. Met Jan Klaassen de trompetter en Malle Babbe haalden Nijgh en De Groot hem er weer bovenop. De verzekeringsmaatschappijen waren minder blij. Door de hit Zet een kaars voor je raam vannacht (1976) zijn heel wat gordijnen in tienerkamers in brand gevlogen.

Patrick van den Hanenberg




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email