Als hij maar niet als een relikwie uit de jaren zestig werd
gepresenteerd. Dat wilde de gisteren overleden tekstdichter Lennaert
Nijgh in ieder geval niet.
Ruim twee jaar geleden besteedde het
Amsterdams Kleinkunst Festival uitvoerig aandacht aan het oeuvre van
Nijgh. Bij die gelegenheid verscheen de overzichtsbundel Ik doe wat
ik doe. Natuurlijk was hij er trots op dat de psychedelische
Pastorale van Liesbeth List en Ramses Shaffy nog altijd op
Maar of we maar vooral wilden luisteren
naar de teksten die hij kort geleden voor Marcel de Groot had
geschreven. En hij had ook nog plannen voor een nieuw album met
Boudewijn de Groot.
Vorig jaar overleden de ouders van
Lennaert Nijgh kort achter elkaar. Ruimte voor het schrijven van nieuwe
liedteksten was er niet meer. De melancholie droop er in zijn wekelijkse
column voor het Haarlems Dagblad van af. Alle liefde stopte hij
in zijn kat Meneer, die voor zijn lezers een bekende werd. Vorige week
is Meneer gestorven. Twee dagen later werd Nijgh met een maagbloeding in
het ziekenhuis opgenomen. Gisteren overleed hij, 57 jaar oud.
Bijna veertig jaar, met de nodige
onderbrekingen, vormden Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot een gouden
koppel. Het begon met singles als Strand (1964), Meisje van
16, en Welterusten mijnheer de president, de felle aanklacht
tegen de oorlog in Vietnam. Toen kwamen LP's als Voor de
Overlevenden (1966) en Hoe sterk is de eenzame fietser
(1973). In 1996 verscheen de laatste van de lange reeks: Een nieuwe
herfst.
Begin jaren negentig hebben Nijgh en De
Groot nog een paar jaar met elkaar samengewoond, en Boudewijn de Groot
is met een van de eerdere vrouwen van Nijgh getrouwd. B. de
Het broederschap met De Groot begon op het
Haarlemse Coornhertlyceum, waar ze in 1957 samen in een schoolrevue
speelden. Na schooltijd trokken ze naar het strand. Daar werden begin
jaren zestig de eerste liedjes geschreven, die soms iets weg hadden van
de bekende Jacques van Tol/Louis Davids-opsommingen.
Nijgh, die vanaf zijn geboorte met een
grote halsstarrigheid in Haarlem is blijven wonen, is de afgelopen
twintig jaar niet op het strand geweest. Hij voer in de zomer nog wel
eens langs Zandvoort, maar als hij vanaf zijn boot die 'menselijke
schimmel' zag liggen, had hij alweer genoeg. Het peinzen deed hij wel
aan boord.
Nijgh heeft het altijd een bezwaar
gevonden dat hij direct aan het begin van zijn loopbaan zo'n piek heeft
gekend, waardoor hij zijn eigen concurrent is gebleven. Toch zijn ook
zijn verder artistieke verdiensten niet gering. In 1975 schreef hij ter
gelegenheid van het 700-jarig bestaan van Amsterdam de musical De
Engel van Amsterdam met Jasperina de Jong, en in 1985 volgde de
rockopera Ik, Jan Cremer. Voor zijn eerste vrouw Astrid Nijgh
schreef hij een radicaal feministisch oeuvre.
De meeste lol heeft de intellectueel Nijgh
gehad met amusementsman Rob de Nijs. De carrière van het
voormalige tieneridool was in de jaren zeventig behoorlijk in het slop
geraakt. Met Jan Klaassen de trompetter en Malle Babbe
haalden Nijgh en De Groot hem er weer bovenop. De
verzekeringsmaatschappijen waren minder blij. Door de hit Zet een
kaars voor je raam vannacht (1976) zijn heel wat gordijnen in
tienerkamers in brand gevlogen.
|
|