bron: Het Parool
transcriptie: Daniël (v2003-05-21)

Hoe hij als manager wel eens het geld voor de band per ongeluk had verzopen en aan de hoeren had gegeven...


TEN SLOTTE   LENNAERT NIJGH   1945-2002

De allerbeste tekstschrijver

Er was even een vreemd soort verwarring, gisteravond in De Smoeshaan. Ik las in Het Parool het onderschrift bij de foto van de kist van Boudewijn Büch op de voorpagina toen Jim de Groot, de zoon van Boudewijn de Groot, zijn hand naar me uitstak.
     Ik had net een uur daarvoor gehoord dat Lennaert Nijgh was overleden.
     "Gecondoleerd," zei Jim.
     "Met wie?" vroeg ik, "Boudewijn of Lennaert."
     "Met Lennaert toch?" zei hij verbaasd.
     Ik knikte - en condoleerde hem. Per slot van rekening kende hij Lennaert vele malen beter dan ik; vroeger kwam Lennaert dagelijks bij ze over de vloer.
     "Vorige week," zei Jim, "kreeg hij ademhalingsproblemen en hartritmestoornissen en vanmorgen is hij overleden."
     Gisterochtend dus, in zijn geboorteplaats Haarlem.
     Schrijver Lennaert Nijgh was de maker van klasiek geworden teksten voor zijn jeugdvriend Boudewijn Groot, maar ook voor Rob de Nijs, Liesbeth List en zijn toenmalige echtgenote Astrid Nijgh.
Een paar weken geleden werd Lennaert erg ziek. De laatste dagen raakte hij zelfs weg. Als hij bijkwam, wilde hij dat 'Mijnheer' - zijn kat - verzorgd werd en dat zijn brommer achter in de schuur gezet zou worden.
     Ongeveer een jaar geleden interviewde ik hem in het Parool Theater. We draaiden nummers die van zijn teksten waren gemaakt en Lennaert gaf commentaar.
     Hij begon met Canzone 4711 uit 1967 met de prachtige beginregels: Er viel een hete schaduw over 't strand,/ die depressie had de zon dus toch gevangen,/ de wind bleef onder 't wolkendeksel hangen,/ de dag bleef stilstaan tussen een en twee
     "Dat lied," zei Lennaert, "gaat over de lichamelijke liefde, maar ik had het toen nog nooit gedaan. Toch stamt dit lied uit de enige tijd dat ik nog een jonge god was. Ik lag aan het strand met dit prachtige meisje... maar ze werd toen helaas gechaperonneerd door een dame met dikke brillenglazen. Hoe heette dat meisje ook alweer... O ja, Dominga."
     "En dan gingen we het water in tot we bijna niet meer konden staan en daar zoenden we elkaar. Buiten het bereik van die brillenglazen. Die chaperonne was trouwens Annemarie Grewel. Die Dominga moet gewoon nog ergens rondlopen in de stad."
     Toen het interview was afgelopen, meldden zich onmiddellijk twee dames bij Lennaert. Ze kenden Dominga. Ze zouden de groeten overbrengen. "Doe maar," zei Lennaert tamelijk ongeïnteresseerd. Tegen mij zei hij: "Meer dan dertig jaar geleden... De liefde is er nou wel af."
     Hij was opmerkelijk open - dat had ik ook gemerkt toen ik in 2000 in Haarlem zijn verzamelde teksten ten doop mocht houden, met Testament, Welterusten mijnheer, de president, Het land van Maas en Waal, Meester Prikkebeen, Verdronken vlinder, Jimmy (Hoe sterk is de eenzame fietser), Jan Klaassen, de trompetter, Zuster Ursula, Tante Julia ('Ik speel piano als u wilt, maar haal uw borsten van mijn schouder'), Malle Babbe, Pastorale, Ik doe wat ik doe en al die andere klassiekers.
     Na afloop was het drinken geblazen in een of ander café. Hij haalde mooie herinneringen op. Hoe hij ooit bandmanager was geweest, maar wel eens het geld voor de groep per ongeluk had verzopen en aan de hoeren had gegeven; hoe hij van zijn boot hield en van de stem van Rob de Nijs en van Boudewijn de Groot. En nou is Lennaert dood. Haarlemmer, bohémien en absoluut de beste tekstschrijver van Nederland. Jacques Klöters schreef ooit: "Zijn tekst was altijd een uiting van iemand die niet tot de kern van de maatschappij wilde behoren, maar aan de rand of erbuiten wilde staan." Lennaert was daarvoor te veel een echte kunstenaar.
     "Een echte auteur," zei Jim de Groot gisteren. Ik doe, wat ik doe - hij wilde niet voor niets dat de bundeling van zijn verzamelde teksten zo zou heten.

THEODOR HOLMAN




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email