'Testament', 'Land van Maas en Waal', 'Meneer de President!','Meester
Prikkebeen', 'Meisje van zestien'... Het zijn teksten van Lennaert Nijgh
die in het geheugen van minstens één hele generatie zitten
vastgebakken. En dan zijn dit alleen nog maar de titels uit de jaren
zestig. Het is teveel om op te noemen.
Het was zomer 1962 en Lennaert Nijgh was 17 toen hij zijn eerste stap
zette in de net geopende Waagtaveerne in Haarlem, waar Cobi Schreijer een
combinatie van oud-Hollandse liedjes, Franse chansons, het poppenspel van
Rien en Maaike Baartmans, kaarslicht en wijn serveerde. De Waag zou
uitgroeien tot meer dan een knusse huiskamer met wijn en muziek. De
taveerne werd een belangrijk onderdeel van de internationale folkscene
en een springplak voor jong talent. Ook Boudewijn de Groot hield er zijn
eerste, schuchtere, optredens met de teksten van Lennaert Nijgh.
Nee, ze zouden nooit in de hitparade komen, hadden Lennaert en Boudewijn
besloten. De doorbraak kwam er desondanks toch, in 1965, met 'Meisje van
zestien', een vertaling van Charles Aznavours 'Une enfant'. 'Ze woonde
in een villawijk, haar ouders waren stinkend rijk...' Ach, lieve
tijdgeest. Lennaert en Boudewijn werden er met de lp's 'Voor de
overlevenden' en 'Picknick' hier te lande de belangrijkste vertolkers
Lennaert Nijgh schreef alleen. Niet louter liedjes, ook een roman
('Tobia'), musicals (waaronder 'De Engel van Amsterdam' voor Jasperina
de Jong), kerstverhalen voor het Haarlems Dagblad en natuurlijk was er
zijn wekelijkse column, waarin hij zijn lezers berichtte over
zíjn Haarlem, z'n kater Meneer, het goede schip De Jonge Jacob en
over de talloze herinneringen die er bij hem opkwamen. Maar het sterkst
tot de verbeelding spreken toch vooral zijn liedteksten. Hij schreef ze
allang niet meer alleen voor Boudewijn, maar ook voor Astrid Nijgh, zijn
eerste vrouw, voor Adèle Bloemendaal, Ramses & Liesbeth, Fred
Piek, Rob de Nijs en voor wie al niet. Opvallend is dat zijn vertolkers
daarmee mochten doen wat ze wilden. Als het ei gelegd was, was het ei
gelegd, was Nijghs opvatting. Daarna moest het maar zelf kuiken worden.
Nijgh: "Als ik schrijf, heb ik alles in mijn hoofd: orkesten, gitaren,
alles. (...) Ik hoor de melodie. Maar op het moment dat Boudewijn, of
iemand anders, daar een andere melodie bij maakt, dan ben ik de mijne
vergeten." Aan de teksten zelf werd ook niet zelden gesleuteld. Er zijn
nogal wat liedjes beroemd geworden in een vorm die soms sterk afweek van
Nijghs eigen origineel. Maar ook daar zat hij niet zo mee. Al was de
oervorm natuurlijk wel de beste, vond hij.
Twee jaar geleden zijn Nijghs teksten gebundeld in het boek 'Ik doe wat
ik doe' (uitgeverij Nijgh & van Ditmar), iets waar hij enorm trots
op was. Hij zag het als een blijk van erkenning, misschien wel van even
grote importantie als zijn benoeming tot Ridder in de Nederlandse Leeuw
in
Bladerend door 'Ik doe wat ik doe' doet 't beeld op van de onrustige
zwerver, de zoekende dromer 'voor wie 't geluk toch altijd harder liep'.
Lennaert trouwde en scheidde drie
|
|