Ik was klein en ons tuintje was de wereld
Een zandbak met een schutting eromheen,
Wat daarachter was dat mocht ik zelf verzinnen,
Een grote tuin vol bloemen en een zon
die altijd scheen
En dat bleef zo, al ontdekte ik ook later
dat er niets was dan wat onkruid en wat puin,
want de werkelijkheid had immers niets te maken
met die zelfbedachte, échte bloementuin.
Een romanticus is een romanticus, zo word je geboren. Het lastige van
het woord romantiek is alleen dat het in de spreektaal zo wezenlijk iets
anders betekent, dat ik het maar liever niet gebruik. Romantisch
tafelen... Met kaarsen... Aaarggh!''
Lennaert Nijgh had een vies gezicht getrokken en zocht nu de blik van
café-eigenaar Kees van D'Oude Floryn. ,,Kees, heb je voor mij nog
Een Ding?'' ,,Maar natuurlijk'', riep Kees en kwam al met een fles
Beerenburg in de hand aangelopen. Het bestellen en inschenken ervan was
weliswaar een klein ritueel, maar toch duidelijk een ritueel. En
Lennaert omgaf zich graag met rituelen. Dienden die immers niet als een
soort houvast?
Van de wereld was die schutting wel het einde, Van mijn eigen wereld was hij het begin En daar bleef ik in geloven Tegen beter weten in...
D'Oude Floryn - 'bij Kees' - was een van Lennaerts huiskamers. Hij las
er urenlang de krant, kocht en rookte er zijn Gauloises, liet er de
ideeën voor zijn columns binnenstromen, praatte er met de een en
observeerde de ander, dacht na. Niets ergers dan 'uitgaanders' die zijn
huiskamer misbruikten om er 'te stappen'. ,,Een kachel gaat uit en
stappen doe je als je loopt'', zei hij daarover. En in het verlengde van
die optiek: ,,Je hebt een café en je hebt horéca, en da's een
heel verschil.'' De verkeerde beklemtoning van het woord 'horeca' was
bewust.
Een echt café had op zijn best vingerdikke smyrnakleedjes op de
tafels, verzamelplaats van shagresten en de as van sigaretten. Daar
hingen vergeelde foto's aan de muur, verstond de barman zijn vak en
klonk de muziek zacht of - beter nog - helemaal niet. In een goed
café, daar was het: een beetje zoals vroeger.
Bij Lennaert Nijgh ging het vaak over 'andere tijden'. Het thema loopt
dan ook door zijn oeuvre als het Spaarne door Haarlem. Aanvankelijk ging
het daarbij over tijden die nog komen moesten, maar in Lennaerts blijde
verkondiging daarvan is de weemoed wel altijd aanwezig geweest. Tekenend
voorbeeld is het lied waarin hij op 21-jarige leeftijd het 'testament'
van zijn jeugd opmaakt. De teksten over onvervulde verlangens, verbroken
liefdes, hunkering en zucht naar geborgenheid zijn legio.
De pijn werd in balans gebracht met humor en hoop op beter. Soms,
ogenschijnlijk, met de moed der wanhoop. Met die pijn liep hij niet
zelden op vermakelijke manier te koop. ,,Wat is er Lennaert?'' ,,Ik heb
de Ziekte Van Kut!''. Dan was er die grimas en vervolgens die
over-geacteerde wanhoopsblik. ,,Ja ja, makkelijk is het allemaal niet.
Kees, heb je voor mij nog Een Ding...?'' Ondertussen verschoven de
'andere tijden' van 'straks' naar 'toen'.
Op het lyceum zat ik jarenlang gevangen Als een vreemde vage vogel in de klas, Van elk meisje kreeg ik wilde toekomstdromen, Want na het eindexamen begon het leven pas. En al liep ik later eenzaam vele blauwtjes, Ergens op een koude kamer in de stad, Ik wist zeker: morgen zou het echt beginnen, Het grootse leven, dat ik voor me had
Want van vroeger was vandaag altijd het einde, Van iets beters en iets nieuws steeds het begin En daar bleef ik in geloven Tegen beter weten in En zo kwam ik steeds aan weer een nieuwe schutting, Met daarachter weer een ander paradijs En al bleek dat steeds opnieuw een veld vol distels Zo werd ik langzaam ouder en heel erg langzaam wijs
Lennaert hield uiteindelijk niet van verandering. De laatste jaren had
hij het dan ook liever over vroeger. Een vroeger dat hij koesterde. Met
warmte sprak hij over kerst zoals hij dat als klein jongetje vierde met
zijn ouders. En over Heemstede in de jaren vijftig. Met oprechte
bewondering en ontroering kon hij kijken naar de beelden van de
begrafenis van de Queen Mum - vanwege de rijke
tradities van zijn geliefde Engeland waar hij zo dikwijls heen was
gevaren met het 'goede schip', de kotter De Jonge Jacob - ook al
onderwerp van talloze, met oneindig veel liefde vertelde anekdotes.
Over Engeland: ,, De dingen veranderen daar wel, maar het gaat heel
traag.''
Naar aanleiding van de ramp met het WTC in New York vorig jaar zei hij:
,,Ik had nog nooit van die torens gehoord! Maar ik ken Amerika dan ook
alleen uit de Donald Duck van mijn jeugd. En toen stonden ze er
nog niet.''
'Er komen andere tijden' werd steeds nadrukkelijker 'er wáren
andere tijden'. Hem daarmee confronterend, antwoordde Lennaert: ,,Wat
wil je dan? Ik ben een oude man.'' Dat was begin dit jaar. Lennaert was
net 57 geworden. Het antwoord herbergde een onheilspellende berusting.
En die berusting leek hém nog het meest ongemakkelijk te
maken .
Maar al ben ik dan toch wat men noemt volwassen En schuttingen, daar kijk ik overheen, Wanneer ze zeggen: eens wordt alles anders En eens, dan worden alle mensen één. Er is geen einde aan het laatste einde, Er is alleen een eeuwig nieuw begin, Dan zal ik daar onmiddellijk in geloven, Tegen beter weten in.
Vorig jaar overleed Lennaerts vader, relatief kort na de dood van zijn
moeder. De klap die dat teweeg bracht, was hem aan te zien. Over de dood
van zijn ouders schreef Lennaert een paar hartverscheurend mooie columns
voor deze krant en twee ontroerende kerstverhalen. Ze waren het
eerbetoon van iemand die als een monnik in zijn eigen verleden en dat
van zijn ouders aan het graven was. Lennaert: ,,En dan blijkt dat het
geheugen toch ook met een schaar en lijmpot in elkaar is gezet. Het zit
allemaal ergens in mijn hoofd, maar in welk laatje?''
Ruimte voor liedteksten was er niet meer, al lag er dan de afspraak om
met Boudewijn de Groot te werken aan een nieuwe cd. Lennaert daarover:
,,Dat gáát nu toch niet?'' Afgelopen 4 mei om kwart voor acht
drentelde Lennaert in de rondte op de hoek van de Lange Veerstraat en de
Oude Groenmarkt in Haarlem. ,,Hoor toch!'', zei hij. Met grote,
betraande, blauwe ogen luisterde hij naar de klokken die de twee minuten
stilte van de dodenherdenking inluidden - de klokken van
zijn eigen, o zo vertrouwde, Oude Baaf. Het motregende.
Niet lang daarna werd Meneer, Lennaerts beroemde grote huiskat, ernstig
ziek. Het betekende de streep door de rekening van een nieuwe reis naar
Engeland - land van de juiste, zij het wat onhandige
omgangsvormen, van groene heuvels en van mistroostige regens. En ja, ook
het land van het Meisje in Engeland, zijn voor altijd gekoesterde
jeugdliefde die hij destijds in De Waag had leren kennen.
Lennaert zag met bedroefd hart van zijn geplande reis af, zoveel was
duidelijk. Maar er was meer: in de verhalen en beschouwingen die
Lennaert boven de smyrnakleedjes van Kees over Meneer uitsprak, klonk
een voor een ieder onplaatsbaar groot lijden door. Het was alsof
Lennaert het onverwerkte leed over zijn ouders projecteerde op zijn
zwart-witte huisgenoot. Wie bedacht dat Lennaert zelf ziek was en
dát feit wegstopte in de liefde voor zijn zieke kat? Meneer is dinsdag
19 november gestorven. Twee dagen later werd Lennaert Nijgh
opgenomen in het ziekenhuis. Achteraf gezien is het zo pijnlijk
glashelder dat er op dat moment allang geen ruimte meer was voor een
'tegen beter weten in'.