- transcriptie: Daniël
De Telegraaf - TV Weekeinde, nummer 6, 3 en 4 februari 2001
Inhoud
Testament,
Verdronken Vlinders,
Malle Babbe,
Pastorale: liederen van lang geleden die getuigen
van het genie van tekstschrijver Lennaert Nijgh. Zelf zegt hij dat het album
dat hij nu met Boudewijn de Groot aan het maken is, nog beter wordt.
Interview met een 'intellectuele putjesschepper'.
HET PORTRET
Neerlands
grootste
nog levende
tekstschrijver
geëerd met
boek en
2cd-box
LENNAERT
NIJGH
IS ZIJN EIGEN
STRENGSTE
CRITICUS
Lennaert Nijgh is de grootste nog levende tekstschrijver
in het Nederlands taalgebied, daar zijn vriend en vijand het over eens.
Van de eerste mensensoort heeft het Haarlemse genie meer dan van de
laatste, dit ondanks het feit dat om zijn werk moet worden gebeden en
gesmeekt. Het beste daarvan is nu verzameld, in een
boek (met bonus cd
'De Razende Bol') en een pluchen
2cd-box,
beide getiteld 'Ik Doe Wat Ik Doe' en op dezelfde wijze
vormgegeven. Elf van de 36 (!) liedjes op het dubbelalbum zijn
nooit eerder op cd verschenen. Geen wonder dat Nijghs
favoriete tekst van eigen hand er niet eens
op staat...
Tekst: JIP GOLSTEIJN
Fotografie: CLAUDE VANHEYE
Het is al 35 jaar een 'running gag' tussen ons. Mijn eerste
vraag aan Lennaert Nijgh moét luiden: wat is je favoriete tekst
van eigen hand? En net als de voorgaande 35 gelegenheden zal ik
wel een, maar niet hét antwoord krijgen.
"Je denkt toch niet ik zo'n slechte vader ben dat ik een van
mijn kinderen ga voortrekken", zegt Lennaert Nijgh ditmaal, op
de toon van vader-is-niet-boos-vader-is-verdrietig, die hij
bewaart voor mensen die hij wel mag. Het is weer eens iets
anders dan "Ik ben Koning Salomon niet", "Vraag het me nog eens,
op mijn sterfbed" of "Heb ik niet", dat de tweede helft van de
vorige eeuw mijn deel is geweest.
We zitten in een Haarlems huiskamercafé, de zoveelste halte
op wat een lange kroegentocht zal worden, hoewel Lennaert Nijghs
waterplaatsen, in zijn geval berenburgplaatsen, op loopafstand
van elkaar dienen te liggen, want helse machines bestuurt hij
alleen op het water. Er wordt heel wat afgezworven in teksten
van Lennaert Nijgh, maar het meest indrukwekkend wordt er
gevaren, zoals op
'De Razende Bol' uit 1979 en
'Fred Piek',
van twee jaar later, beide overigens ten tijde van uitbrengen
vrijwel onopgemerkt aan media en publiek voorbij gegaan. Iemand
als Lennaert Nijgh gelóóf je echter als hij zegt:
"Als je iéts op kunt steken in dit vak is het dat succes en
kwaliteit niets met elkaar te maken hebben, dus waarom zou ik
met commerciële flops zitten, als ik artistiek tevreden ben met
plaat of boek?"
Tevreden? De grootste nog levende tekstschijver
in het Nederlands taalgebied?
"Meer zit er wat mij betreft niet in. Voor een man met mijn
karakter moet het beste altijd nog komen. Anders zou het
spreekwoordelijke lijden van de kunstenaar vanaf een bepaald
moment toch ophouden? En waarom zou God uitzonderingen maken
voor een mensensoort, die Hij toch al zo zwaar heeft
bevoordeeld?"
Nijgh heeft dit café uitgezocht voor het formele interview.
De conversatie komt gemakkelijk boven Louis Armstrong uit.
Zo stel ik me het voorgeborchte voor, tenminste dat gedeelte
waar de lift vaker naar boven dan naar beneden gaat. Aan de
wand hangen foto's van klanten die de tekstschrijver voor zijn
gegaan. De meesten heeft hij gememoreerd in zijn kolom in het
plaatselijke dagblad, voor duizenden Haarlemmers een geregeld
rustpunt tussen werk en avondeten. Er zijn emigranten bekend
die het lezen van de chroniqueur van het leven in hun stad
van herkomst uitstellen tot die periode van de dag, in welke
tijdzone op de wereld ze ook zitten.
"lk had er bijna tussen gehangen", zegt Nijgh, met knipperende
ogen achter een nieuwe uilenbril de rij foto's afgaand,
"onlangs kreeg ik vreselijke pijn, eerst in de onderbuik, maar
al gauw over mijn hele lijf. Ik zag het zelf voor kanker aan,
maar het bleek 'slechts' blaasontsteking, een mooie
negentiende-eeuwse kwaal, voor mannen tenminste. Ik wist wel
dat er iets aan te komen stond, want ik had al maanden geen
trek meer in roken of drinken. Dat zijn geen goede tekenen.
Nee, geen idee waarom ik al jaren No.1 met stip op te
verwachten dodenlijstjes sta. Alsof ik de Nederlandse Keith
Richards ben. Ik ben gewoon een oude man, zoals iedereen van
mijn leeftijd, misschien iets vogelverschikkeriger dan het
landelijk gemiddelde, maar dat is eerder erfelijk bepaald dan
het rechtstreekse gevolg van drank en drugs. Nicotine, bedoel
ik dat laatste geval natuurlijk. De laatste twintig jaar
tenminste."
"Weet je wat ook erfelijk bepaald is? Accentloosheid. Volgens
mijn ouders sprak iedereen met een accent, zijzelf uitgezonderd.
De een wat lelijker dan het ander. Een vriendje of vriendinnetje
dat er een had kon hún affectie wel vergeten. Mijn vader
en moeder spraken overigens niet zo zeer accentloos, als wel met
een niet te traceren accent, want daarvoor had men niet alleen
naar Nederlands-Indië gemoeten, maar ook nog eens in lang
vervlogen tijden. Moderne communicatiemiddelen hebben accenten
veralgemeend. Dat Katten-, Ooster- en Wittenburgers ooit door
andere Amsterdammers uit elkaar konden worden gehouden, kwam
door het feit dat in die tijd zelfs in de grote stad mensen
hun wijk pas voorgoed verlieten als ze in hun doodskist hun
huis uit werden gedragen. Overigens heb ik nooit veel op gehad
met mijn Heemsteedse tongval. Boudewijn heeft zelfs een
bloedhekel aan de zijne gehad, maar hij was van ons tweeën dan
ook degene die met ons werk naar buiten moest treden. En bekakt
stond uiteraard haaks op rock 'n' roll. Nou je het zegt, het
kan geen toeval zijn dat de meeste artiesten op
'Ik Doe Wat Ik Doe' een
buitengewoon fraai soort Nederlands zingen."
'De archeoloog die te zijner tijd 'Ik Doe Wat Ik Doe'
opgraaft, zal de indruk kunnen krijgen dat ik wel eens wat met
Boudewijn de Groot heb geschreven, maar hem in mijn drukke
werkzaamheden moest inpassen'
"Zesendertig teksten die een paar decennia hebben getrotseerd,
mag dat een oeuvre heten? Ik begrijp soms niet dat het er nog
zoveel zijn, want om een tekst van mijn hand is altijd gebeden
en gesmeekt moeten worden. Ik ben weliswaar mijn eigen baas,
maar die is nog kritischer dan ik. Bovendien kan ik hem niet
ontlopen. Hij gaat zelfs met me mee naar bed. En als ik wakker
word, zit hij alweer aan de ontbijttafel: wat gaan we vandaag
weer eens voor leuks doen? Erg vermoeiend. Maar als ik hem
negeer, leidt het meteen tot rampen. Kijk, als Peter Koelewijn,
als producer bedoel ik natuurlijk, nou aan de lopende band No.1
hits had gescoord met mijn halfbakken probeersels, was ik
misschien wat minder streng voor mezelf geweest, maar nu ben
ik noodgedwongen mijn eigen strengste criticus. Ik ontleen de
laatste jaren nogal wat troost aan vrienden die schilder of
beeldhouwer zijn. Grootse visioenen in hun hoofd, maar ja, die
verf, die klei, dat graniet, hè? Nou, woorden zijn verf, klei
en graniet ineen. Altijd fout van kleur, te slap of juist met
geen dynamiet in vorm te krijgen. Gek genoeg heb ik nog nooit
de 'deadline' voor een stukje in de krant gemist. Terwijl ik
daar toch net zo hard mee worstel. Misschien is het de
betrekkelijke vluchtigheid van journalistiek, hoewel je net zo
goed zou kunnen beweren dat journalisten de kladversie van de
geschiedenis schrijven, al komt die 's avonds op de bodem van
de kattenbak terecht en wordt er de volgende ochtend vis in
verpakt."
"Intellectueel? Intellectuelen schrijven geen liedjes. Ik ben
een literaire putjesschepper. Op de maatschappelijke ladder
sta ik, in des meesten mensenogen, misschien twee treetjes
boven de souteneur. En ik ben niet half zo interessant. De
woordvoerders van een generatie? Ga toch weg! Bij mij op de
hoek is een sigarenwinkel die, naast de roddelbladen, het
tijdschrift Plus - voor oudere
mensen, met een 'd', dat nog wel -
op de toonbank heeft liggen. Deze week stond Boudewijn de Groot op
de omslag. Mijn mooie alter ego! Dat zet de woordvoerders van een
generatie toch even op hun plaats? De enige troost was dat Plus
voor het eerst in haar geschiedenis -
dé geschiedenis moet ik derhalve
zeggen - binnen een week was
uitverkocht. We hadden het eerder toch over erfelijkheid? Nou,
Bo ontwikkelt zich tot net zo'n mooie, gedistingeerde oudere
heer als zijn vader was. Ik hoef me dus geen zorgen te maken
over mijn boegbeeld. De dag dat ze hem op zullen graven voor
een dna-onderzoek in het kader van een oude vaderschapskwestie
zal hij nog een optreden verzorgen waarvoor ik me niet zal
hoeven schamen."
"De archeoloog die te zijner tijd
'Ik Doe Wat Ik Doe'
opgraaft, zal
de indruk kunnen krijgen dat ik wel eens wat met Boudewijn de Groot
heb geschreven, maar hem moest inpassen in mijn drukke werkzaamheden.
Dat is de schuld, respectievelijk de verdienste, van Jacques
Klöters en Kick van der Veer, die boek
zowel als dubbelalbum hebben
samengesteld en zich hebben laten leiden door zorg voor liederen
die misschien verloren waren gegaan als ze niet nü, op de grens
van twee millennia, waren gebloemleesd. Vandaar
'De Bark Van De Griffioen', in plaats van
'Land Van Maas En Waal'. Het is een
visie. Waar zou 'De Kooi Beschermt De Vogel',
dat Peter Schön en ik ooit voor Fred Piek, de zanger van
Fungus, hebben geschreven, zonder Jacques en Kick gebleven zijn,
nietwaar? Onder het stof der eeuwigheid waarschijnlijk. Overigens
heb ik ze ervan moeten weerhouden nóg obscuurder te werk
te gaan. Ze stelden soms liedjes voor die ik niet eens meer
herkende als van mijn hand, terwijl ze toch echt van mijn harde
schijf kwamen."
"De foto's in 'Ik Doe Wat Ik Doe'
lijken ook uit een archief te komen dat ouder is dan dat van de
gemeente Haarlem, waar ik menige regenachtige namiddag heb doorgebracht.
Ik had werkelijk geen idee (meer) dat Jasperina de Jong, Adèle
Bloemendaal en Liesbeth List ooit zo jong zijn geweest als op die
foto's. Maar iederéén is mooi. Rob de Nijs, Ramses
Shaffy en Herman van Veen zien eruit als voetballers van het grote
Ajax, die voor de lens van Paul Hufs camera zijn gesleept. Boudewijn
lijkt meer op zijn zoon Marcel dan Marcel zelf. Dat fotootje stamt
van begin jaren zestig, toen we beiden de Waagtaveerne van Cobi
Schreijer, de petemoei van de Nederlandse volksmuziek, in de
betekenis die Ate Dorenbos aan het genre gaf, frequenteerden. Maar
we kennen elkaar al sinds 1957, toen we in elkaars armen werden
gedreven voor de schoolrevue. Een béétje rocker wilde
daar natuurlijk niet eens in het decor aangetroffen worden, maar Bo
noch ik waren al veel verder gekomen dan Conny Froboess en Peter
Kraus. Fantasieën over theatercarrières kunnen we geen
van beiden hebben gehad, want we waren eensgezind in ons voornemen
naar de Filmacademie te gaan.
Die opleiding, destijds voornamelijk tot werkloze, hebben we
nooit in de praktijk kunnen brengen, omdat het succes van Bo's
eerste elpee, waarvoor ik de
teksten had geschreven, ons volkomen verraste. En bij de volgende,
'Voor de Overlevenden', ging
het dak helemaal van het huis. Ik kon het niet geloven: dubbel
platina, zoals het heette, voor een liederencyclus over onbereikbare
liefde? Ik had het al onvoorstelbaar gevonden dat Bo begreep waar ik
het over had!"
'Intellectueel? Intellectuelen schrijven geen
liedjes. Ik ben een literaire putjesschepper'
"Met de verkoop kwam de status. Tot dan waren we in onze eigen
ogen chansonniers, hooguit 'folkies', geweest, nu werden we een
soort popsterren. Met bijbehorende pretenties.
'Picknick' was
ons antwoord op 'Sgt. Pepper'. Psychedelisch, weet je wel.
Achteraf waren we beiden onszelf niet, maar Bo raakte het eerst
in wat je een identiteitscrisis zou kunnen noemen. Ik hoefde al
die onzin alleen te schrijven, hij moest hem over het voetlicht
brengen. En niet voor verfijnde intellectuelen uit Buitenveldert,
in een flat met wit interieur, met de poezen, rasecht uiteraard,
op schoot voor de stereotoren, maar voor dronken boeren in Zaal
Boerenvreugd in Aalsmeer. Dat vrat aan hem. Meer nog dan dat er
meer over mijn teksten werd gezemeld dan over zijn muziek. Op
een goed moment móest hij zijn eigen woorden wel bedenken
om zichzelf niet te verliezen. Dat werd dus
'Nacht En Ontij'.
Leuk was het niet voor me, maar als de breuk niet was gekomen was
ik misschien geen beroepstekstschrijver geworden. Want als zodanig
zag ik mezelf toen nog niet, het enorme succes ten spijt."
"Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser
uit 1971 voelde al als een comeback. Daar helpen we elkaar nog wel
eens aan herinneren. Is ook goed tegen de vrees dat 'we'
uitgeschreven zijn. Maar sinds 1996, toen Bo en ik met
'Een Nieuwe Herfst' bewezen
dat we nog net zo goed -
beter! - konden zijn als vroeger,
is die verdwenen. De twijfel niet, nee, maar die is noodzakelijk,
om kunst te maken. Daar houden Bo en ik ons maar aan vast, terwijl
ons nieuwe album vordert, traag doch gestaag, net als 35 jaar
geleden."
Vlak voor ik in de taxi stap, vraag ik Nijgh weer wat zijn
favoriete nummer van eigen hand is.
"De Reiziger", zegt hij, zonder enige
aarzeling.
Wat? Niet 'Testament',
'Verdronken Vlinder',
'Malle Babbe' of
'Pastorale', door radioluisteraars
vorig jaar nog verkozen tot het beste Nederlandstalige lied
aller tijden?
Ophouden nu je nog vóór staat, zegt de blik in
Lennaert Nijghs ogen. Maar zelf zegt hij niets. Hij zou het
beter verwoorden. Maar dat zou tijd vergen...
Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09 |
|
|