transcriptie: Wim (herzien door Daniël)

'Uit mijn glorietijd heb ik een
optimistisch minimum overgehouden'

Een van de duurste theaterprodukties van de jaren tachtig gaat 10 augustus in de Stadsschouwburg van Groningen in première. Vier miljoen gaat de rock-opera Ik, Jan Cremer kosten. Een oud plan van regisseur Franz Marijnen en producent René Solleveld, dat dank zij subsidie van Nederlandse en Vlaamse ministers en van de gemeente Groningen na vijftien jaar eindelijk door zal gaan, met Peter Tuijnman in de rol van de Nederlandse macho van de vroege jaren zestig. Voor de muziek tekent Gerard Stellart (bekend van Popie Jopie), nadat Loek Dikker, meer een man van de modern-klassieke muziek, het had laten afweten. En schrijver Louis Ferron werd voor de tekst vervangen door Lennaert Nijgh, ook al een bekende uit de jaren zestig: de man achter de lyrische teksten en protestsongs van Boudewijn de Groot. Is het niet raar als een ex-romantische hippie de tekst schrijft voor de opera over een realistische rocker? Toon Möller en Hans Olink gingen verhaal halen bij Lennaert Nijgh.

Lennaert Nijgh en de rockopera Ik Jan Cremer

Precies twintig jaar geleden maakte Lennaert Nijgh, via het melancholieke gezang van Boudewijn de Groot, zijn Testament op. Voor ons, Voor de Overlevenden beschreef hij zijn gesjochten relaties, opdat wij het beter zouden doen. Maar ook hield hij ons voor: Er komen betere tijden. Het is nu zomer 1985. Nijgh is inmiddels de 40 gepasseerd en is nog altijd non-konformist. In die hoedanigheid heeft hij zojuist de tekst voor de rockopera Ik Jan Cremer afgerond: "Het wordt een miljoenenprojekt. En of Cremer nu al of niet loodrecht op mijn verleden staat, maakt me niets uit."

Cremer en Nijgh schijnen elkaar dus gevonden te hebben puur op basis van het non-konformisme. Enfin, het waren alletwee geen lieverdjes. Cremer bleek het begin jaren zestig in zijn boek Ik, Jan Cremer met de naoorlogse burgerlijke moraal niet zo nauw te nemen. Cals en Luns vonden het een schadelijk en afgrijselijk boek, om maar niet te spreken van Ridder van Rappard en Boer Koekoek die van mening waren dat de overheid het moest verbieden. Door sommigen werd het boek zelfs voor fascistisch uitgemaakt. Nijgh was meer een lyrikus, wiens protestsongs perfekt pasten bij de veranderende tijden van toen. We bezochten de anarchist aan de rand van het groen, in zijn huis vlakbij Aerdenhout, en vroegen hem of je niet zou kunnen zeggen, dat veel dertigers van nu sociale armoedzaaiers zijn geworden, doordat Bob Dylan, John Lennon, Donovan, en Nijgh hun een niet-realistische droomwereld voorgehouden hebben.
Lennaert Nijgh: "Eerst iets over mijn leven. Net zoals de ouderwetse katholieken dacht ik dat na het HBS-examen het Paradijs kwam. Als je maar zoet en lief bent kom je vanzelf wel in de hemel. Maar dat viel tegen! In die tijd kroop ik nog weg in mijn eigen proza. De melancholie en droomwereld, die je later in de liedjes van Boudewijn tegenkomt zijn typisch mijn eigen zelfportretten van toen. Later zijn Boudewijn en ik samen naar de Filmakademie gegaan. Maar als mensen wel eens zeggen dat wij kultuurvernieuwers van de jaren zestig zijn geweest, heeft dat niets met film te maken, want die hebben we nooit gemaakt. Ik probeerde het leven te leven en daar schreef ik voor.
Ik ben niet degene geweest, die de grote toekomstverwachting heeft opgeroepen. Ten eerste kun je van je eigen individu nooit zeggen dat hij tijdgenoten op het andere been zet. Je bent temidden van allerlei mechanismen, hooguit een rader in een bepaald systeem. In de tweede plaats hadden zowel Boudewijn als ik iets schizofreens. Wij waren in ons land weliswaar de eersten, die de Weltschmerz boven het gewone leven uittilden, maar strikt persoonlijk waren onze gevoelens op heel andere zaken gericht.
Ik weet dat Boudewijn, evenals Jan Cremer in die tijd, een enorme verheerlijking voor Amerika koesterde. En zelf was ik nogal bepaald door Buddy Holly en het romantische van de Everly Brothers. Ik was liefhebber van jazz. Dat is dus ook allemaal Amerikaans. 'Voor de overlevenden', de elpee waarvan er na 1965 duizenden werden verkocht, was niets anders dan een sublimatie van mijn eerste grote verloren liefde. Maar verdriet, evenals woede en angst, laat zich nu eenmaal het diepst in mijn moeders taal uitdrukken. En dat mag ik dan best Verdronken Vlinder noemen. Ons succes is eigenlijk heel simpel te verklaren: Boudewijn en ik wisten gevoelige zaken de juiste naam te geven toen er maatschappelijke vraag naar was. Vraag en aanbod bepalen de kulturele waarde. Dat heb je onlangs aan Herman Brood en Doe Maar gezien."

Anti-militarisme
-Jouw song: "Slaap zacht, meneer de president" was toch geenszins een verheerlijking van Amerika? Het was een onverbloemde kritiek op het Witte Huis en de Vietnam oorlog. Jullie plaatje werd zelfs door sommige omroepen geboykot.

"Dat heeft alleen maar met mijn anti-militairisme te maken. Later bleek dat het leger ook anti-Nijgh was. Ze moesten me niet. Al had ik in dienst gewild, dan was ik er nog niet in gekomen. Ik had al een verhaal klaar en was al naar de psychiater geweest. Maar zelfs dat werd me ontnomen. Want vóór mijn keuring al werd me te kennen gegeven - schriftelijk en onbeargumenteerd - dat ik me buiten defensieaktiviteiten diende te houden. Goed, 'Meneer de president', was op dat moment een groot succes en ik had wel eens wat meer dingen gezegd. Maar ik snapte er niets van. Ik deed niets politieks, had hooguit met een spandoek op het Museumplein gelopen. Ik was toen al netjes. En tegenwoordig stem ik helemaal niet meer. Hebben jullie wel eens iets van een sociaal of kultureel beleid gemerkt?"

- Hoeveel verwantschap voel je met de traditie, die wel eens wordt aangeduid met Kultureel Protest?

"Ik kan me hooguit verplaatsen in vandalen, omdat in hen tenminste nog enige kreativiteit schuilgaat. Het leven om je heen verbuigen, dat deden jullie in je jeugd toch ook? Dat zit in iedereen. Ieder mens wil steeds weer zijn omgeving herscheppen. Ik mag ze wel die bengeltjes, die nog te klein zijn zelf iets te maken, maar die met genoegen bestaande objekten... eh... veranderen.
In de buurt waar ik woonde, heb ik de direkteur van Dinky Toys destijds binnen een jaar grijs gekregen. Als een van jullie mijn naam daar nu nog laat vallen, wordt hij levend gevild. Tegenwoordig woon ik in een beschaafde buurt. Dat vinden mijn buren ook. Helaas voor hun, is Koko Petalo, de zigeunerkoning hier komen wonen. Maar ik let goed op: als er één onverlaat er over begint te zeuren, sla ik er op los. Mijn buurtgenoten zullen dat wel terrorisme noemen. Kijk maar eens in mijn voortuin. Een lel van een scheepsmotor ligt daar, niet te tillen. De buurt klaagt steen en been. Denk je dat ik 'm weghaal? Nee hoor, voor mij is het kunst. Ze zien maar. Als je dat kultureel protest wilt noemen........."

- De echte anarchisten lijken uitgestorven. Wat ging er door je heen toen je hoorde dat Anton Constandse, een vrijbuiter van zuiverste water, was overleden?

"Eerst dit: Eric Herfst was een persoonlijke kennis van me, een boeiend mens en vakman. Zijn recente overlijden houdt me tot op heden bezig. Anton Constandse kende ik niet persoonlijk. Maar zijn dood heeft me wel aan het nadenken gezet. Hij was een afgerond, denkend geheel en je wist waar hij voor stond. Ik ben echter geen pessimist, daarom geloof ik ook niet dat zijn dood het einde van de anarchie betekent. Zijn soort libertarisme blijft voortleven, al zou ik eerlijk gezegd niet weten wie er nu nog de kracht heeft voorop te gaan lopen."

- Maar je hebt meer gedaan dan de bruut uithangen, liedjes schrijven en de vrijdenker zijn.

"Tsja. wat moet ik daar nu over zeggen? Zo veel! Wat wil je weten? Of ik leraar dramatische expressie ben geweest? Ben ik. Toen ze te rechts werden op die school heb ik er gauw een punt achter gezet en ben ik weer aan het schrijven geslagen. Dat is waar ook, ik heb een roman geschreven en nautische liedjes voor Astrid, mijn ex-vrouw; aan de drank soms, en aan de grond wat vaker gezeten. Weet je wat de ellende is? Ik heb me steeds terug moeten trekken van mijn passie: de lyriek en de bellettrie. En dan vind ik Malle Babbe, het liedje, dat Rob de Nijs naar een hit zong, nog niet eens mijn diepste buiging."

- Je voelt je dus naar de 'middle of the road' gezogen. Voel je je door de vervlakking in de muziekkultuur ook persoonlijk gediskwalificeerd?

"Het houdt je natuurlijk wel bezig, maar ik ben wel wat gewend. Ik denk wel eens aan Rob de Nijs, een vent die het vak ook door en door kent. We hebben ons twee jaar te barsten gevochten om zijn renaissance voor elkaar te krijgen. Dat is ook gelukt. Uit mijn eigen glorietijd heb ik bovendien een soort optimistisch minimum overgehouden. Al investeren de platenmaatschappijen geen dubbeltje meer in mijn 'afwijkend genre', ik hou mezelf overeind! Af en toe pak ik mijn schip en dan bezoek ik mijn kornuiten in Amsterdam en dan gaat Nijgh weer prima. Niks doemdenken. Er komt altijd iets, of alles, zoals nu: Ik, Jan Cremer. Het was heerlijk om nu eens in een rockidioom te schrijven. Een uitdaging. Temeer omdat je weet dat zo'n wilde Nederlandse musical valt en staat bij de verstaanbaarheid van de tekst."

Hemelbestormer
- In de periode dat Jan Cremer zijn egocentrisch-realistische wereldvertolking schreef, komponeerde jij allerhand idealistisch tekst-materiaal, dat daar loodrecht op stond. Valt na twintig jaar dan alles samen?

"Cremers roman was al in de begin jaren zestig een bestseller en toen had nog bijna niemand van Nijgh gehoord. Doch voor hem zowel als voor mij geldt dat we met volstrekt andere dingen bezig waren, dan waar men ons van heeft leren kennen. Cremer was beeldend kunstenaar en zelf was ik alleen maar aan het piekeren over mijn rol jegens mogelijke vrouwelijke tegenspelers. Lees de flaptekst maar op mijn roman: Tobia, of de Ontdekking van het Masturbaat. Ernst Van Altena zei het treffend: Tobia is een typische anti-held, geen Ik Jan Cremer, maar een Ik Jan Lul. Zijn belevenissen zijn het negatief van de befaamde Cremer-orgasmen. Het boek werkt meer op de lachspieren dan op de kringspieren."

- Anders dan zo'n twintig jaar geleden bevind je je nu als lyrikus op het spoor van de realist Cremer. We kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat jij uiteindelijk een levensbeschouwlijke switch van 180 graden hebt gemaakt.

"Ik herken in Cremers levenshouding veel meer dan twintig jaar geleden. Cremer was weliswaar ook een hemelbestormer, maar hij heeft zonneklaar, en direkt als geen ander, het Faustachtige van het leven weten te vatten. Oprukkend uit de golven van Enschede werd hij steeds duidelijker zijn eigen mythe. Ik vind het prachtig. Daarom heb ik deze mythe in een eigentijdse tekst willen pakken. Een nieuwe schepping, ondersteund door muziek uit deze tijd. De klankkleur heeft niets meer met de jaren vijftig of zestig te maken. Het gaat mij om mensen die nu vastzitten, voelen en willen uitbreken. Tegelijkertijd is het verhaal zo'n beetje gericht tegen dezelfde jeugd van nu, die zich steeds meer lijkt te konformeren. Ik kom bij wijze van spreken net van de barrikade af en wat tref ik aan? Een zootje van die lullebullen. Da's toch voor ieder goedwillend mens onverdraaglijk?"

TOON MÖLLER
HANS OLINK




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email