ACHTSTE BRIEF
Allereerst natuurlijk mijn welgemeende wensen voor het nieuwe jaar. Het oude is ons, naar ik geloof, geen van beiden meegevallen. Onder de vele goede, of althans goedbedoelde voornemens die ik gemaakt heb, is er één die ik hierbij alvast uitvoer: het schrijven van een brief aan jou. Ik geef toe, het is een schande dat ik zo lang niets van mij heb laten horen. De gebeurtenissen van de laatste tijd waren dan ook nauwelijks het vermelden waard. Wat zich in de nadagen van het vorige jaar heeft afgespeeld, dient helaas wel in de kronieken te worden opgetekend en wel onder de titel:
De najaarsstormen gierden met akelig geluid door de Haarlemmer
Hout en de kale takken van de bomen kletterden als beenderen
tegen elkaar. En in die Haarlemmer Hout was een onaangenaam
mens, gezeten op een bankje, met een nat sigaretje in het
hoofd. Het was Tobia, zoals de lezer wel begrepen zal hebben.
Nu de zomer voorbij was en de meeste vrienden als zwaluwen
naar beter oorden waren vertrokken, was het hem te moede of
ook hij ontbladerd en zwart achterbleef, geteisterd door hagel
en regen, terwijl de lege nesten in zijn kruin hingen en de
kraaien, akelig krassend, scholen in de spleten van zijn
onderbewustzijn. Sedert het begin van het nieuwe studiejaar
was hij vrijwel onafgebroken opgejaagd door twee plaaggeesten:
de ene hield verblijf in Tobia's broek en de andere was de
Hadji.
Des ochtends werd hij steevast
wakker met het uitzicht op een paal, die zijn dekens stutte
gelijk een circustent. In die tent volgde dan onveranderlijk
een optreden van The Five Fingers & Their Famous Jumping Act.
In de trein naar Amsterdam werd hij geplaagd door het uitzicht
op tietrijke meisjes, zodat hij zijn ochtendblad, in plaats
van het te lezen, moest gebruiken om de onderbroekse troebelen
te verbergen. Van streek geraakt door dit alles en door de
zinloze en aanhoudende erecties onder college, besloot hij
door een systematische aanpak van zaken zich van deze kwelgeest
te ontdoen. Dan trad de Hadji in het strijdperk en leverde hem
in zo'n korte tijd zo'n ongelooflijk aantal vuile rotstreken,
dat het onbegonnen werk zou zijn ze hier allemaal te beschrijven.
Tobia had de kruisverdeling-Habermehl weer tevoorschijn gehaald
en al zijn vrouwelijke kennissen met zorg geclassificeerd. Er
bleven er zo'n tien over, die hij één voor
één afwerkte, zonder enig resultaat. Een kritische
toeschouwer zou misschien hebben opgemerkt dat
dit algemene falen ook wel eens aan Tobia kon liggen.
Als Tobia werd voorgesteld aan
een meisje en hij zou zeggen wat hij dacht, dan zou een
dergelijke dialoog ontstaan:
Dag, ik ben Tineke, prettig met je kennis te
maken. Ik ben Tobia. Mag ik met je neuken? Studeer je nog steeds in Amsterdam? Ja, ik heb een stijve pik. Hoelang al? Tweede jaar, zeker? Mag ik even aan je tietjes voelen? Nee, ik studeer sociologie. O, trek dan je broek maar uit. |
(De lezer begint te roepen. Hoe zat het met die Lore uit de vorige brief? Wat is daar mee gebeurd? Ja, stil maar. De afkeer van de lezer kennende van tussentijdse verhalen en uitwijdingen, zullen we eerst maar eens doorgaan.) |
Tobia's huisgenoten waren niet de enigen die ontevreden
waren over zijn gedrag. Ook Ouwe Tobia werd gekweld door
onzekerheden omtrent zijn zoons huidige status. Daar kwam
nog bij dat Tobia's moeder slecht kon wennen aan de nieuwe
toestand en voortdurend ongelukken vreesde. Niet alleen werd
zij regelmatig midden in de nacht wakker van allerlei
onheilsdromen, zodat Ouwe Tobia haar weer in slaap moest
sussen, maar ook placht zij aan het ontbijt alle berichten
aangaande ongevallen, moorden en verkrachtingen die in de
krant stonden hardop voor te lezen, waarna ze gewag maakte
van de waarschijnlijkheid waarmede Tobia aan
één dezer calamiteiten ten offer zou
vallen.
Ouwe Tobia werd hier erg
nerveus van en de toestand verergerde nog nadat zijn zoon een
weekend thuis was geweest. De vader was opgeschrikt door het
verschijnen van een Mercedes, waarvan de chauffeur saluerend
het portier opende, teneinde een in cowboypak gestoken
viezerik uit te laten met DE WAARHEID
onder zijn arm en de woorden: 'Nou Kees, tot ziens dan
maar!'
Tobia's moeder had er
uiteindelijk sterk op aangedrongen dat Ouwe Tobia eens
persoonlijk zou gaan kijken in Amsterdam, maar hem zat
sedert het partijtje Fakkeloor de schrik nog te diep in
de benen. Daarom zocht hij naar een onopvallende waarnemer
en het leek hem dat Sacco Hartog, die immers zo'n door en
door fatsoenlijke jongen was, die taak het best op zich
kon nemen. Waarom Ouwe Tobia dat dacht, bleef duister.
Vermoedelijk had het iets te maken met Sacco's
double-breasted. Iemand met zo'n pak aan kon immers niet
anders dan hoogstaande morele principes hebben? Dus ontbood
hij Sacco in zijn studeervertrek en legde hem met veel
strijkages de situatie uit.
'Ga Tobia eens opzoeken,'
teemde de vader, 'neem een flesje wijn voor hem mee of een
leuke attentie en kijk zo onderhand eens hoe 't met hem
gaat en of het hem aan niets ontbreekt.'
Sacco Hartog dacht snel na.
Hij had Ouwe Tobia verregaand door, maar liet niets merken
en besloot er uit te halen wat er in zat. Hij hief dus een
lamentabel verhaal aan over Wieteke en hoe node hij haar
miste en Ouwe Tobia, die op zijn beurt Sacco zeer wel in
de gaten had, kon niets anders doen dan hem zijn steun en
bemiddeling in het conflict beloven. Sacco vond het erg
slim van zichzelf, liet zich sigaar en Bokma smaken en
beloofde terug te komen met een uitvoerig verslag, waarbij
hij er speciaal op zou letten wie de huisbewaarder was van
het pand, welke Tobia's naaste vrienden waren, op welke
stand het perceel gelegen was en hoe het met bewassing en
voeding stond. Zeer in zijn nopjes met het feit dat hij er
in was geslaagd de kerk voor zijn karretje te spannen, stak
hij zich in een smetteloos Stijlgroep Groningen-kostuum,
compleet met vest, zette voor de gelegenheid een groene
zonnebril op, deed zijn gemzelederen autohandschoenen aan
en stoof in zijn moeders auto weg,
vastbesloten er bij Tobia thuis een voedzame avond van te
maken met vele hapjes en drankjes, waarbij een goed verteld
verhaal over zijn vaders bezoek aan Hongarije niet zou
misstaan.
Om de hoek van de straat waar Huize Kut in gelegen was,
bevond zich een politiepost. De scepter daar werd gezwaaid
door inspecteur Luutpier, een in het vak vergrijsde politieman.
Inspecteur Luutpier behoorde tot de lichting politiemensen die
als verzetsheld was begonnen of juist als het tegenovergestelde.
Luutpier bijvoorbeeld had zich tijdens de bezetting in
wapengebruik geoefend door onder in een keukenkast gezeten een
stengun uit elkaar te nemen en weer in elkaar te zetten, met
één oor naar Radio Oranje luisterend en met het
andere naar mogelijk onraad. Helaas had hij nooit de kans
gehad om zich bij ondergrondse acties te kunnen inzetten, maar
op
Hem was uitgelegd dat je
niet zomaar mensen uit een huis kunt zetten, ook al
zitten ze er niet legaal in. Maar aan mensen die zoiets
deden was natuurlijk een steekje los en dus zette Luutpier
de rechercheur Klomp in, die het perceel gedurende
vierentwintig uur waarnam vanuit een drankwinkel. Het
rapport dat Klomp daarna inleverde was uiterst duister en
maakte voortdurend gewag van 'personen behorende tot de
mannelijke kunne' die het pand betraden en 'vrouwspersonen
of minderjarigen' die het verlieten en tenslotte van
'Surinamers of althans negers' die gesignaleerd werden.
Een simpele rekensom leverde de volgende uitkomst op.
Gegeven het feit dat het pand in die vierentwintig uur
betreden was door vijftien personen van de mannelijke
kunne, drie vrouwspersonen, twee minderjarigen en vier
Surinamers of althans negers, terwijl er slechts vier
personen naar buiten waren gekomen, moesten er dus
minstens eenentwintig personen, al dan niet tot een kunne
behorend, binnen zijn. De volgende dag had Klomp zich
geposteerd in de zuivelhandel aan de overkant en toen had
hij nog twaalf mensen naar binnen zien gaan. Daarna was
er één naar buiten gekomen, van de mannelijke
kunne, die hem vroeg waarom hij niet gewoon binnenkwam in
plaats van als misplaatste Edammer tussen de eieren en de
yoghurt te staan loeren. Luutpier, dit vernemende, gaf
daarop de rechercheur Kiekens order het perceel te betreden
en eventuele misdadigers op heterdaad te betrappen. Kiekens
belde eerst aan bij de gnomen en kreeg na het noemen van het
woord 'politie' een geweldige klap met de pook. Hierdoor
verbitterd snelde hij de trappen op en trof op de tweede
verdieping een Engelstalige buitenlander aan, in bed met
een vrouwspersoon. Timothy, die met zijn vrouw een beetje
lag te suffen, zag een man van middelbare leeftijd binnen
vallen, die hem toesnauwde: 'Ha, minderjarig, huh? Aankleden
en meekomen, politie!' Timothy was, twee meter lang, waardig
uit bed gestapt en had met de woorden 'Yes, very intresting!'
Kiekens bij kruis en kraag gevat en hem alle trappen af
gesmeten. Terwijl Luutpier zich nog bezon op tegenmaatregelen,
kreeg hij telefoon van het hoofdbureau. Zijn chef aldaar liet
hem weten dat hij zojuist van de Britse ambassade had vernomen
dat men weliswaar hoge achting had voor het Nederlandse
overheidsapparaat, maar tegelijkertijd liet doorschemeren dat
Hare Majesteits regering 'verontrust' was door het ongevraagd
betreden van de privé-vertrekken van Sir Timothy,
Inmiddels had Tobia zijn
woonstee verlaten voor de dagelijkse tocht door de stad.
Ditmaal was hij van plan om het Leidseplein nog eens af te
zoeken naar mogelijke alleenstaande dames, die op de een
of andere manier belang stelden in een nieuwerwets geklede
dichter. Op de trap werd hij staande gehouden door Toosje,
die scheurend begon te hoesten en hem smeekte om enige
consideratie. Ze had in twee dagen niet geslapen, zou ze
niet even in Tobia's bed mogen. Tobia zuchtte. Natuurlijk,
de progressieve concentratie op zolder was Toosje met haar
eeuwige litanie over vader die dronk en moeder die met oom in
bed lag, alsmede haar ongerichte driftleven, moe geworden en
nu kwam ze weer afzakken. Dat noemde zich sociaal voelenden!
Hij, Tobia, maakte het nobele gebaar om Toosje de sleutel
te geven van zijn appartement. Hij hoopte wel dat ze tijdig
opkraste,
want hij had geen zin meer in Toosje, sinds hij haar
vervallen lijfje gezien had. Toosje hing een tijdje aan
zijn nek en loofde hem bovenmate en vervolgens besteeg
Tobia met een aureool van sociale rechtvaardigheid de tram,
in de hoop zich elders verdienstelijk te kunnen maken.
Toen hij even later langs
Reynders liep, meende hij een bekend gezicht te zien. Hij
wilde eerst doorlopen, hij zag niets in Reynders, waar het
altijd overvol was en waar nooit iets gebeurde. Maar voor
de zekerheid ging hij even kijken en herkende een zwaar
beschilderd meisje met allerlei edelsmeedwerk om haar hals,
die in een hoekje een boek zat te lezen. Het was zowaar
Gonnie Koriander, die bij hem op school een klas lager zat.
De laatste keer dat hij haar gezien had, droeg ze nog een
terlenka plooirok met schotse ruiten en van die platte
schoenen met een cent er in en een houtje-touwtje. Een
dracht, die omstreeks 1960 opgang maakte, maar die door de
dochters van de Haarlemse beter gesitueerden nog tot laat
in de jaren zestig werd gehandhaafd. Maar kijk, nu had
Gonnie plotseling piekhaar en opvallend veel zwart in haar
kleding en getuige de rouwranden om haar ogen probeerde ze
de huidige trend te volgen. Toen ze Tobia zag, begon ze te
stralen als een prinses die uiteindelijk de prins binnen
ziet komen.
'O, wat leuk je te zien!
Hoe gaat het met jou? Wat heb je een goed pak aan!'
jubelde Gonnie.
Tobia hoorde er van op.
Het was de eerste keer dat iemand zich lovend uitliet
over het Tenue.
'Schrijf je nog steeds?
Woon je in Amsterdam?' vroeg ze. Ze zat hem gretig aan te
staren, alsof ze jaren op hem had zitten wachten. Tobia
serveerde op nonchalante toon een verhaal over zijn huidige
status, waaruit hij tevoorschijn trad als een jong
geëngageerd auteur, hoofdbewoner van een artistiek
pand waar tal van vooraanstaande literaire en politieke
figuren geregeld over de vloer kwamen, kortom, hij schetste
een dergelijk
beeld als hij destijds zelf geschapen had. Hij verwachtte
overigens niets van het contact met Gonnie. Haar vader
dreef een zaak in sanitair en verlichtte 's avonds zijn
tuin door middel van metalen paddestoelen met lampjes erin,
dat zei genoeg. Maar Gonnie hing aan zijn lippen, slaakte
kreetjes van verrukking en zei dat het haar zo enig leek
om in Amsterdam te wonen.
'Je komt hier zeker vaak,
hè?' zei ze. 'Ken je Remco Campert ook en die
anderen... Vinkenoog en Mulisch?' Tobia zei dat hij ze wel
eens zag. Hij zoog snel een paar anecdoten uit zijn duim,
waarin de betreffende auteurs een schilderachtige rol
speelden en begon met het innemen van pils. Jammer dat
hij zich had laten strikken, de blits maken bij domme
schoolmeiden was misschien vroeger leuk.
'Wat geweldig moet het in
Amsterdam zijn,' mijmerde Gonnie. 'Gewoon lekker vrij op
kamers wonen en doen wat je wilt. En goeie feesten met
artiesten en zo.'
Tobia fronste de wenkbrauwen.
Hij had dit soort lulkoek eerder gehoord, maar waar ook al
weer?
'Ik wil naar de Academie,'
babbelde Gonnie verder, 'maar Pa doet natuurlijk reuze
moeilijk en zo, je kent dat wel.' Tobia kende dat inderdaad.
Hoe langer hij naar Gonnie keek, hoe sterker bepaalde
vermoedens werden. Toen ze even naar de
WC was, wierp hij een steelse blik in
haar tas, op het boek dat ze had zitten lezen. Jawel, hoor,
HOOGSEIZOEN van Simon Vinkenoog. Het
werd Tobia wonderlijk te moede. Hij herinnerde zich zijn
eigen verwachtingen ten aanzien van artistiek Amsterdam en
daar zat precies zo'n mafketel voor hem, maar dan van de
andere sekse. Natuurlijk liep ze rond met allerlei
overspannen fantasieën over vrije liefde en zo. Nou,
dat kon dan. Een Agressief-teeldriftig plannetje van
ongekende eenvoud en simpelheid kwam in hem op. Hij zou
deze onbedorven ziel, als was in zijn handen, eens even
een nummertje Amsterdam laten zien, geheel
in overeenstemming met haar verwachtingen. Een etentje
in de Grot, een slecht maar goedkoop artistiek eethuis, waar
een door verloren gegane idealen geteisterd echtpaar de met
knoflook verhulde culinaire ongevallen grauwend op je bord
smeet. Authentieker kon het niet. Dan konden ze misschien
nog even naar Hans en Grietje, waar hij haar dan met enig
geluk een paar auteurs in natura kon tonen en dan op naar
Huize Kut, waar hij haar achter de kapitalistische zekerheid
van het Yale-slot een dieper inzicht kon geven in de
revolutionaire gedachte. Toen Gonnie terug kwam, was Tobia
al weer zo hitsig als een oude aap en hoorde de bekende
trompetten schallen.
Tobia was zich natuurlijk geenszins bewust van de
belangstelling die door uiteenlopende personen en instanties
voor zijn onderkomen werd gekoesterd. Zo zaten inspecteur
Luutpier en de met verband omwikkelde en zeer wraakzuchtige
rechercheur Kiekens samen achter de ruit van een verkeerd
geparkeerde auto onopvallend te zijn en raakten in staat van
grote opwinding toen ze een persoon van de mannelijke kunne
uit een luxe wagen zagen stappen.
'Moet je 's kijken, Kiekens,'
hijgde Luutpier, 'dat type heeft fijne spullen aan. Wat moet
ie daar in die bende?'
'Hij belt bij die ouwe mensen
aan,' rapporteerde Kiekens. Luutpier, die in het geniep
menig detectiefje placht te lezen, verbeeldde zich dat hij
een onfeilbaar instinct bezat voor het waarnemen van
misdrijven en legde een vinger langs zijn neus.
'Een afleidingsmaneuver!'
zei hij. 'Ja, beslist! Zogenaamd bij het verkeerde adres
aanbellen, om te verkennen of de kust veilig is! Let op
mijn woorden!'
'Nou krijgt ie met de pook op
zijn hoofd,' stelde Kiekens niet zonder leedvermaak vast.
Ademloos volgden beide politiemannen het tafereel.
'Kiek eens, Kijkens, moet
je kieken!' stotterde Luutpier, 'hij haalt een pak uit
de auto!'
'Natuurlijk!' riep Kiekens,
'een dieler! 't Is een dieler!'
'Nee,' wierp zijn chef
geërgerd tegen, want tenslotte maakte Maigret altijd
de slimme gevolgtrekkingen en niet Lapointe, 'nee, ik zal
je 's wat zeggen. 't Is een handelaar in verdovende
middelen!'
Sacco Hartog, want die was
het natuurlijk, beklom inmiddels de trap met onder zijn
arm een pakje waarin een assortiment fijne delicatessen
en wreef zijn hoofd, terwijl hij met stijgende beklemming
de geur van verval opsnoof die in het pand hing en
klagelijk 'Tobia! Tobia!' riep.
'Kom d'r in!' riep een stem
van boven. 'Hij is er niet, maar hij zal wel
terugkomen.'
Sacco betrad blazerig en
schichtig de kamer, zag een door petroleum verlichte opslag
van meubels en op een bed in de achterkamer een meisje in
onderbroek, dat hem nieuwsgierig aankeek. Toosje had alles
verwacht, behalve een lefgozer in een blitspak en kwam
vraatzuchtig overeind.
'Haaaa, Dzjeems Bond!'
Onder het eten inventariseerde Tobia zijn slachtoffer
zorgvuldig. Hij was reeds te lang in het vak om zoals
vroeger voor onthutsende verrassingen geplaatst te
worden.
Hoe laat moest zij thuis
zijn?
'Dat kan me niet schelen.
Voor mijn part kom ik helemaal niet thuis!'
Aha, verzet tegen de ouders
en verwekkers, lekker alles doen wat Pa verboden heeft.
Nou, hij nam niet aan dat haar vader haar vleselijke
gemeenschap met auteurs had aanbevolen. Hoe voer zij de
laatste tijd wat betreft haar verkering?
'Ik ging een tijdje met
Buco, een beeldhouwer.' Ja, ja, Buco. Een van de weinige
artiesten die Haarlem rijk was, exposeerde
regelmatig slecht gerecenseerde plastiekjes in de
Vleeshal.
'Maar hij wou met me naar
bed!' Alarm! Tobia legde zijn lepel neer en wierp een
duistere blik op Gonnie.
'Nou ja,' stamelde ze,
'ik bedoel dat ik het nog nooit gedaan had en zo, ik
was nog zo jong, begrijp je?'
Nee, Tobia begreep het
niet. Hij gaf een lezing over de noodzakelijkheid van
seksuele ervaring, waar hij zelf van opkeek. Gonnie
hoorde hem met tintelende ogen aan. Tobia nam haar hand
en lulde onverdroten verder over alles wat los en vast
zat en prees zich intussen gelukkig met deze geslaagde
situatie. Daar had hij me even een kersverse maagd geladen,
een artikel waar ze hier in Amsterdam met hun grote mond
niet eens aan konden komen. Wat heet, Gonnie zag er
voortreffelijk uit, daar zou hij eens twee vliegen in
één klap slaan: een artistiek vrouwtje, dat
tevens de dochter was van een rijke closethandelaar! Hij
bedacht zich met schrik dat Toosje misschien wel in zijn
bed lag en het ware pijnlijk een nog niet in de Amsterdamse
zeden en gebruiken ingewijde te moeten uitleggen waarom
hij plotseling een ouwemannetjes-achtig wijfje in zijn bed
had. Hans en Grietje sloeg hij maar even over, wie weet
welke mensen hem dan weer voor de voeten liepen. Hij laadde
zijn vangst haastig in een taxi en spoedde zich Kutwaarts.
Hij leunde met de totaal van de kaart geraakte Gonnie in
zijn armen in de kussens en neuriede Mozart, terwijl de
lichtjes van Amsterdam voorbij schoven. Voor het eerst
herkende hij de stad weer zoals die geleken had in zijn
schooltijd. En onwillekeurig moest hij ook denken aan de
laatste keer dat hij met een verovering achter in een auto
gezeten had. Dat was na het feestje bij Fakkeloor geweest,
waar hij zijn oude vader had achter gelaten, die na zijn
val van de trap met kindse blik een glaasje cognac nuttigde
met zijn hoofd in de schoot van Floortje Fakkeloor. Ouwe
Tobia had toen zonder het te weten een ramp voorkomen, want
toen in de vroege morgen de politie op het lawaai afkwam,
had men
Doom'nee naar de deur gedragen en aan de verbaasde agenten
getoond, die daarop salueerden en verdwenen. En inmiddels
lag Tobia achter in de karos van Ludovic met Lore in zijn
armen, die voortdurend vochtig steunde. 't Kapitool was in
de eerste stralen van de zon als een surrealistisch decor
uit de nevel opgerezen en Ludovic had de zaak als gewoonlijk
weer met meesterhand geregisseerd. Er stond een gedekte
tafel op het terras en zo hadden ze om zes uur 's morgens
een ontbijt genoten met verse eitjes, zalm en koude kip.
'Om in stijl te blijven,' had Ludovic gezegd, 'zullen we
champagne schenken. Jullie waren zo heerlijk decadent bezig
daar. Wie decadent doet, moet het ook maar blijven.'
JWS had voorgesteld om de
champagne te drinken uit de schoenen van de dames. Ludovic
had hem niet eens aangekeken.
'Champagne,' had hij
gefluisterd, 'is een licht mousserende witte wijn, die
koel wordt geschonken. Gekoeld, dat wil niet zeggen: met
ruw geweld tot onder het vriespunt gejaagd, zoals in
bepaalde kringen wordt gedacht. En champagne schenkt men
in een zogenaamd fluitglas, mijne vrienden. En voor wat
betreft de muziek.... een lauwe, wolkenloze ochtend, de zon
door de bomen....kijk, een parvenu zou Vivaldi voorstellen.
Of erger nog, Albinoni. Zoals jullie natuurlijk aanvoelen
is de enige muziek die nu passend is, de zang van de vogels.'
Ludovic draaide zich om en hief zijn glas naar de zon, die
een oranje vlam door de donkere sparren zond.
'Maestro....' En in de stilte
na deze voor hem ongewoon lange tirade barstte een
overweldigend vogelkoor los, jubelend van alle kanten.
Helemaal buiten zichzelf en onzeker van de grens tussen
bewust waarnemen en fantaseren had hij met Lore door de
tuin gelopen. De ogen hadden in het grijs rond de verwijde
pupillen een lijntje violet. De zwanen in de vijver staarden
kwijnend naar hun eigen spiegelbeeld. Het was net een heel
oude droom, hij herkende de halfslaapstemming uit zijn
kinderjaren, het niet weten waar de werkelijkheid begint.
Toen ze in bed lagen en de zon door de oude blinden
streepjes in de kamer projecteerde, had Tobia Lore
aangekeken en gezien dat ze, zoals iedereen en hijzelf
niet in de laatste plaats, verwachtte dat hij het nu met
haar ging doen. Maar hij had het oude floers gezien dat
over haar ogen trok en had haar magere handen gestreeld
en de lijnen op haar gezicht, en in plaats van zich onder
triomfgeschal op haar te storten had hij haar toegedekt en
haar de kinderverhaaltjes verteld die hij zich van zijn
grootmoeder herinnerde, tot ze in slaap gevallen waren.
Die middag had hij haar nog
even het huis laten zien, terwijl Ludovic zich met zijn
viool opgesloten had in de torenkamer. Ze hadden een tijd
lang niets tegen elkaar gezegd, tot in de verzakte orangerie
achter het huis, waar verwilderde tomatenplanten langs de
gebarsten ruiten klommen, een kunstmatig oerwoud. Lore stond
met haar rug naar hem toe en keek naar buiten.
'Waarom heb je het niet met
me gedaan, zoals iedereen?'
Hij had het antwoord met geen
mogelijkheid kunnen bedenken. Ze had zich omgedraaid en zich
even aan hem vastgeklemd -
als een drenkeling aan een stuk hout, dacht hij.
's Avonds stond ze weer
lachend achter de bar, met geschilderde staarogen. En Tobia
was zonder iets te drinken weg gegaan en had zich pas de
volgende dag in machteloze woede bezopen in een
oudemannencafé. Het gebeurde had enig dichtwerk
opgeleverd en verder had Tobia tegen zijn gewoonte in
gezwegen als het graf. En soms had hij het idee dat iets
van de grijze berusting in Lore's ogen sindsdien ook in zijn
eigen blik lag, wanneer hij in de spiegel keek. Maar dat kon
ook verbeelding zijn.
Zo, is de lezer tevreden? Mooi, dan gaan we verder. Tobia, in
romantische stemming, betrad met Gonnie, die een beetje wit
om haar neus zag van opwinding, het Dichterlijk pand. Hij
tastte met zijn reservesleutel naar het slot. Dat Toosje niet
gereageerd had op zijn kloppen, stemde hem hogelijk tevreden.
Mooi, die was opgerot. Maar het verbaasde hem dat hij het slot
niet kon vinden en die verbazing sloeg om in ongerustheid toen
hij de deur zomaar open kon duwen. Hij mompelde
verontschuldigingen tegen Gonnie en tastte naar de lamp en de
lucifers. Dat ze geen stroom hadden was soms erg onhandig.
'O, wat énig!' riep Gonnie.
'Olielampen! Geweldig!'
Tobia trapte op iets dat kraakte.
Als Peking nu maar niet gescheten had en als de kachel het nog
maar deed. Er was licht. Gonnie bekeek de Tobiaanse vertrekken
met stijgend enthousiasme. Ze gaf een opgewonden gilletje bij
het zien van de uit sinaasappelkisten opgebouwde boekenkast,
zuchtte diep bij iedere scheur in de muur en raakte in extase
bij het beschouwen van Lodewijk van Deyssels behamerde meubel.
Ondertussen schopte Tobia haastig Toosjes gebruikte maandverband
onder het bed en rook met tegenzin aan de lakens. Nou, als hij
nog maar schone had. Stel je voor dat hij zelf zo rook als zijn
lakens, dan kon hij zijn succes beter gaan beproeven bij de
kleine roofdieren in Artis. Gonnie probeerde Peking te vangen,
die vol kwalijke vooroordelen onder een kast zat en het klauwtje
toonde. Ze sprong op en keek stralend naar Tobia.
'Wat een fijn huis! Wat woon je
hier eindeloos!'
Het paradijs was voor haar open
gegaan. Maar Tobia stond als een zoutpilaar in de kamer. Voor
hem hadden zich geheel andere perspectieven geopend. In de
eerste plaats hing het Yale-slot, samen met een deel van de
deurpost, aan een schroef. Men had zich blijkbaar met geweld
toegang verschaft tot zijn vertrekken. Hij nam zich voor, de
zolderprogressieven duchtig onder handen te nemen. In de
tweede plaats was daar het ding waar hij op getrapt had: een
zonnebril met een gouden montuur
en gebarsten groene glazen. Een spoor! Welke zonderling had
een dergelijk geval op zijn neus? Vreemd, buiten Hansje
Politicus, die een getinte fondsbril droeg, zou niemand van
de hem bekende lieden ooit zo'n opzichtige fok voeren. Terwijl
hij koffie zette, maalde zijn brein koortsachtig. Wat had dit
allemaal te betekenen? Verdorie, dat gedoe was niet goed voor
de zaadjes. Hij stond hier op het punt om de zege van zijn
leven te behalen, geen kleine muizenissen zoals ingebeukte
deuren en platgetrapte brillen mochten hem nu weerhouden. Hij
ging naar Gonnie toe en gaf haar een inleidende kus. Zo, nu
ging het dan gebeuren. Op dat moment verscheen een
comité van belangstellenden in de deuropening,
bestaande uit Hansje Politicus en Mike de Deserteur. Tobia
gromde, uitgerekend nu kwamen die ellendelingen hem storen en
hij kon de deur niet meer op slot doen. Tot zijn verwondering
nam Hansje een bijna eerbiedige houding aan. Tobia keek
vuil.
'Hebben jullie mijn deur
ingetrapt?'
'Nee, de politie!' Tobia
begreep dat hij nu door de medebewoners van het pand als
volwaardig werd beschouwd, maar hij vroeg zich stomverbaasd
af wat de politie dan tegen hem kon hebben. Toen kwam het
verhaal. Er was die middag een rechts gekleed persoon
gekomen, die naar hem had gevraagd, die bij Tobia binnen
was gegaan en daar Toosje had getroffen. Men had de persoon
even later met dure stem om hulp horen roepen, maar daar
geen aandacht aan besteed, omdat Toosje nu eenmaal pakte
wat ze hebben wilde. Er was enig hijgen en steunen vernomen
en toen werd ineens de deur platgelopen door een tien man
sterke politiemacht met Luutpier voorop. En daarna was de
hel losgebroken, men had het geroep van de dure persoon
gehoord die een advocaat eiste en het gekrijs van Toosje,
in wier betoog cholerapatiënten de boventoon voerden.
Er was ook gevochten en daarna was de gehavende
VVD-er samen met Toosje in een
politiewagen afgevoerd. Een verklaring voor
het geval had men niet kunnen vinden. Toosje werd gemiddeld
twee keer per week opgeveegd, maar waarom moest die dure
jongen het ontgelden?
Tobia was zeer bleek geworden.
Hij keek uit het raam en zag de auto die beneden geparkeerd
stond. Dat bevestigde zijn bange vermoeden. Sacco! De lul!
Ach jezus, vermoedelijk hadden ze Sacco aangetroffen tussen
de benen van Toosje, wier avances gewoonlijk alleen met een
zwaar voorwerp konden worden afgeweerd. En Sacco was niet de
gezagsgetrouwe figuur die men in een dergelijk kostuum
vermoeden zou. Sacco was een Fries en iedere agent wekte in
hem de blinde drift op, waarvan dat volkje het geheim wist.
De keren dat Sacco vroeger in de boeien was geslagen nadat
vier agenten hem tenslotte tegen de straat hadden gewerkt
omdat zijn achterlichtje het niet deed, waren niet te tellen.
Maar het erge was dat ze Sacco alleen maar hadden meegenomen
omdat hij bij Tobia op bezoek wilde. Tobia stond voor een
moeilijke keuze. Sacco laten zitten en de vruchten plukken
van zijn kostelijke verovering? Of de dame naar huis zenden
en naar het bureau gaan om te vragen wat er aan de hand was,
met alle risico's van dien? Eindelijk, voor de eerste keer
in zijn leven, stond hij met geheven sleuteltje voor de poort
van het paradijs en nu zou hij op het laatste moment moeten
opgeven vanwege zijn in de handen der Filistijnen gevallen
vriend? Hij dacht een moment na. Toen wendde hij zich tot
Gonnie en het comité.
'Wacht even, ik ben zo terug.
Even iets regelen!' Het was Tobia te moede of alle bazuinen
en violen en het complete orkest van Metro Goldwyn Mayer op
de achtergrond speelden terwijl hij, de Held, met vastberaden
trekken in het trapgat afdaalde. Hansje Politicus sloot de
deur achter hem en schudde het hoofd.
'Die zien we voorlopig niet
meer terug.' Het klonk als een grafschrift. Gonnie zat op
het bed en keek met grote ogen naar
Hansje en Mike, die baardplukkend en aan hun gulp prutsend
aantraden om kennis te gaan maken met de jonge weduwe, die
hun op zo'n heroïsche wijze omgekomen kameraad achterliet.
De koffietafel was gedekt en Ouwe Tobia las zijn krantje onder
het genot van speculaas en koffie. Al met al was hij niet
ontevreden met zichzelf, in afwachting van Sacco's beloofde
telefoontje. Ach, die zou wel uitslapen. De jongelui waren
natuurlijk de stad in geweest, het was laat geworden. Sacco
was vermoedelijk blijven slapen, hij kende dat. Ouwe Tobia
glimlachte teder. 't Was toch prettig om iets van je eigen
jeugd in je kind terug te zien. Wat zijn belofte aan Sacco
betrof, hij zou zo bij gelegenheid de ouders van Wieteke
wel eens wijzen op de waarde van een zo hoogstaande jongeling
als Sacco en ze verzekeren dat een dergelijke schoonzoon niet
meer te vinden was.
De telefoon ging. Aha, dat
was Sacco.
'Korianders Sanitair, ik
verbind u door.' Klik, stilte. Ouwe Tobia fronste de
wenkbrauwen. Wat moest die loodgieter van hem? O, de nieuwe
badkuip zeker.
'Bent u daar? U spreekt met
Koriander. U moet eens even naar mij luisteren!'
Zeg, wat verbeeldde die vent
zich? Vanwege die badkuip!
'Mijn dochter is vannacht
overstuur thuis gekomen. Zij is schandalig behandeld. Ze
hebben haar verdovende middelen gegeven. Ze is lichamelijk
betast. Ik wil niet in details treden!'
Die was gek geworden! Wat had
hij daar mee te maken? De Korianders waren katholiek, waarom
belden ze de pastoor niet?
'Ja meneer Koriander, ik
begrijp niet goed...'
'Dat neem ik graag aan. Maar
dit is gebeurd in het huis van uw zoon. Zij is daar
bijna...op een haar na....'
Ouwe Tobia trok grijs weg.
Wat had de onbarmhartige God nu weer voor een Jobskwelling
in petto voor Zijnen dienstknecht?
'Maar wat heeft mijn zoon
dan gedaan?'
'Die was er niet bij! Die
heeft haar meegelokt en daarna aan haar lot overgelaten
en toen hebben de nozems of de provo's of hoe dat heet
tegenwoordig, haar gebruikt!'
'Mijn zoon lokt geen meisje
mee!' Die doet er wel wat anders mee, dacht Ouwe Tobia
paniekerig.
'Ik eis een verklaring!
Ik zal stappen ondernemen!'
Ga maar op je eigen pot
zitten, brutale loodgieter, dacht de vader. Als Tobia er
niet bij was geweest, kon hem niets overkomen. Toen de
tierende sanitairhandelaar had neergelegd, belde Ouwe Tobia
de ouders van Sacco. Die bleek niet te zijn thuis gekomen.
Ten prooi aan allerlei bange gevoelens waar hij zijn
echtgenote geen kennis van wilde laten nemen, ijsbeerde hij
door de kamer. Het was fraai! Daar had hij een door en door
fatsoenlijke jongen in een keurig pak afgevaardigd en het
resultaat was dat hij de volgende ochtend werd opgebeld door
een wildvreemde die hem moord en doodslag berichtte. Er bleef
maar één ding over: in de auto en gaan kijken
wat er aan de hand was. En ditmaal met open vizier en geen
gesluip meer! Wee het gebeente dergenen die hij aantrof in
zonde en overspel! Hij stapte in zijn auto met het gevoel
dat hij nu de mislukte Fakkeloorse zending kon goedmaken.
Eigenlijk had hij toen verdiend dat de Here een grote vis
zond om hem op te slokken. Maar de Here ging kennelijk met
Zijn tijd mee en hield het op een badkuipenspecialist.
Na veel zoeken en vragen vond Ouwe Tobia de straat en
bekeek met afgrijzen het pand. Geen wonder! Wie weet
hoeveel vrouwen daar al waren verkracht! Dat woord op de
deur! Hij deed een schietgebedje en stapte toen vastberaden
op de deur af. Boven hem ging een raam open en hij zag een
hoofd met warrig haar en een grote zwarte kater, die
alletwee naar hem keken.
'Laat af, Beëlzebub!'
gromde Ouwe Tobia.
'Mrouwouw!' riep de kat.
'She isn't here, fuck off!'
riep het hoofd. De deur ging open, op een kier.
'Wat mot je?' informeerde
de oude heks, die hem mummelend aankeek. Daar had je zeker
de portierster van deze hoerenkast. Maar een dienstknecht
des Heren kende geen aarzelingen.
'Mevrouw, laat mij binnen!
Ik moet mijn zoon spreken!'
'Vort, naar je ouwe moer,
rot op hoor! Arie, gaat de pook vatten! Gaat weg, ouwe
teringlijer, gaat weg met je dure praatjes, naar je
bende!'
Ouwe Tobia beet zijn kaken
op elkaar. Eerbied voor de ouderdom, maar er waren grenzen
en de ure der tempelreiniging was daar. Hij schoof de heks
terzijde.
'Hellup, moordenaars! O god
mensen, ze steken ons verrot, me huis uit godverdomme!
Sla 'm op ze flikker, Arie!' Hetgeen Arie deed. Ouwe Tobia,
met de hoed over de ogen, tuimelde achteruit en brulde als
een stier. Op dit moment kwamen de nog steeds op post
staande rechercheurs Kiekens en Klomp aanrennen. De gnomen,
ziende dat er nog meer kerels waren, maaiden met pook en
vuist in het rond, terwijl Ouwe Tobia zich het hoofd wreef.
Kiekens zag zijn kans schoon, trok een gummiknuppel en
sloeg de bejaarden vierkant de deur in. Kunsttanden vlogen
in het rond. De progressieve zolderbewoners, die een en
ander hadden gevolgd, begonnen te schreeuwen.
'Fascisten! Verdomde
fascisten! Moordenaars! Ouwe mensen slaan! Zwijnen!
Gestapo!'
Een kattebak, een bloempot,
lege flessen en blikken vlogen naar beneden. Klomp, met
snel benenwerk ontsnapt aan Pekings toilet, rende naar
de auto en vroeg om assistentie. Ze troffen het slecht
want er was die dag op zolder een grote vergadering van
activisten en die kwamen nu allemaal naar buiten en
begonnen een geweldloze demonstratie, die door de
toegesnelde politie verkeerd begrepen en navenant
onderdrukt werd.
Inspecteur Luutpier hing als een zak meel over zijn bureau.
Het interesseerde hem allemaal niet meer. Ze deden maar. Hij
had het bericht van de vijandelijkheden zojuist ontvangen en
het hoofdbureau om versterking gevraagd. Zelfs hier om de
hoek kon hij de sirenes horen en de geluiden van brekend glas
en splinterend hout. Daarbij was hem gemeld dat de pers,
VRIJ NEDERLAND en
HET VRIJE VOLK voorop, fotograferend
aanrukte. Hij zag de koppen al voor
zich - Politie Slaat In Op
Bejaarden - Kamerlid stelt
vragen - Krepeergevallen
in Amsterdamse Afbraakbuurt met Geweld Verjaagd. Zijn chef,
commissaris Dinteloord, had hem gebeld en bittere woorden
gesproken. Zijn buit van gisteravond was erg tegengevallen.
In de eerste plaats weer die Toosje K. De dienstdoende
brigadier Hukma was door haar in de hand gebeten en liep in
de ziektewet. Zijn collega Boppe had zijn ontslag aangezegd
indien hij 'dat sekreet' nog een keer in zijn schone cel
moest sluiten. In de tweede plaats hadden ze in stede van
een berucht handelaar in narcotica een bekakte student
gevangen, die geweigerd had tegen hem te spreken en slechts
met de hoofdcommissaris wenste te onderhandelen. In plaats
van een partij hasj of heroïne zaten ze met een doos
zoute visjes. Daarna was er nog een ongewassen sprinkhaan
gekomen, die zo'n onsamenhangend verhaal over ene Zakke of
Sjako had opgehangen dat ze hem ook maar insloten. En nu dit
weer.
Toen men hem de komst meldde
van een overspannen predikant met lichte kwetsuren, had
Luutpier veel zin om een potje te gaan huilen.
'Zeg tegen die blikken
dominee dat ik er niet ben,' fluisterde hij, 'en gooi die
twee leipe figuren er ook uit. En laat me met rust!'
De avondstond - voor de
verandering eindigde dit avontuur nu eens niet op een of
ander goddeloos tijdstip -
trof vader en
zoon Tobia aan in de auto, onderweg naar Haarlem. Ouwe Tobia
tastte naar een snel groeiende buil. Jonge Tobia, het mandje
met de luid klagende Peking op schoot, keek met bestorven
blik voor zich uit. In de auto zaten zes deuken, veroorzaakt
door tijdens het gevecht gebruikte projectielen. Kortom,
niemand was onbeschadigd uit de strijd tevoorschijn
gekomen.
Achter in de wagen lag een
koffer met Tobia's inderhaast gepakte bezittingen. Aangezien
de gemeente het pand had laten dichttimmeren was hiermee ook
een einde gekomen aan zijn Amsterdamse verblijf.
Hij had het weer eens prachtig
voor elkaar gebracht allemaal, dacht hij treurig. Tobia gaat
uit naaien! Ja, hoor! Ongeveer vijfentwintig mensen dakloos,
vier lichtgewonden, materiële schade aan diverse
automobielen, doe dat maar eens na! En hij, de Held die zijn
vriend te hulp was gesneld, in de handen der ongelovigen
gevallen en smadelijk opgesloten.
En dat berustte allemaal
waarschijnlijk op een vergissing. Het was natuurlijk een
trut, die hele Gonnie, die na één trekje
aan een joint in losse onderdelen uit elkaar was gevallen.
Met die beeldhouwer wou ze ook al niet, zie je wel. Tobia
walgde van alles. Voorlopig zou hij zich geheel terugtrekken
van het strijdtoneel en zich hullen in de celibataire
waardigheid, in afwachting van beter tijden. En daarmee
besluiten we dit jammerlijk relaas, aan het einde van het
eens zo veelbelovende jaar 1965.
Als steeds Uw Ootmoedige Dienaar, Tobia. |
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|