bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

ACHTSTE BRIEF


Haarlem, 3 januari 1966


Amice,

Allereerst natuurlijk mijn welgemeende wensen voor het nieuwe jaar. Het oude is ons, naar ik geloof, geen van beiden meegevallen. Onder de vele goede, of althans goedbedoelde voornemens die ik gemaakt heb, is er één die ik hierbij alvast uitvoer: het schrijven van een brief aan jou. Ik geef toe, het is een schande dat ik zo lang niets van mij heb laten horen. De gebeurtenissen van de laatste tijd waren dan ook nauwelijks het vermelden waard. Wat zich in de nadagen van het vorige jaar heeft afgespeeld, dient helaas wel in de kronieken te worden opgetekend en wel onder de titel:

TOBIA VLIEGT UIT
Waarin Tobia uiteindelijk zijn tenten te Amsterdam
opslaat; hoe hij zich de vervulling van zijn
kunstenaarsroeping voorstelt en wat anderen daarvan
zeggen. Aard en inrichting van Huize Kut. Tobia, met
buit belaân, wordt voor een moeilijke keuze gesteld.
Heldendaden van Tobia en ingrijpen van de oude vader.
Het noodlot bemoeit zich met een en ander.
Verstrekkende gevolgen van dit alles. Tobia, ziende wat
hij heeft aangericht, legt een gelofte af en gaat in
retraite.

De najaarsstormen gierden met akelig geluid door de Haarlemmer Hout en de kale takken van de bomen kletterden als beenderen tegen elkaar. En in die Haarlemmer Hout was een onaangenaam mens, gezeten op een bankje, met een nat sigaretje in het hoofd. Het was Tobia, zoals de lezer wel begrepen zal hebben. Nu de zomer voorbij was en de meeste vrienden als zwaluwen naar beter oorden waren vertrokken, was het hem te moede of ook hij ontbladerd en zwart achterbleef, geteisterd door hagel en regen, terwijl de lege nesten in zijn kruin hingen en de kraaien, akelig krassend, scholen in de spleten van zijn onderbewustzijn. Sedert het begin van het nieuwe studiejaar was hij vrijwel onafgebroken opgejaagd door twee plaaggeesten: de ene hield verblijf in Tobia's broek en de andere was de Hadji.
     Des ochtends werd hij steevast wakker met het uitzicht op een paal, die zijn dekens stutte gelijk een circustent. In die tent volgde dan onveranderlijk een optreden van The Five Fingers & Their Famous Jumping Act. In de trein naar Amsterdam werd hij geplaagd door het uitzicht op tietrijke meisjes, zodat hij zijn ochtendblad, in plaats van het te lezen, moest gebruiken om de onderbroekse troebelen te verbergen. Van streek geraakt door dit alles en door de zinloze en aanhoudende erecties onder college, besloot hij door een systematische aanpak van zaken zich van deze kwelgeest te ontdoen. Dan trad de Hadji in het strijdperk en leverde hem in zo'n korte tijd zo'n ongelooflijk aantal vuile rotstreken, dat het onbegonnen werk zou zijn ze hier allemaal te beschrijven. Tobia had de kruisverdeling-Habermehl weer tevoorschijn gehaald en al zijn vrouwelijke kennissen met zorg geclassificeerd. Er bleven er zo'n tien over, die hij één voor één afwerkte, zonder enig resultaat. Een kritische toeschouwer zou misschien hebben opgemerkt dat dit algemene falen ook wel eens aan Tobia kon liggen.
     Als Tobia werd voorgesteld aan een meisje en hij zou zeggen wat hij dacht, dan zou een dergelijke dialoog ontstaan:
           Dag, ik ben Tineke, prettig met je kennis te maken.
     Ik ben Tobia. Mag ik met je neuken?
Studeer je nog steeds in Amsterdam?
     Ja, ik heb een stijve pik.
Hoelang al? Tweede jaar, zeker?
     Mag ik even aan je tietjes voelen?
Nee, ik studeer sociologie.
     O, trek dan je broek maar uit.
Zo ging dat natuurlijk niet. Maar Tobia dacht wel in deze stijl en dat maakte een gewoon menselijk contact natuurlijk onmogelijk. Dat besefte Tobia wel en dat frustreerde hem en de wetenschap dat het hem frustreerde was nog veel frusterender. Kortom, het eind was zoek. En zo zat Tobia dus op zekere winderige dag in de Hout en was van plan zich op te hangen.
     De dag daarvoor had zekere Masja, een ver nichtje van een vriend, hem helemaal naar Tilburg laten komen. Naar Tobia dacht, om door hem genaaid te worden. Naar wat bleek, om hem aan haar Familie en haar Verloofde voor te stellen. 'Tobia, die zulke fijne verhalen en gedichten schrijft! Die moeten jullie eens ontvangen, 't is een echte artiest!' Tobia was gaan vrezen dat hij niet alleen te eten zou worden genood, maar ook, dat men zou proberen hem in te sluiten, zoals destijds bij de arbeiders was gebeurd. Hij had zich dus als communist voorgedaan, maar ook dat vonden de lamstralen heel boeiend. Pas homoseksualiteit en beledigende opmerkingen over de paus schudden de plaatselijke vader wakker en zelfs toen kostte het nog moeite voor ze hem eruit smeten. Hij dacht aan de stellige zekerheden waarmee hij een jaar geleden het grote leven was ingestapt en stelde vast dat hij op het punt van seksuele bevrediging nog even ver was als destijds.
           (De lezer begint te roepen. Hoe zat het met die Lore uit de vorige brief? Wat is daar mee gebeurd? Ja, stil maar. De afkeer van de lezer kennende van tussentijdse verhalen en uitwijdingen, zullen we eerst maar eens doorgaan.)
Tobia twijfelde over de mogelijkheid om nu eindelijk eens iemand in vertrouwen te nemen. Maar wie? In vrij uitgebreide kring nam men aan dat hij inderdaad met Lore naar bed was geweest en dit had hem enig aanzien verschaft bij de Illustere Habermehl en ander kroegvolk. Hij had het rustig kunnen bevestigen, maar de in de fijnere knepen van de Tobiana langzamerhand weldoorknede lezer weet hoe betrekkelijk sommige uitdrukkingen zijn. Sacco Hartog, die was altijd te raadplegen, maar die verviel binnen tien minuten in klaagzangen over Wieteke, zo niet in Oosteuropese reisbeschrijvingen en het maakte niet uit of Tobia nu zijn advies vroeg inzake het rooien van aardappelen of het uitzetten van visbroed. Ludovic was weg en die zou het bovendien niet interesseren. En tegenover zijn vader was hij verplicht de onverbeterlijke bon vivant uit te hangen, omdat de oude anders misschien wel weer aan zijn seksuele geaardheid zou gaan twijfelen. Nee, hij moest het zelf oplossen. En daar zo gauw geen modus voor vindende, verviel hij in een buitengewone verzuring.
     Toch wil het lot de verdrukten nog wel eens genadig zijn en dat had Tobia ook ondervonden. Zijn literaire vriend A. had hem zijn kamers ter overname aangeboden. A. bewoonde een verdieping van een slooppand, dat hij samen met een paar vooruitstrevende jongeren, waaronder Marco Beile en Hansje Politicus, in gebruik had genomen met behulp van een breekijzer.
     Tobia had het bewuste perceel nooit gezien, maar hij vernam wel voortdurend verhalen over de ongehoord belangrijke vergaderingen die daar belegd werden en de uitgelezen schare vooraanstaande lieden waarmee A. zich omringde. Vandaar dat het voorstel om tijdens A's reis naar Amerika het pand gemeubileerd en wel te gaan bewonen, bij Tobia viel als manna.
     Ouwe Tobia had daarentegen geprofeteerd, zeggende dat syfilis en socialisme zijn deel zouden worden, terwijl ook de homoseksuelen zich niet onbetuigd zouden laten. Zijn moeder had hem gesmeekt om, als hij het thuis dan niet gezellig had, in 's hemelsnaam op kamers te gaan bij de oude mevrouw Hagtingius die in de Beethovenstraat woonde en zo bijzonder hartelijk was. Waarop Tobia zeide dat hij zelfs het gezelschap van een socialistische homoseksueel met syfilis verre prefereerde boven dat van de oude mevrouw Hagtingius. Zijn academie-broeder Fred. J. had namelijk eens het ongeluk gehad om in haar handen te vallen. Tegen ƒ 300 in de maand had zij hem toen een zoldergemak ter beschikking gesteld, waar hij geen bezoek mocht ontvangen, behalve van de oude mevrouw zelf, die 's morgens binnentrad met een kopje slappe thee en verhalen over haar man zaliger, bij voorkeur als Fred zich net stond aan te kleden. Verder hield zij spiritistische séances, tijdens welke de overleden heer des huizes de aanwezigen er middels klopsignalen op wees dat het einde der tijden nabij was. Maar het ergste was de dochter van mevrouw Hagtingius, volgens Fred een naar Sunlightzeep ruikende knotwilg met hangbillen, die de hele dag wijdbeens rond marcheerde op zoek naar slachtoffers waar ze dan het verhaal van haar galblaasoperatie aan kwijt kon. Daar de oude mevrouw voortdurend werd gemarteld door het denkbeeld dat haar dochter verkracht zou worden door 'slechte kerels', zag zij er iedere avond persoonlijk op toe dat het meisje haar slaapkamerdeur afsloot, ondanks welk feit de moeder dan nog minstens drie maal per nacht door het huis waarde met een pook, voor het geval zich een mauvais sujet ingedrongen mocht hebben.
     'Mevrouw,' had Fred tegen haar gezegd, 'uw dochter is volkomen veilig. Zulke slechte kerels bestaan gewoon niet!' Waarop de oude mevrouw Hagtingius hem bekommerd wees op de negers in de Congo, die alweer een heel klooster hadden verkracht en nu wellicht in rijen van drie onder weg waren naar de Beethovenstraat.
     Fred had er een einde aan moeten maken. Eerst had hij tijdens de spiritistische séances op de verwarmingsbuis geklopt en de boodschap doorgegeven dat mevrouw haar dochter zich placht te bevredigen met een kaars, maar dat had als resultaat dat mevrouw Hagtingius het huis uitrookte met kwalijke wierook, teneinde de Lage Intelligentie te verdrijven die zich gemanifesteerd had, zodat Fred blaffend van de walm in zijn bed lag en nog dagen stonk als een oude dorpspastoor. Toen had hij ontdekt dat de dochter in kwestie, na de deur op slot gedaan te hebben, via het achterbalkon de stad in sloop om zich te gaan bedrinken en het was een koud kunstje om met een bandrecorder langs de dakgoot af te dalen en een met behulp van een vriendin opgenomen bandje met geile geluiden af te draaien. Mevrouw Hagtingius had de pook krom geramd op de deur onder het roepen van 'Wie is daar? Ben jij het, Truus?' en uiteindelijk had Fred het niet meer uitgehouden en had met stentorstem geroepen: 'Mij M'Boela met dikke lul, mij lekker neuken, niet betalen!' De volgende dag was hij slap van het lachen vertrokken naar een beter adres.
     Dit was dus ongeveer de reden waarom Tobia niets in de oude mevrouw Hagtingius en haar hartelijkheid zag. Des te hoger stelde hij echter zijn verwachtingen ten aanzien van het leven dat hij in Amsterdam zou gaan leiden. Zonder enige twijfel was dan het seksuele probleem opgelost, want de dames die het pand frequenteerden zouden er natuurlijk geen bezwaar tegen hebben het bed te delen met de jonge dichter Tobia, bij gebrek aan diens literaire vriend A.
     Dus was omstreeks begin december de dag daar, dat Tobia zich zou gaan vestigen in Amsterdam. Hij pakte zijn zaakjes en nam een deel van zijn garderobe mee, niet zonder symboliek het kotsgroen ensemble achterlatend, alsmede het kanten hemd. In zijn koffer zat een nieuw tenue, een op het Waterlooplein bij een dumphandel gekocht spijkerpak. Spijkerbroeken waren natuurlijk niets bijzonders, maar dit was een pàk en het scheen dat zo'n uitrusting de laatste tijd onmisbaar was voor iedereen die ook maar iets met Amsterdam of met kunst te maken had.
     Zijn vader had meesmuilend gezegd dat er nu van werken wel niet veel meer terecht zou komen. Dat had de oude heer natuurlijk mis. Gezeten in zijn eigen vertrekken, omringd door begrijpende vrienden en lieve vriendinnen, zou Tobia zich in alle rust aan de kunst mogen wijden, zonder voortdurend lastig te worden gevallen door gedachten aan de kut. En met dit vooruitzicht besteeg hij de taxi en vertrok, nagewuifd door zijn ouders. Even later lag Haarlem achter hem, een nieuw Tijdperk was begonnen!
     Hij kon met al die bagage niet met de trein en hij had weten te vermijden dat zijn vader hem ging brengen. Mooi figuur tegenover de Amsterdammers, een door zijn Pa gebrachte dichter! Kom nou! Dus reisde hij deze keer met de Heemsteedse taxi. Dat zou des te indrukwekkender zijn: de Auteur verschijnt ten tonele in een Mercedes met chauffeur. Wat de revolutionairen daarvan zouden zeggen, daar dacht Tobia nu niet aan. Hij stelde zich uitgebreid voor, hoe de Amsterdamse wereld hem zou inhalen. Het huis van A. lag ergens bij het Vondelpark. Tobia wist niet precies waar. Het zou wel ergens bij de Koninginneweg zijn, of in de Van Eeghenstraat. Ha, hij zag het al voor zich: de Auteur stijgt uit zijn Mercedes, alle bewoners van het pand treden uit, met lof. A. en zijn vrouwen brengen de Dichter naar zijn Appartementen, een lief meisje helpt hem met de smaakvolle inrichting. 's Avonds feest ter ere van Tobia. Hij leest op veler verzoek iets voor uit eigen werk. Men prijst hem en looft hem. Een klein donker wezentje blijft gezellig bij hem slapen. In de loop der tijden wordt zijn huis een middelpunt van allerhande letterkundige stromingen. Van heinde en verre komt men het Dichterlijk oordeel vernemen. Hij verwerft het lidmaatschap van De Kring. Regelmatig ziet men daar de markante persoonlijkheid zijn krantje spellen, in afwachting van een jonge kunstenares die nadere uitleg behoeft van zijn Werken. In Americain wordt zijn naam geregeld omgeroepen. Men ziet de bekende Auteur door het lokaal schrijden, des ochtends in een eenvoudig donker maatcostuum, des middags in een sportieve suède combinatie en des avonds in een witte lederen battle-dress. De Reina Prinsen - Geerligsprijs....
     'Weet u zeker dat u hier moet zijn?' De chauffeur keek ietwat onthutst over zijn schouder. Tobia, wakker geschrokken, keek naar buiten en zag een doodlopend straatje met een paar grotendeels dichtgespijkerde pandjes. Nu ja, hij kon moeilijk verwachten dat A. een villa bewoonde; zozeer was hij dus al een slachtoffer van erfelijke belasting, dat hij verbaasd opkeek bij het zien van een gewoon huis. Tobia nam zijn koffers en monsterde het perceel. Hij had inmiddels de voordeur gezien en vastgesteld dat zijn nieuwe onderkomen Huize Kut heette. Hij trok aan de bel. Er gebeurde een tijd niets en inmiddels kon hij zien dat de taxi nog steeds niet weg was. De chauffeur zat met open mond te kijken. Hij kende Tobia, hij kende Tobia's ouders en het huis van Tobia's ouders en nu was hem duidelijk geworden dat de jongeheer op kamers ging, maar dit verschil in woonstijl moest hij even verwerken. Eindelijk ging de deur op een kier open en er verscheen een gnoom op pantoffels, met zeer argwanende en dicht bij elkaar staande oogjes, die Tobia met klappend bekje aanzag.
     'Wat mot je?'
     Tobia deed een stap naar voren. Deze oude dame was zeker een kennis of de huishoudster van A.
     'Mevrouw, hier ben ik dan. Is A. thuis?'
     'Krijg je weg, nozem. Gaat heen, ouwe mensen pesten, dat kennen jullie!'
     'Maar mevrouw....'
     Er kwam nu ook een grijsaard aan de deur met een pook, waarmee hij uitvallen deed in de richting van Tobia's kruis.
     'Wil je wel 's wegwezen, nozem! Sekreet, provo, gaat maar mariewanna slikken en LSD roken, vuilak, gaat maar met je vuile smerigheid voor de tillevisie, gaat maar naar die jodemeid van Bouwman, vieze vuilak, ouwe mensen, hè, ken je wel!'
     De deur sloeg dicht en Tobia stond te kijken. Niet als enige; er waren nu hier en daar hoofden uit ramen gekomen en ook de taxichauffeur was niet van plan om iets te missen van het schouwspel.
     'Dat is de verkeerde deur!' hoorde Tobia roepen en hij zag A. uit het raam hangen. Haastig onttrok hij zich aan de publieke belangstelling en stommelde de trap op. Een lucht van petroleum, kattepis en zware shag kwam hem tegemoet. Boven stond A. op hem te wachten. Hij toonde hem de keuken, de WC en nog een klein kamertje dat er bij hoorde. Tobia keek er van op; de keuken deed hem vaag denken aan foto's uit de oorlog, maar toen lieten ze vast geen brood beschimmelen en kweekten ze geen champignons in het servies. De kattepislucht was in zekere zin een genade, want het vermoeden bestond dat het pand zelf stond te meuren. Ook de WC was opmerkelijk; daar zat een heer met een oosters pijpje en wazige oogjes op, die de bezoeker als Sinterklaas toewuifde. En in het kleine kamertje lag een jongen met een gitaar in bed, die 'Fuck off!' riep. Dat was Mike, vertelde A. niet zonder eerbied, een jongen die gedeserteerd was uit het Amerikaanse leger.
     'Elektriciteit en gas hebben we niet,' besloot A. zijn rondleiding. 'Dus we doen het maar met petroleum en zo.' Hij hield de deur van zijn woonkamer open. Daar zat een groot aantal mensen, voornamelijk op de grond. Marco Beile was er en Hansje Politicus en men was in verhitte discussies gewikkeld, dus niemand lette op Tobia. Die had zich, zoals we inmiddels weten, een enigszins andere voorstelling van zijn blijde intocht gemaakt. A. liet hem tenslotte nog de slaapkamer zien met het bed. Daar lag inderdaad een meisje in. Maar niet bepaald het kleine donkere wezentje dat Tobia zich had voorgesteld.
     'Dat is Toosje,' zei A. 'Ze is weggelopen.' Toosje keek even vuil naar Tobia en sliep door. In de hoek van de kamer stond een grote geblutste keukentafel, waarvan A. zei dat het zijn bureau was, een erfstuk waar Lodewijk van Deyssel nog aan gezeten had. Tobia hoorde er van op. Hij wist dat Van Deyssel een liefhebber was van krachtig proza, maar dat de befaamde letterkundige zijn woorden kracht bij placht te zetten door het tafelblad met een hamer te bewerken was nieuw voor hem. Een grote zwarte kater kwam binnen en bekeek Tobia misnoegd.
     'Zo poes,' zei Tobia, die erg op katten gesteld was, 'kom jij ook eens kijken?'
     'Mwroooowkngaaa!' meende de kat, tilde zijn staart op en spoot een straal pies tegen Tobia's bagage. A. schudde het hoofd. 'Dat is Peking, die zeikt nou eenmaal overal tegen aan. Een kwestie van wennen.' Hij voegde zich bij zijn gasten. Tobia bleef achter met Peking, de snurkende Toosje, een diepe verbazing en een adembenemende ammoniaklucht.
     Toen vermande hij zich, en trok snel het Nieuw Tenue aan om kennis te maken met A.'s literaire vriendenkring. Daar verwekte zijn verschijnen enige opschudding. Het spijkerpak was nog zo nieuw, dat het bij iedere stap kraakte en hem om het lijf zat als een harnas. Toen hij ging zitten bleef het spijkerpak min of meer staan en kwam de kraag van het jasje hem tot halverwege de oren. Tobia keek de aanwezigen van over de rand deskundig aan. Nu zou A. hem wel even voorstellen, waarna hij aan het gesprek kon deelnemen teneinde allen te verbazen met zijn scherpzinnige analyse van het probleem. Maar A. krabde zich in de baard, vatte James Joyce bij de oren en trok zich terug in een hoek, Marco Beile en Hansje Politicus waren net in een heftige discussie gewikkeld. Marco nam Hans het gebruik van het woord klootjesvolk kwalijk en zei dat dit niet strookte met de waardigheid van het proletariaat en dat Hansje dus niet zuiver was in de leer. Waarop Hansje zei dat Marco een dogmatische klootzak was. Daarna vielen ze beiden stil en begonnen de luid krakende Tobia waar te nemen. Ook de rest van het gezelschap bekeek hem hoofdschuddend.
     ''t Is wel erg nieuw, dat pak,' zei Marco Beile. Maar daarna vroegen ze inderdaad wat Tobia's opvattingen waren inzake Provo, Vietnam het Koningshuis en de Revolutie. Daar had hij zich al enige tijd terdege op voorbereid en hoewel met enige moeite, omdat het pak steeds stijver leek te worden, wist hij een beknopt aantal gemeenplaatsen te melden, waarop Marco antwoordde dat Tobia een politieke nitwit was in een gek pak en vervolgens schonk niemand meer enige aandacht aan hem.
     Omdat A. die nacht nog in zijn eigen bed sliep, moest Tobia het doen met de kamer van Mike de deserteur, die elders was. Daar lag hij de gehele nacht met zijn Tenue aan stijf als een plank te bed, terwijl zijn adem als een wolkje in het vertrek bleef hangen, aangezien het buiten vroor en er geen enkele reden was waarom het dan binnen niet zou vriezen. Peking liep daarbij als een turftrapper over het bed, luid grommend en blatend. Het dier bleek inderdaad een aanfluiting te zijn op het gebied van de bij katten zo spreekwoordelijke zindelijkheid; hij ging alleen op de bak als hij daar toevallig recht boven stond. Vanwege zijn ongecontroleerde schijterij was hij al eens met slacht bedreigd door Mike de deserteur. Waarop A. had gesproken, zeggende dat mensen die geweld gebruikten tegen dieren dat ook tegen mensen zouden doen en dus rechtse klootzakken waren, na welke woorden hij Mike ongelooflijk hard op zijn hoofd sloeg met de Memoires van Lenin. Dus rustte tijdens A.'s afwezigheid ook de verantwoordelijkheid op Tobia Peking voor de moordplannen van de door hem beschetenen te behoeden. Verder werd hem duidelijk dat een zeker aantal ongeregelde bezoekers tot de vaste boedel behoorden en dat het eigendomsrecht hier niet gold. Zodat hij niet verbaasd moest zijn als hij zijn bed bezet vond door Mike, die wegens zijn desertie als een woestijnheilige werd vereerd en gevoederd. Of wanneer zijn boeken en voedingsmiddelen door mompelende onbekenden werden weggedragen. Verder wees Marco Beile hem erop, dat hij als zoon van een rijke stinkerd van een dominee hier niets te vertellen had, aangezien hij woonruimte besloeg die eigenlijk toe kwam aan bezitlozen. Tobia vroeg zich heimelijk af, wat Marco hier als zoon van een rijke houthandelaar eigenlijk voor positie bekleedde, maar hij zweeg uit angst voor dom of rechts te worden aangezien. Ook had hij een keer per ongeluk Mike's paspoort in handen gehad en zich afgevraagd sinds wanneer Britse staatsburgers uit het Amerikaanse leger plachten te deserteren, maar hij nam aan dat hij hier als zoon van een kapitalist ook geen weet van had. Tenslotte had hij een keer gevraagd of men zijn privacy met het oog op mogelijk geslachtsverkeer niet een beetje kon ontzien en toen was hem voorgehouden hoe schril de betekenis van Tobia's geslachtsleven wel afstak tegen de noden van de derde wereld. Alleen met zijn bovenburen kon hij goed overweg, een Engels echtpaar. Timothy en Joan hadden geen last van ongeregelde inwoning, aangezien Timothy twee meter lang was en zo Brits als Gibraltar. Wat hij deed, bleef in het duister. Op zolder was een plaats van bijeenkomst van allerlei progressieve lieden, blijkbaar een enorm groot aantal, want Tobia merkte op dat er soms twintig mensen mompelend de trap bestegen en dat er een paar uur later twintig anderen mompelend naar beneden kwamen. Verder was er het gnomenpaar in de benedenwoning, een stel paranoïde bejaarden die nimmer de deur uitkwamen en iedereen te woord stonden met een pook. Marco Beile placht de oudjes aan te voeren als voorbeeld van de staat waarin de kapitalisten het proletariaat gedompeld hadden, maar volgens de eigenaar van een zuivelhandel in de straat waren het stinkerds die stierven van de poen en wat hem betrof mocht hen de strot worden afgesneden. Maar van meisjes of vrouwen had Tobia intussen nog niets gemerkt. Weliswaar kwam vooral Hansje Politicus wel eens met sterk minderjarige wezens aan die uit tehuizen waren ontsnapt, maar dat was sociale bewogenheid en had natuurlijk niets met sex te maken. De enige keer dat Tobia een vrouw ontmoette, was toen hij in bed lag en Toosje eensklaps binnenviel, reutelend en hoestend en zich begon uit te kleden onder het vertellen van een verhaal over haar jongste vechtpartij met de politie, in een vocabularium dat uitgebreide kennis van de geneeskunde in de middeleeuwen deed veronderstellen. Tobia wist dat Toosje zestien was, maar kreeg het uitzicht op een lichaam dat rijp scheen voor Monumentenzorg. Maar honger maakt harde bonen zoet en het Instrumentarium reageerde alsof Brigitte Bardot in eigen persoon bij hem in bed kroop. Toen was Toosje gaan zeuren over sigaretten en Tobia was zo goed niet of hij moest weer de broek aan en naar een automaat. Toen hij terug kwam, was hij uiteraard bronstig als een mammoet die bang is uit te sterven en dook hij met de piel vooruit de slaapkamer in. Daar vond hij de vogel gevlogen omdat ze, naar hij later zou vernemen, naar boven was gegaan, aangezien Marco wel sigaretten had. De toespraak die Tobia over deze gang van zaken hield deed Timothy zowel als de gnomen met bezems op de vloer, respectievelijk het plafond stampen. Waarna hij gierend de trap was afgezakt en tot sluitingstijd in het café was gaan zitten, de derde wereldoorlog afroepend over een ieder.
     Vergelijken we nu deze omstandigheden met de illusies die Tobia aanvankelijk had gekoesterd, dan moet het duidelijk zijn dat normale mensen zich al lang schreiend uit de voeten hadden gemaakt. Zo niet echter Tobia. Hij besloot een en ander naar eigen inzicht gestalte te geven en schroefde in de eerste plaats een knots van een Yale-slot op zijn deur. Dat hij hiermede de predikaten fascist en boerelul verwierf, legde hij naast zich neer. Vervolgens leerde hij Peking op de bak te gaan, nadat hij het diertje door een bevoegde dierenarts had laten behandelen, wat hem een delegatie opleverde van lieden die hem voor verkrachter van de natuur en dierenbeul uitmaakten, met de toevoeging dat hij zelf gecastreerd diende te worden.
     ''t Zou wèl een oplossing zijn,' sprak Tobia duister en gooide de delegatie er uit.
     Vanaf dat moment richtte hij uiteindelijk zijn vertrekken als hoofdkwartier in en begon van daar uit rooftochten door de stad, vast besloten zich op deze wijze van gezelschap te verzekeren.

Tobia's huisgenoten waren niet de enigen die ontevreden waren over zijn gedrag. Ook Ouwe Tobia werd gekweld door onzekerheden omtrent zijn zoons huidige status. Daar kwam nog bij dat Tobia's moeder slecht kon wennen aan de nieuwe toestand en voortdurend ongelukken vreesde. Niet alleen werd zij regelmatig midden in de nacht wakker van allerlei onheilsdromen, zodat Ouwe Tobia haar weer in slaap moest sussen, maar ook placht zij aan het ontbijt alle berichten aangaande ongevallen, moorden en verkrachtingen die in de krant stonden hardop voor te lezen, waarna ze gewag maakte van de waarschijnlijkheid waarmede Tobia aan één dezer calamiteiten ten offer zou vallen.
     Ouwe Tobia werd hier erg nerveus van en de toestand verergerde nog nadat zijn zoon een weekend thuis was geweest. De vader was opgeschrikt door het verschijnen van een Mercedes, waarvan de chauffeur saluerend het portier opende, teneinde een in cowboypak gestoken viezerik uit te laten met DE WAARHEID onder zijn arm en de woorden: 'Nou Kees, tot ziens dan maar!'
     Tobia's moeder had er uiteindelijk sterk op aangedrongen dat Ouwe Tobia eens persoonlijk zou gaan kijken in Amsterdam, maar hem zat sedert het partijtje Fakkeloor de schrik nog te diep in de benen. Daarom zocht hij naar een onopvallende waarnemer en het leek hem dat Sacco Hartog, die immers zo'n door en door fatsoenlijke jongen was, die taak het best op zich kon nemen. Waarom Ouwe Tobia dat dacht, bleef duister. Vermoedelijk had het iets te maken met Sacco's double-breasted. Iemand met zo'n pak aan kon immers niet anders dan hoogstaande morele principes hebben? Dus ontbood hij Sacco in zijn studeervertrek en legde hem met veel strijkages de situatie uit.
     'Ga Tobia eens opzoeken,' teemde de vader, 'neem een flesje wijn voor hem mee of een leuke attentie en kijk zo onderhand eens hoe 't met hem gaat en of het hem aan niets ontbreekt.'
     Sacco Hartog dacht snel na. Hij had Ouwe Tobia verregaand door, maar liet niets merken en besloot er uit te halen wat er in zat. Hij hief dus een lamentabel verhaal aan over Wieteke en hoe node hij haar miste en Ouwe Tobia, die op zijn beurt Sacco zeer wel in de gaten had, kon niets anders doen dan hem zijn steun en bemiddeling in het conflict beloven. Sacco vond het erg slim van zichzelf, liet zich sigaar en Bokma smaken en beloofde terug te komen met een uitvoerig verslag, waarbij hij er speciaal op zou letten wie de huisbewaarder was van het pand, welke Tobia's naaste vrienden waren, op welke stand het perceel gelegen was en hoe het met bewassing en voeding stond. Zeer in zijn nopjes met het feit dat hij er in was geslaagd de kerk voor zijn karretje te spannen, stak hij zich in een smetteloos Stijlgroep Groningen-kostuum, compleet met vest, zette voor de gelegenheid een groene zonnebril op, deed zijn gemzelederen autohandschoenen aan en stoof in zijn moeders auto weg, vastbesloten er bij Tobia thuis een voedzame avond van te maken met vele hapjes en drankjes, waarbij een goed verteld verhaal over zijn vaders bezoek aan Hongarije niet zou misstaan.

Om de hoek van de straat waar Huize Kut in gelegen was, bevond zich een politiepost. De scepter daar werd gezwaaid door inspecteur Luutpier, een in het vak vergrijsde politieman. Inspecteur Luutpier behoorde tot de lichting politiemensen die als verzetsheld was begonnen of juist als het tegenovergestelde. Luutpier bijvoorbeeld had zich tijdens de bezetting in wapengebruik geoefend door onder in een keukenkast gezeten een stengun uit elkaar te nemen en weer in elkaar te zetten, met één oor naar Radio Oranje luisterend en met het andere naar mogelijk onraad. Helaas had hij nooit de kans gehad om zich bij ondergrondse acties te kunnen inzetten, maar op 5 mei was hij als eerste de straat opgerend, in een te wijde overall en met een verouderde helm op het hoofd, teneinde iedereen te arresteren die hem in de afgelopen vijf jaar verdacht was voorgekomen. Nadat hij de oude heer Birrema bijna voor zijn kop had geschoten omdat zulks volgens hem door de Duitsers was nagelaten, kwamen er twee hoofdschuddende Canadese MP's die hem het wapen af namen. Daarna liep hij nog een tijdje met samengeknepen billen en een bandje om zijn arm door de stad en toen was dat ook alweer voorbij. Sedertdien zat hij met het idee dat veiligheid en orde in het vaderland slechts behoed konden worden dankzij de inzet van hem, Luutpier en vooral nadat hij op een reünie van oud-verzetsstrijders Sir Winston zèlf de hand had gedrukt, was hij gaan dromen van een nieuwe bezetting, nu eventueel door de Russen, waarna hij, Luutpier, bij de bevrijding dan als hoofd van een tankbrigade in de bevrijde stad zou worden ingehaald. Dit even om de psychologische achtergrond van Luutpier en zijn mede-pieren te verklaren. Natuurlijk had Luutpier Huize Kut al lang in de gaten en had er danig de pest over in.
     Hem was uitgelegd dat je niet zomaar mensen uit een huis kunt zetten, ook al zitten ze er niet legaal in. Maar aan mensen die zoiets deden was natuurlijk een steekje los en dus zette Luutpier de rechercheur Klomp in, die het perceel gedurende vierentwintig uur waarnam vanuit een drankwinkel. Het rapport dat Klomp daarna inleverde was uiterst duister en maakte voortdurend gewag van 'personen behorende tot de mannelijke kunne' die het pand betraden en 'vrouwspersonen of minderjarigen' die het verlieten en tenslotte van 'Surinamers of althans negers' die gesignaleerd werden. Een simpele rekensom leverde de volgende uitkomst op. Gegeven het feit dat het pand in die vierentwintig uur betreden was door vijftien personen van de mannelijke kunne, drie vrouwspersonen, twee minderjarigen en vier Surinamers of althans negers, terwijl er slechts vier personen naar buiten waren gekomen, moesten er dus minstens eenentwintig personen, al dan niet tot een kunne behorend, binnen zijn. De volgende dag had Klomp zich geposteerd in de zuivelhandel aan de overkant en toen had hij nog twaalf mensen naar binnen zien gaan. Daarna was er één naar buiten gekomen, van de mannelijke kunne, die hem vroeg waarom hij niet gewoon binnenkwam in plaats van als misplaatste Edammer tussen de eieren en de yoghurt te staan loeren. Luutpier, dit vernemende, gaf daarop de rechercheur Kiekens order het perceel te betreden en eventuele misdadigers op heterdaad te betrappen. Kiekens belde eerst aan bij de gnomen en kreeg na het noemen van het woord 'politie' een geweldige klap met de pook. Hierdoor verbitterd snelde hij de trappen op en trof op de tweede verdieping een Engelstalige buitenlander aan, in bed met een vrouwspersoon. Timothy, die met zijn vrouw een beetje lag te suffen, zag een man van middelbare leeftijd binnen vallen, die hem toesnauwde: 'Ha, minderjarig, huh? Aankleden en meekomen, politie!' Timothy was, twee meter lang, waardig uit bed gestapt en had met de woorden 'Yes, very intresting!' Kiekens bij kruis en kraag gevat en hem alle trappen af gesmeten. Terwijl Luutpier zich nog bezon op tegenmaatregelen, kreeg hij telefoon van het hoofdbureau. Zijn chef aldaar liet hem weten dat hij zojuist van de Britse ambassade had vernomen dat men weliswaar hoge achting had voor het Nederlandse overheidsapparaat, maar tegelijkertijd liet doorschemeren dat Hare Majesteits regering 'verontrust' was door het ongevraagd betreden van de privé-vertrekken van Sir Timothy, 12th Earl of Puddington. En Luutpier, die Sir Winston zèlf de hand had gedrukt, sprong in de houding voor de telefoon en gaf Kiekens op zijn donder. Vervolgens werd hem klaar, dat mede gelet op de seniliteit van de parterrebewoners, het kwaad op de eerste verdieping moest worden bedreven. Dat het huis een zolder had, vergat hij. Dus legde hij zich toe op het voorbereiden van een officiële inval op grond van de verdenking die gerezen was tegen de inwoners van het pand, die zich, gezien hun haardracht en kleding, vermoedelijk schuldig maakten aan minderjarigheid, ontucht en verdovende middelen, om van de eventuele Surinamers of althans negers nog maar te zwijgen.
     Inmiddels had Tobia zijn woonstee verlaten voor de dagelijkse tocht door de stad. Ditmaal was hij van plan om het Leidseplein nog eens af te zoeken naar mogelijke alleenstaande dames, die op de een of andere manier belang stelden in een nieuwerwets geklede dichter. Op de trap werd hij staande gehouden door Toosje, die scheurend begon te hoesten en hem smeekte om enige consideratie. Ze had in twee dagen niet geslapen, zou ze niet even in Tobia's bed mogen. Tobia zuchtte. Natuurlijk, de progressieve concentratie op zolder was Toosje met haar eeuwige litanie over vader die dronk en moeder die met oom in bed lag, alsmede haar ongerichte driftleven, moe geworden en nu kwam ze weer afzakken. Dat noemde zich sociaal voelenden! Hij, Tobia, maakte het nobele gebaar om Toosje de sleutel te geven van zijn appartement. Hij hoopte wel dat ze tijdig opkraste, want hij had geen zin meer in Toosje, sinds hij haar vervallen lijfje gezien had. Toosje hing een tijdje aan zijn nek en loofde hem bovenmate en vervolgens besteeg Tobia met een aureool van sociale rechtvaardigheid de tram, in de hoop zich elders verdienstelijk te kunnen maken.
     Toen hij even later langs Reynders liep, meende hij een bekend gezicht te zien. Hij wilde eerst doorlopen, hij zag niets in Reynders, waar het altijd overvol was en waar nooit iets gebeurde. Maar voor de zekerheid ging hij even kijken en herkende een zwaar beschilderd meisje met allerlei edelsmeedwerk om haar hals, die in een hoekje een boek zat te lezen. Het was zowaar Gonnie Koriander, die bij hem op school een klas lager zat. De laatste keer dat hij haar gezien had, droeg ze nog een terlenka plooirok met schotse ruiten en van die platte schoenen met een cent er in en een houtje-touwtje. Een dracht, die omstreeks 1960 opgang maakte, maar die door de dochters van de Haarlemse beter gesitueerden nog tot laat in de jaren zestig werd gehandhaafd. Maar kijk, nu had Gonnie plotseling piekhaar en opvallend veel zwart in haar kleding en getuige de rouwranden om haar ogen probeerde ze de huidige trend te volgen. Toen ze Tobia zag, begon ze te stralen als een prinses die uiteindelijk de prins binnen ziet komen.
     'O, wat leuk je te zien! Hoe gaat het met jou? Wat heb je een goed pak aan!' jubelde Gonnie.
     Tobia hoorde er van op. Het was de eerste keer dat iemand zich lovend uitliet over het Tenue.
     'Schrijf je nog steeds? Woon je in Amsterdam?' vroeg ze. Ze zat hem gretig aan te staren, alsof ze jaren op hem had zitten wachten. Tobia serveerde op nonchalante toon een verhaal over zijn huidige status, waaruit hij tevoorschijn trad als een jong geëngageerd auteur, hoofdbewoner van een artistiek pand waar tal van vooraanstaande literaire en politieke figuren geregeld over de vloer kwamen, kortom, hij schetste een dergelijk beeld als hij destijds zelf geschapen had. Hij verwachtte overigens niets van het contact met Gonnie. Haar vader dreef een zaak in sanitair en verlichtte 's avonds zijn tuin door middel van metalen paddestoelen met lampjes erin, dat zei genoeg. Maar Gonnie hing aan zijn lippen, slaakte kreetjes van verrukking en zei dat het haar zo enig leek om in Amsterdam te wonen.
     'Je komt hier zeker vaak, hè?' zei ze. 'Ken je Remco Campert ook en die anderen... Vinkenoog en Mulisch?' Tobia zei dat hij ze wel eens zag. Hij zoog snel een paar anecdoten uit zijn duim, waarin de betreffende auteurs een schilderachtige rol speelden en begon met het innemen van pils. Jammer dat hij zich had laten strikken, de blits maken bij domme schoolmeiden was misschien vroeger leuk.
     'Wat geweldig moet het in Amsterdam zijn,' mijmerde Gonnie. 'Gewoon lekker vrij op kamers wonen en doen wat je wilt. En goeie feesten met artiesten en zo.'
     Tobia fronste de wenkbrauwen. Hij had dit soort lulkoek eerder gehoord, maar waar ook al weer?
     'Ik wil naar de Academie,' babbelde Gonnie verder, 'maar Pa doet natuurlijk reuze moeilijk en zo, je kent dat wel.' Tobia kende dat inderdaad. Hoe langer hij naar Gonnie keek, hoe sterker bepaalde vermoedens werden. Toen ze even naar de WC was, wierp hij een steelse blik in haar tas, op het boek dat ze had zitten lezen. Jawel, hoor, HOOGSEIZOEN van Simon Vinkenoog. Het werd Tobia wonderlijk te moede. Hij herinnerde zich zijn eigen verwachtingen ten aanzien van artistiek Amsterdam en daar zat precies zo'n mafketel voor hem, maar dan van de andere sekse. Natuurlijk liep ze rond met allerlei overspannen fantasieën over vrije liefde en zo. Nou, dat kon dan. Een Agressief-teeldriftig plannetje van ongekende eenvoud en simpelheid kwam in hem op. Hij zou deze onbedorven ziel, als was in zijn handen, eens even een nummertje Amsterdam laten zien, geheel in overeenstemming met haar verwachtingen. Een etentje in de Grot, een slecht maar goedkoop artistiek eethuis, waar een door verloren gegane idealen geteisterd echtpaar de met knoflook verhulde culinaire ongevallen grauwend op je bord smeet. Authentieker kon het niet. Dan konden ze misschien nog even naar Hans en Grietje, waar hij haar dan met enig geluk een paar auteurs in natura kon tonen en dan op naar Huize Kut, waar hij haar achter de kapitalistische zekerheid van het Yale-slot een dieper inzicht kon geven in de revolutionaire gedachte. Toen Gonnie terug kwam, was Tobia al weer zo hitsig als een oude aap en hoorde de bekende trompetten schallen.

Tobia was zich natuurlijk geenszins bewust van de belangstelling die door uiteenlopende personen en instanties voor zijn onderkomen werd gekoesterd. Zo zaten inspecteur Luutpier en de met verband omwikkelde en zeer wraakzuchtige rechercheur Kiekens samen achter de ruit van een verkeerd geparkeerde auto onopvallend te zijn en raakten in staat van grote opwinding toen ze een persoon van de mannelijke kunne uit een luxe wagen zagen stappen.
     'Moet je 's kijken, Kiekens,' hijgde Luutpier, 'dat type heeft fijne spullen aan. Wat moet ie daar in die bende?'
     'Hij belt bij die ouwe mensen aan,' rapporteerde Kiekens. Luutpier, die in het geniep menig detectiefje placht te lezen, verbeeldde zich dat hij een onfeilbaar instinct bezat voor het waarnemen van misdrijven en legde een vinger langs zijn neus.
     'Een afleidingsmaneuver!' zei hij. 'Ja, beslist! Zogenaamd bij het verkeerde adres aanbellen, om te verkennen of de kust veilig is! Let op mijn woorden!'
     'Nou krijgt ie met de pook op zijn hoofd,' stelde Kiekens niet zonder leedvermaak vast. Ademloos volgden beide politiemannen het tafereel.
     'Kiek eens, Kijkens, moet je kieken!' stotterde Luutpier, 'hij haalt een pak uit de auto!'
     'Natuurlijk!' riep Kiekens, 'een dieler! 't Is een dieler!'
     'Nee,' wierp zijn chef geërgerd tegen, want tenslotte maakte Maigret altijd de slimme gevolgtrekkingen en niet Lapointe, 'nee, ik zal je 's wat zeggen. 't Is een handelaar in verdovende middelen!'
     Sacco Hartog, want die was het natuurlijk, beklom inmiddels de trap met onder zijn arm een pakje waarin een assortiment fijne delicatessen en wreef zijn hoofd, terwijl hij met stijgende beklemming de geur van verval opsnoof die in het pand hing en klagelijk 'Tobia! Tobia!' riep.
     'Kom d'r in!' riep een stem van boven. 'Hij is er niet, maar hij zal wel terugkomen.'
     Sacco betrad blazerig en schichtig de kamer, zag een door petroleum verlichte opslag van meubels en op een bed in de achterkamer een meisje in onderbroek, dat hem nieuwsgierig aankeek. Toosje had alles verwacht, behalve een lefgozer in een blitspak en kwam vraatzuchtig overeind.
     'Haaaa, Dzjeems Bond!'

Onder het eten inventariseerde Tobia zijn slachtoffer zorgvuldig. Hij was reeds te lang in het vak om zoals vroeger voor onthutsende verrassingen geplaatst te worden.
     Hoe laat moest zij thuis zijn?
     'Dat kan me niet schelen. Voor mijn part kom ik helemaal niet thuis!'
     Aha, verzet tegen de ouders en verwekkers, lekker alles doen wat Pa verboden heeft. Nou, hij nam niet aan dat haar vader haar vleselijke gemeenschap met auteurs had aanbevolen. Hoe voer zij de laatste tijd wat betreft haar verkering?
     'Ik ging een tijdje met Buco, een beeldhouwer.' Ja, ja, Buco. Een van de weinige artiesten die Haarlem rijk was, exposeerde regelmatig slecht gerecenseerde plastiekjes in de Vleeshal.
     'Maar hij wou met me naar bed!' Alarm! Tobia legde zijn lepel neer en wierp een duistere blik op Gonnie.
     'Nou ja,' stamelde ze, 'ik bedoel dat ik het nog nooit gedaan had en zo, ik was nog zo jong, begrijp je?'
     Nee, Tobia begreep het niet. Hij gaf een lezing over de noodzakelijkheid van seksuele ervaring, waar hij zelf van opkeek. Gonnie hoorde hem met tintelende ogen aan. Tobia nam haar hand en lulde onverdroten verder over alles wat los en vast zat en prees zich intussen gelukkig met deze geslaagde situatie. Daar had hij me even een kersverse maagd geladen, een artikel waar ze hier in Amsterdam met hun grote mond niet eens aan konden komen. Wat heet, Gonnie zag er voortreffelijk uit, daar zou hij eens twee vliegen in één klap slaan: een artistiek vrouwtje, dat tevens de dochter was van een rijke closethandelaar! Hij bedacht zich met schrik dat Toosje misschien wel in zijn bed lag en het ware pijnlijk een nog niet in de Amsterdamse zeden en gebruiken ingewijde te moeten uitleggen waarom hij plotseling een ouwemannetjes-achtig wijfje in zijn bed had. Hans en Grietje sloeg hij maar even over, wie weet welke mensen hem dan weer voor de voeten liepen. Hij laadde zijn vangst haastig in een taxi en spoedde zich Kutwaarts. Hij leunde met de totaal van de kaart geraakte Gonnie in zijn armen in de kussens en neuriede Mozart, terwijl de lichtjes van Amsterdam voorbij schoven. Voor het eerst herkende hij de stad weer zoals die geleken had in zijn schooltijd. En onwillekeurig moest hij ook denken aan de laatste keer dat hij met een verovering achter in een auto gezeten had. Dat was na het feestje bij Fakkeloor geweest, waar hij zijn oude vader had achter gelaten, die na zijn val van de trap met kindse blik een glaasje cognac nuttigde met zijn hoofd in de schoot van Floortje Fakkeloor. Ouwe Tobia had toen zonder het te weten een ramp voorkomen, want toen in de vroege morgen de politie op het lawaai afkwam, had men Doom'nee naar de deur gedragen en aan de verbaasde agenten getoond, die daarop salueerden en verdwenen. En inmiddels lag Tobia achter in de karos van Ludovic met Lore in zijn armen, die voortdurend vochtig steunde. 't Kapitool was in de eerste stralen van de zon als een surrealistisch decor uit de nevel opgerezen en Ludovic had de zaak als gewoonlijk weer met meesterhand geregisseerd. Er stond een gedekte tafel op het terras en zo hadden ze om zes uur 's morgens een ontbijt genoten met verse eitjes, zalm en koude kip. 'Om in stijl te blijven,' had Ludovic gezegd, 'zullen we champagne schenken. Jullie waren zo heerlijk decadent bezig daar. Wie decadent doet, moet het ook maar blijven.'
     JWS had voorgesteld om de champagne te drinken uit de schoenen van de dames. Ludovic had hem niet eens aangekeken.
     'Champagne,' had hij gefluisterd, 'is een licht mousserende witte wijn, die koel wordt geschonken. Gekoeld, dat wil niet zeggen: met ruw geweld tot onder het vriespunt gejaagd, zoals in bepaalde kringen wordt gedacht. En champagne schenkt men in een zogenaamd fluitglas, mijne vrienden. En voor wat betreft de muziek.... een lauwe, wolkenloze ochtend, de zon door de bomen....kijk, een parvenu zou Vivaldi voorstellen. Of erger nog, Albinoni. Zoals jullie natuurlijk aanvoelen is de enige muziek die nu passend is, de zang van de vogels.' Ludovic draaide zich om en hief zijn glas naar de zon, die een oranje vlam door de donkere sparren zond.
     'Maestro....' En in de stilte na deze voor hem ongewoon lange tirade barstte een overweldigend vogelkoor los, jubelend van alle kanten. Helemaal buiten zichzelf en onzeker van de grens tussen bewust waarnemen en fantaseren had hij met Lore door de tuin gelopen. De ogen hadden in het grijs rond de verwijde pupillen een lijntje violet. De zwanen in de vijver staarden kwijnend naar hun eigen spiegelbeeld. Het was net een heel oude droom, hij herkende de halfslaapstemming uit zijn kinderjaren, het niet weten waar de werkelijkheid begint. Toen ze in bed lagen en de zon door de oude blinden streepjes in de kamer projecteerde, had Tobia Lore aangekeken en gezien dat ze, zoals iedereen en hijzelf niet in de laatste plaats, verwachtte dat hij het nu met haar ging doen. Maar hij had het oude floers gezien dat over haar ogen trok en had haar magere handen gestreeld en de lijnen op haar gezicht, en in plaats van zich onder triomfgeschal op haar te storten had hij haar toegedekt en haar de kinderverhaaltjes verteld die hij zich van zijn grootmoeder herinnerde, tot ze in slaap gevallen waren.
     Die middag had hij haar nog even het huis laten zien, terwijl Ludovic zich met zijn viool opgesloten had in de torenkamer. Ze hadden een tijd lang niets tegen elkaar gezegd, tot in de verzakte orangerie achter het huis, waar verwilderde tomatenplanten langs de gebarsten ruiten klommen, een kunstmatig oerwoud. Lore stond met haar rug naar hem toe en keek naar buiten.
     'Waarom heb je het niet met me gedaan, zoals iedereen?'
     Hij had het antwoord met geen mogelijkheid kunnen bedenken. Ze had zich omgedraaid en zich even aan hem vastgeklemd - als een drenkeling aan een stuk hout, dacht hij.
     's Avonds stond ze weer lachend achter de bar, met geschilderde staarogen. En Tobia was zonder iets te drinken weg gegaan en had zich pas de volgende dag in machteloze woede bezopen in een oudemannencafé. Het gebeurde had enig dichtwerk opgeleverd en verder had Tobia tegen zijn gewoonte in gezwegen als het graf. En soms had hij het idee dat iets van de grijze berusting in Lore's ogen sindsdien ook in zijn eigen blik lag, wanneer hij in de spiegel keek. Maar dat kon ook verbeelding zijn.

Zo, is de lezer tevreden? Mooi, dan gaan we verder. Tobia, in romantische stemming, betrad met Gonnie, die een beetje wit om haar neus zag van opwinding, het Dichterlijk pand. Hij tastte met zijn reservesleutel naar het slot. Dat Toosje niet gereageerd had op zijn kloppen, stemde hem hogelijk tevreden. Mooi, die was opgerot. Maar het verbaasde hem dat hij het slot niet kon vinden en die verbazing sloeg om in ongerustheid toen hij de deur zomaar open kon duwen. Hij mompelde verontschuldigingen tegen Gonnie en tastte naar de lamp en de lucifers. Dat ze geen stroom hadden was soms erg onhandig.
     'O, wat énig!' riep Gonnie. 'Olielampen! Geweldig!'
     Tobia trapte op iets dat kraakte. Als Peking nu maar niet gescheten had en als de kachel het nog maar deed. Er was licht. Gonnie bekeek de Tobiaanse vertrekken met stijgend enthousiasme. Ze gaf een opgewonden gilletje bij het zien van de uit sinaasappelkisten opgebouwde boekenkast, zuchtte diep bij iedere scheur in de muur en raakte in extase bij het beschouwen van Lodewijk van Deyssels behamerde meubel. Ondertussen schopte Tobia haastig Toosjes gebruikte maandverband onder het bed en rook met tegenzin aan de lakens. Nou, als hij nog maar schone had. Stel je voor dat hij zelf zo rook als zijn lakens, dan kon hij zijn succes beter gaan beproeven bij de kleine roofdieren in Artis. Gonnie probeerde Peking te vangen, die vol kwalijke vooroordelen onder een kast zat en het klauwtje toonde. Ze sprong op en keek stralend naar Tobia.
     'Wat een fijn huis! Wat woon je hier eindeloos!'
     Het paradijs was voor haar open gegaan. Maar Tobia stond als een zoutpilaar in de kamer. Voor hem hadden zich geheel andere perspectieven geopend. In de eerste plaats hing het Yale-slot, samen met een deel van de deurpost, aan een schroef. Men had zich blijkbaar met geweld toegang verschaft tot zijn vertrekken. Hij nam zich voor, de zolderprogressieven duchtig onder handen te nemen. In de tweede plaats was daar het ding waar hij op getrapt had: een zonnebril met een gouden montuur en gebarsten groene glazen. Een spoor! Welke zonderling had een dergelijk geval op zijn neus? Vreemd, buiten Hansje Politicus, die een getinte fondsbril droeg, zou niemand van de hem bekende lieden ooit zo'n opzichtige fok voeren. Terwijl hij koffie zette, maalde zijn brein koortsachtig. Wat had dit allemaal te betekenen? Verdorie, dat gedoe was niet goed voor de zaadjes. Hij stond hier op het punt om de zege van zijn leven te behalen, geen kleine muizenissen zoals ingebeukte deuren en platgetrapte brillen mochten hem nu weerhouden. Hij ging naar Gonnie toe en gaf haar een inleidende kus. Zo, nu ging het dan gebeuren. Op dat moment verscheen een comité van belangstellenden in de deuropening, bestaande uit Hansje Politicus en Mike de Deserteur. Tobia gromde, uitgerekend nu kwamen die ellendelingen hem storen en hij kon de deur niet meer op slot doen. Tot zijn verwondering nam Hansje een bijna eerbiedige houding aan. Tobia keek vuil.
     'Hebben jullie mijn deur ingetrapt?'
     'Nee, de politie!' Tobia begreep dat hij nu door de medebewoners van het pand als volwaardig werd beschouwd, maar hij vroeg zich stomverbaasd af wat de politie dan tegen hem kon hebben. Toen kwam het verhaal. Er was die middag een rechts gekleed persoon gekomen, die naar hem had gevraagd, die bij Tobia binnen was gegaan en daar Toosje had getroffen. Men had de persoon even later met dure stem om hulp horen roepen, maar daar geen aandacht aan besteed, omdat Toosje nu eenmaal pakte wat ze hebben wilde. Er was enig hijgen en steunen vernomen en toen werd ineens de deur platgelopen door een tien man sterke politiemacht met Luutpier voorop. En daarna was de hel losgebroken, men had het geroep van de dure persoon gehoord die een advocaat eiste en het gekrijs van Toosje, in wier betoog cholerapatiënten de boventoon voerden. Er was ook gevochten en daarna was de gehavende VVD-er samen met Toosje in een politiewagen afgevoerd. Een verklaring voor het geval had men niet kunnen vinden. Toosje werd gemiddeld twee keer per week opgeveegd, maar waarom moest die dure jongen het ontgelden?
     Tobia was zeer bleek geworden. Hij keek uit het raam en zag de auto die beneden geparkeerd stond. Dat bevestigde zijn bange vermoeden. Sacco! De lul! Ach jezus, vermoedelijk hadden ze Sacco aangetroffen tussen de benen van Toosje, wier avances gewoonlijk alleen met een zwaar voorwerp konden worden afgeweerd. En Sacco was niet de gezagsgetrouwe figuur die men in een dergelijk kostuum vermoeden zou. Sacco was een Fries en iedere agent wekte in hem de blinde drift op, waarvan dat volkje het geheim wist. De keren dat Sacco vroeger in de boeien was geslagen nadat vier agenten hem tenslotte tegen de straat hadden gewerkt omdat zijn achterlichtje het niet deed, waren niet te tellen. Maar het erge was dat ze Sacco alleen maar hadden meegenomen omdat hij bij Tobia op bezoek wilde. Tobia stond voor een moeilijke keuze. Sacco laten zitten en de vruchten plukken van zijn kostelijke verovering? Of de dame naar huis zenden en naar het bureau gaan om te vragen wat er aan de hand was, met alle risico's van dien? Eindelijk, voor de eerste keer in zijn leven, stond hij met geheven sleuteltje voor de poort van het paradijs en nu zou hij op het laatste moment moeten opgeven vanwege zijn in de handen der Filistijnen gevallen vriend? Hij dacht een moment na. Toen wendde hij zich tot Gonnie en het comité.
     'Wacht even, ik ben zo terug. Even iets regelen!' Het was Tobia te moede of alle bazuinen en violen en het complete orkest van Metro Goldwyn Mayer op de achtergrond speelden terwijl hij, de Held, met vastberaden trekken in het trapgat afdaalde. Hansje Politicus sloot de deur achter hem en schudde het hoofd.
     'Die zien we voorlopig niet meer terug.' Het klonk als een grafschrift. Gonnie zat op het bed en keek met grote ogen naar Hansje en Mike, die baardplukkend en aan hun gulp prutsend aantraden om kennis te gaan maken met de jonge weduwe, die hun op zo'n heroïsche wijze omgekomen kameraad achterliet.

De koffietafel was gedekt en Ouwe Tobia las zijn krantje onder het genot van speculaas en koffie. Al met al was hij niet ontevreden met zichzelf, in afwachting van Sacco's beloofde telefoontje. Ach, die zou wel uitslapen. De jongelui waren natuurlijk de stad in geweest, het was laat geworden. Sacco was vermoedelijk blijven slapen, hij kende dat. Ouwe Tobia glimlachte teder. 't Was toch prettig om iets van je eigen jeugd in je kind terug te zien. Wat zijn belofte aan Sacco betrof, hij zou zo bij gelegenheid de ouders van Wieteke wel eens wijzen op de waarde van een zo hoogstaande jongeling als Sacco en ze verzekeren dat een dergelijke schoonzoon niet meer te vinden was.
     De telefoon ging. Aha, dat was Sacco.
     'Korianders Sanitair, ik verbind u door.' Klik, stilte. Ouwe Tobia fronste de wenkbrauwen. Wat moest die loodgieter van hem? O, de nieuwe badkuip zeker.
     'Bent u daar? U spreekt met Koriander. U moet eens even naar mij luisteren!'
     Zeg, wat verbeeldde die vent zich? Vanwege die badkuip!
     'Mijn dochter is vannacht overstuur thuis gekomen. Zij is schandalig behandeld. Ze hebben haar verdovende middelen gegeven. Ze is lichamelijk betast. Ik wil niet in details treden!'
     Die was gek geworden! Wat had hij daar mee te maken? De Korianders waren katholiek, waarom belden ze de pastoor niet?
     'Ja meneer Koriander, ik begrijp niet goed...'
     'Dat neem ik graag aan. Maar dit is gebeurd in het huis van uw zoon. Zij is daar bijna...op een haar na....'
     Ouwe Tobia trok grijs weg. Wat had de onbarmhartige God nu weer voor een Jobskwelling in petto voor Zijnen dienstknecht?
     'Maar wat heeft mijn zoon dan gedaan?'
     'Die was er niet bij! Die heeft haar meegelokt en daarna aan haar lot overgelaten en toen hebben de nozems of de provo's of hoe dat heet tegenwoordig, haar gebruikt!'
     'Mijn zoon lokt geen meisje mee!' Die doet er wel wat anders mee, dacht Ouwe Tobia paniekerig.
     'Ik eis een verklaring! Ik zal stappen ondernemen!'
     Ga maar op je eigen pot zitten, brutale loodgieter, dacht de vader. Als Tobia er niet bij was geweest, kon hem niets overkomen. Toen de tierende sanitairhandelaar had neergelegd, belde Ouwe Tobia de ouders van Sacco. Die bleek niet te zijn thuis gekomen. Ten prooi aan allerlei bange gevoelens waar hij zijn echtgenote geen kennis van wilde laten nemen, ijsbeerde hij door de kamer. Het was fraai! Daar had hij een door en door fatsoenlijke jongen in een keurig pak afgevaardigd en het resultaat was dat hij de volgende ochtend werd opgebeld door een wildvreemde die hem moord en doodslag berichtte. Er bleef maar één ding over: in de auto en gaan kijken wat er aan de hand was. En ditmaal met open vizier en geen gesluip meer! Wee het gebeente dergenen die hij aantrof in zonde en overspel! Hij stapte in zijn auto met het gevoel dat hij nu de mislukte Fakkeloorse zending kon goedmaken. Eigenlijk had hij toen verdiend dat de Here een grote vis zond om hem op te slokken. Maar de Here ging kennelijk met Zijn tijd mee en hield het op een badkuipenspecialist.

Na veel zoeken en vragen vond Ouwe Tobia de straat en bekeek met afgrijzen het pand. Geen wonder! Wie weet hoeveel vrouwen daar al waren verkracht! Dat woord op de deur! Hij deed een schietgebedje en stapte toen vastberaden op de deur af. Boven hem ging een raam open en hij zag een hoofd met warrig haar en een grote zwarte kater, die alletwee naar hem keken.
     'Laat af, Beëlzebub!' gromde Ouwe Tobia.
     'Mrouwouw!' riep de kat.
     'She isn't here, fuck off!' riep het hoofd. De deur ging open, op een kier.
     'Wat mot je?' informeerde de oude heks, die hem mummelend aankeek. Daar had je zeker de portierster van deze hoerenkast. Maar een dienstknecht des Heren kende geen aarzelingen.
     'Mevrouw, laat mij binnen! Ik moet mijn zoon spreken!'
     'Vort, naar je ouwe moer, rot op hoor! Arie, gaat de pook vatten! Gaat weg, ouwe teringlijer, gaat weg met je dure praatjes, naar je bende!'
     Ouwe Tobia beet zijn kaken op elkaar. Eerbied voor de ouderdom, maar er waren grenzen en de ure der tempelreiniging was daar. Hij schoof de heks terzijde.
     'Hellup, moordenaars! O god mensen, ze steken ons verrot, me huis uit godverdomme! Sla 'm op ze flikker, Arie!' Hetgeen Arie deed. Ouwe Tobia, met de hoed over de ogen, tuimelde achteruit en brulde als een stier. Op dit moment kwamen de nog steeds op post staande rechercheurs Kiekens en Klomp aanrennen. De gnomen, ziende dat er nog meer kerels waren, maaiden met pook en vuist in het rond, terwijl Ouwe Tobia zich het hoofd wreef. Kiekens zag zijn kans schoon, trok een gummiknuppel en sloeg de bejaarden vierkant de deur in. Kunsttanden vlogen in het rond. De progressieve zolderbewoners, die een en ander hadden gevolgd, begonnen te schreeuwen.
     'Fascisten! Verdomde fascisten! Moordenaars! Ouwe mensen slaan! Zwijnen! Gestapo!'
     Een kattebak, een bloempot, lege flessen en blikken vlogen naar beneden. Klomp, met snel benenwerk ontsnapt aan Pekings toilet, rende naar de auto en vroeg om assistentie. Ze troffen het slecht want er was die dag op zolder een grote vergadering van activisten en die kwamen nu allemaal naar buiten en begonnen een geweldloze demonstratie, die door de toegesnelde politie verkeerd begrepen en navenant onderdrukt werd.

Inspecteur Luutpier hing als een zak meel over zijn bureau. Het interesseerde hem allemaal niet meer. Ze deden maar. Hij had het bericht van de vijandelijkheden zojuist ontvangen en het hoofdbureau om versterking gevraagd. Zelfs hier om de hoek kon hij de sirenes horen en de geluiden van brekend glas en splinterend hout. Daarbij was hem gemeld dat de pers, VRIJ NEDERLAND en HET VRIJE VOLK voorop, fotograferend aanrukte. Hij zag de koppen al voor zich - Politie Slaat In Op Bejaarden - Kamerlid stelt vragen - Krepeergevallen in Amsterdamse Afbraakbuurt met Geweld Verjaagd. Zijn chef, commissaris Dinteloord, had hem gebeld en bittere woorden gesproken. Zijn buit van gisteravond was erg tegengevallen. In de eerste plaats weer die Toosje K. De dienstdoende brigadier Hukma was door haar in de hand gebeten en liep in de ziektewet. Zijn collega Boppe had zijn ontslag aangezegd indien hij 'dat sekreet' nog een keer in zijn schone cel moest sluiten. In de tweede plaats hadden ze in stede van een berucht handelaar in narcotica een bekakte student gevangen, die geweigerd had tegen hem te spreken en slechts met de hoofdcommissaris wenste te onderhandelen. In plaats van een partij hasj of heroïne zaten ze met een doos zoute visjes. Daarna was er nog een ongewassen sprinkhaan gekomen, die zo'n onsamenhangend verhaal over ene Zakke of Sjako had opgehangen dat ze hem ook maar insloten. En nu dit weer.
     Toen men hem de komst meldde van een overspannen predikant met lichte kwetsuren, had Luutpier veel zin om een potje te gaan huilen.
     'Zeg tegen die blikken dominee dat ik er niet ben,' fluisterde hij, 'en gooi die twee leipe figuren er ook uit. En laat me met rust!'

De avondstond - voor de verandering eindigde dit avontuur nu eens niet op een of ander goddeloos tijdstip - trof vader en zoon Tobia aan in de auto, onderweg naar Haarlem. Ouwe Tobia tastte naar een snel groeiende buil. Jonge Tobia, het mandje met de luid klagende Peking op schoot, keek met bestorven blik voor zich uit. In de auto zaten zes deuken, veroorzaakt door tijdens het gevecht gebruikte projectielen. Kortom, niemand was onbeschadigd uit de strijd tevoorschijn gekomen.
     Achter in de wagen lag een koffer met Tobia's inderhaast gepakte bezittingen. Aangezien de gemeente het pand had laten dichttimmeren was hiermee ook een einde gekomen aan zijn Amsterdamse verblijf.
     Hij had het weer eens prachtig voor elkaar gebracht allemaal, dacht hij treurig. Tobia gaat uit naaien! Ja, hoor! Ongeveer vijfentwintig mensen dakloos, vier lichtgewonden, materiële schade aan diverse automobielen, doe dat maar eens na! En hij, de Held die zijn vriend te hulp was gesneld, in de handen der ongelovigen gevallen en smadelijk opgesloten.
     En dat berustte allemaal waarschijnlijk op een vergissing. Het was natuurlijk een trut, die hele Gonnie, die na één trekje aan een joint in losse onderdelen uit elkaar was gevallen. Met die beeldhouwer wou ze ook al niet, zie je wel. Tobia walgde van alles. Voorlopig zou hij zich geheel terugtrekken van het strijdtoneel en zich hullen in de celibataire waardigheid, in afwachting van beter tijden. En daarmee besluiten we dit jammerlijk relaas, aan het einde van het eens zo veelbelovende jaar 1965.
Als steeds
Uw Ootmoedige   
Dienaar,
Tobia.



Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email