bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

ZEVENDE BRIEF


Haarlem, 2 juni 1965


Amice,

Het kan niet ontkend worden, dat het noodlot de afgelopen week weer flink om zich heen heeft geslagen. Trouwens, je hebt dat met eigen ogen kunnen zien. Wat mij niet weerhoudt om je hierbij een volledig verslag aan te bieden betreffende Tobia's aandeel in de strijd. Gezien ook de waanzinnige lulkoek die hier ter stede wordt rondgestrooid over een en ander, acht ik het de hoogste tijd dat een ter zake deskundig en objectief iemand het gebeurde in exacte termen samenvat. En wie zou dat beter kunnen dan Tobia?
     Messire, leen het aandachtig oor aan de volgende historie.

TOBIA ONDER DE KAPITALISTEN

een vertelling uit de

AERDENHOUTSE ARCADIA

Waarin Tobia op zoek gaat naar een Immidzj en van
verschillende zijden geprofeteerd wordt. Tobia werpt een
blik terug. Hij krijgt gelegenheid een nieuwe rol te
spelen. Voorbereidingen hiertoe en tegenwerking van de
oude vader. Hoe deze zelf het heft in handen neemt en
zich samen met zijn zoon in de strijd werpt. Fel-
realistische tafereeltjes. Het jammerlijk misverstand van
Pyramus en Thisbe en de daaropvolgende ongekende
herrie. Ingrijpen van Hogerhand. Een onverwachte
wending.

Het was warm in Amsterdam. Bloedwarm zelfs. Het verkeer zat nog vaster dan anders, het stonk ook harder dan anders, het was overal vergeven van de Amerikanen, kortom: het was zomer. Tobia, het hoofd vol colleges en tentamens, sjokte zwetend en zwijgend door de stad. Het was te warm voor trams of taxi's of andere gesloten middelen van vervoer en hij had besloten de weg naar het Centraal Station te voet af te leggen. En zo dwaalde hij over de grachten en loerde begerig naar de hoertjes, die uitgeput en klam tegen de ramen hingen. Tobia had al vaak overwogen om daar nu eens te gaan kijken, maar de vrees weerhield hem. Een medestudent, Freddie J., had het eens geprobeerd en die was bejegend met 'Kom nou, me kut is geen bewaarschool!' En dat mocht dan aan Freddies kleine postuur gelegen hebben, Tobia zag er ook niet uit als man van de wereld. Bovendien leek het hem niet sportief, net zoiets als een visser die op weg naar huis een grote vis koopt bij de visboer en dan doet of hij 'm zelf gevangen heeft.
     Voor een van de hoerenkasten stonden vijf Amerikaanse matrozen in de rij, mogelijk niet ouder dan zeventien. Een uiterst schriel exemplaar werd naar voren geduwd.
     'Now you go first, Cohen!'
     Arme Cohen, dacht Tobia. Vast en zeker een lotgenoot. Tobia had overigens een hekel aan Amerikanen. Marco Beile had hem dat bijgebracht, hij had zelfs eens een paar uur op de tocht gestaan voor het Amerikaanse consulaat met een bord om zijn nek met 'USA out of Vietnam!' er op en naast hem stond een lief meisje, ook met een bord en ondertussen zat Marco Beile in café Keyser en nam de situatie deskundig waar. En na een uur in de kou te hebben gestaan had Tobia het meisje bij de hand genomen om haar op te warmen en toen was Marco Beile met een bemerkelijke vaart uit het café gekomen met een bitterbal nog in zijn hoofd en hij had het meisje meegenomen.
     Doch dit terzijde. Tobia liep, al filosoferend over Cohen en Vietnam, bijna onder een auto. Het was een witte sportwagen, waarin een klein ventje met een spits bekje zat die uitzinnig begon te gillen.
     'Hee, Tobia, ouwe hoerenloper, ouwe kadet, hoe gaat het ermee?' Het was Dirk, de jongere broer van Boudewijn, in de wandeling Muis genoemd, een relikwie uit vroeger en roemrijker tijden. Muis liet Tobia instappen en bood aan hem naar Haarlem te brengen, want daar moest hij zelf heen.
     'Wat doe jij nou op de Walletjes?' vroeg Muis.
     'Lopen,' zei Tobia. 'Naar het station.'
     Muis gierde van het lachen. 'Ja,ja, lopen! Ik dacht het wel! Weet je nog van vroeger? Toen was je ook al zo'n hete schuif. Je moest er zeker even op, vanwege de warmte. Ik ken dat!'
     Tobia zweeg. Muis tegenspreken had geen zin. Muis sprak alle woorden van een verhaal vrijwel tegelijkertijd uit, wist nooit van ophouden en stotterde ook nog. Maar hij had gelijk, dit was een hete dag.
     'Pikstaanderig weertje, hoor!' riep Muis. 'Wat zeg je van m'n nieuwe wagen? Rijdt honderdvijftig!' En hij ging over tot een demonstratie, zonder te bedenken dat de Haarlemmerstraat daar de plaats niet voor was. Half over de stoep scheurde hij verder, joelerig lachend, terwijl Tobia als een ziek resusaapje aan het portier geklemd hing.
     Muis was altijd al gek geweest. Op de lagere school al. Hij was het vriendje dat Tobia bij zijn eerste schreden op het geslachtelijke pad begeleid had.
     'Weet jij wat neuken is?' had Muis gevraagd toen ze door de duinen liepen. 'Dat is als een man z'n pik in een vrouw d'r snee stopt!'
     Daar hadden ze toen hartelijk om gelachen. Wat een vertoning! Tobia zag het al, twee mensen tegenover elkaar en dan die man met z'n piemel in die vrouw haar gleufje roeren. Stel je voor! dan moest je toch wel getikt zijn. Later hadden ze gehoord dat het liggend moest gebeuren en dat die vrouw dan een kindje kreeg. Dat laatste was natuurlijk onzin. Zeker een uitvinding van ouders. Eerst dat verhaal over die ooievaar en nu dit weer. Ze maakten het soms te gek, hoor. Toen kwam Muis op zekere dag tot de ontdekking dat je aan je pik moest trekken en dat er dan iets uit kwam. Nee maar, dat was interessant! Nu werd alles duidelijk en goed beschouwd was dat het begin van alle ellende.
     'Ik heb een nieuw immidzj!' riep Muis toen ze buiten de stad reden.
     'Jazeker, goed zo,' zei Tobia. Van auto-onderdelen had hij geen verstand.
     'Ik ben nu in textiel,' ging Muis verder, 'en nou doe ik de sjiekere zaken met deze wagen. Weet je wel, goed pak en een zonnebril en dan de blits maken. Is het niet het einde?' Hij keek opzij naar Tobia en deze, die de Trekvaart met honderdtwintig kilometer op zag af zag komen, vreesde het te moeten beamen.
     In Haarlem moest Tobia mee naar de Paardenpaal, een recentelijk geopende bar in de binnenstad, uiterlijk een dichtgeplakt krot en innerlijk een bordeel. Zo'n aanbeltent, waar de dienstdoende gorilla je de ene avond ongemoeid in liet en de andere avond zonder motief uit smeet. Het was er althans koel. En wie zat er aan de bar? De Illustere Habermehl! Tobia schraapte zijn keel. Die moest hij toch nog het een en ander vragen. Als hij tenminste de kans kreeg, want Muis ratelde aan een stuk door en stond zelfs al achter de bar, waar hij het meisje greep dat bediende.
     'Dit is Lore!' jubelde hij. 'Lore, dit is Tobia, the biggest cock in town, haha!'
     Lore leunde over de bar en stak tot Tobia's verbijstering plotseling haar tong in zijn mond.
     'Slet! riep Habermehl. 'Sloerie! Nagemaakte variétéhoer!'
     'Hello swiet,' lispelde Lore, 'hou ze haaks, hoor!' En ze begon mysterieus glimlachend pils in te tappen. Ze zag er eigenlijk ontzettend lekker uit, overwoog Tobia. Alles aan haar was rond en stevig en als ze zich bewoog leek het alsof er een katachtig leven door haar spieren gleed. Het enige wat hem verbaasde was dat ze ondanks de warmte lange en degelijke mouwen droeg.
     De pils was in ieder geval goed en koud en voor hij het wist had hij er al een stuk of vijf op. Habermehl en Muis zaten krijgsverhalen te vertellen.
     'Weet je nog van die blonde?' riep Muis. 'Die hebben we met z'n drieën genaaid langs de Zeeweg!'
     'Wat zeg je van Guusje Lamoen?' schreeuwde Habermehl, 'Die en Dofke en d'r Engelse nicht, daar zijn we nog met Harmpje en Kleine Ben overheen geweest!'
     'Da's nog niks,' stotterde Muis, 'Bubie van Tieren en Kootje, die met die grote ballen weet je nog, daar heb ik laatst een trio mee gemaakt!'
     'Maar dat hadden we al gedaan met die Duitse meiden, van de zomer in die caravan!' protesteerde Habermehl, 'toen zat het helemaal tegen de muren op!'
     Lore spoelde intussen glazen en keek Tobia ononderbroken aan. Die blik, dat was iets heel ergs. Hij werd geil en bovendien zenuwachtig. Het leek wel alsof ze niet met haar ogen knipperde. Ze lachte, maar toch was er iets griezeligs in dat staren. Hij wist alleen niet wat. Tobia dronk nog een pils en dacht aan Muis en zijn verhaal over het Immidzj. Image, bedoelde hij waarschijnlijk, een nieuwe uitdrukking die je de laatste tijd veel hoorde. Sommigen zeiden imaazje, op z'n Frans. Maar wat dat nou allemaal precies was... Muis stootte hem aan.
     'Zeg, wat hoor ik, ben jij communist geworden?' brabbelde hij. 'Ik kwam laatst Sacco tegen en die vertelde dat je door de stad rent met demonstraties en zo!'
     'Dat is mijn immidzj,' zei Tobia mysterieus. Het bleek een goede ingeving. Muis bleef wel een minuut lang stil en bekeek hem met open bekje. Habermehl, die nu definitief dronken bleek te zijn, begon weer te lallen.
     'Heb je nou al genaaid, klootzak?' zeurde hij. 'Of stop je hem nog steeds tussen de deur?' Muis stikte zowat in zijn pils en gierde van het lachen. Eindelijk bracht hij met horten en stoten uit: 'Hij....hij wil niet in z'n nakie!'
     Dat was een oude geschiedenis. Op zekere dag, kort na de ontdekking van de piktrekkerij, had Muis hem verteld dat Habermehl en Robbie Stufkema en hij samen met Juultje de Haan een Geheime Club hadden. Woensdagmiddag waren de bijeenkomsten in de garage van de familie De Haan. Juultje was een Indisch meisje met een voorlijke lichaamsbouw en op woensdagmiddag waren haar ouders altijd weg. Tobia had gevraagd wat ze daar dan deden, maar dat mocht Muis niet vertellen. Dat was het Geheim van de club. Ze gingen dan namelijk Neuken met Juultje. Natuurlijk was Tobia een en al vuur en vlam, maar na overleg met de andere leden kwam Habermehl hem vertellen dat ze geen baby's nodig hadden. Nogal logisch, gezien de aard van het clubwerk. Maar Tobia had een tegenactie beraamd, bij gebrek aan beter samen met Fonsje, het slapste jongetje van de klas.
     Samen waren ze die middag naar de schuur van de familie De Haan geslopen. Daar was een raampje dat uitzicht gaf op de garage. Tobia herinnerde zich nog de geur van kolenstof en carbolineum die er hing. Ademloos had hij zich op zijn tenen uitgerekt en er door heen gekeken. Daar zag hij Muis en Habermehl en Robbie, die met hun broek op hun enkels door de garage sprongen onder het slaken van Indianenkreten, terwijl Juultje lachend toekeek. Toen waren ze doktertje gaan spelen en Juultje lag met haar rok omhoog op de grond, terwijl Muis met een stokje tussen haar benen peuterde. Fonsje had het toen ineens op z'n zenuwen gekregen. 'Ik ga het zeggen!' riep hij en rende snikkend weg, tot grote verbazing van Tobia. Natuurlijk hadden ze Tobia toen ontdekt en gevangen genomen. Voor straf zou Juultje hem uitkleden. Dat vond Tobia te ver gaan. Neuken was best, maar hij verging van schaamte bij het idee dat ze zijn billen te zien zou krijgen. En toen had hij de historische woorden gesproken: 'Niet in m'n nakie! Niet in m'n nakie!' tot grote hilariteit van de Geheime Club. Hij had zich weten los te rukken en was gevlucht. Hij herinnerde zich nog hoe de moeder van Fonsje met grote stappen het tuinpad opkwam.
     Al met al waren ze die middag behoorlijk teut geworden. En Tobia, de blik gevestigd op Lore en haar mysterie, kreeg een idee. Hij zou zich een nieuw Immidzj aanmeten. Nu kon men lastig worden en vragen gaan stellen, zoals: had hij dan ooit een ander immidzj bezeten behalve zijn eigen weinig indrukwekkende, maar die argumenten veegde hij van tafel. Tobia wist wat hij ging worden: Lone Wolf, de zwijgzame Man die overal en nergens thuishoorde en met een vreselijk geheim leed door het leven moest. Ja, dat klopte allemaal goed, hij was de harde avonturier die zich bij arbeiders en welgestelden indrong en overal een uitweg vond en er steeds onaangedaan en koel onder bleef. Zo'n type met een glimlach, aantrekkelijk maar een tikje bitter. Nog maar een pilsje en dan maar weer eens verder. Een zonnebril kopen, Remco Campert-montuur. Ha, de onbekende dichter-zwerver, gebronsd en met gebeitelde trekken, gelouterd door inwendig vuur, lange lokken over kraag en voorhoofd. Kleding, dat was lastiger. Niet al te verzorgd en zeker geen tentbroek, maar wat dan wel?
     'Zaterdag is er een feest,' hoorde hij Muis ineens zeggen. 'Dat wordt het grootste einde feest van het jaar!'
     'Jaaa, uit de kunst,' wauwelde Habermehl, 'dat wordt een zootje, daar zullen ze van opkijken!'
     'Waar? Waar? Bij wie?' riep Tobia. De Illustere Habermehl mikte met een rouwnagel in de richting van Tobia.
     'Jij ben 'n baby,' zei hij moeilijk. 'La jij maar eerstez je nakie zien!'
     Muis gierde het uit. Lore had inmiddels geen enkele keer op het gesprek gereageerd, maar vestigde opnieuw die sfinxachtige blik op Tobia, die zich - breedgeschouderd, naar hij dacht - afwendde en haar hand pakte. Hij keek haar even doordringend aan - met zijn scherpe staalgrijze ogen, voegde hij er in zichzelf aan toe. Haar vingers gleden over de binnenkant van zijn pols. Ze glimlachte weer.
     Lone Wolf stapte even later met ietwat zwaaiende benen de Paardenpaal uit en liep de straat uit, handen tussen de broekriem. De zon brandde onbarmhartig op het asfalt. Een oude Elvis-hit speelde door zijn hoofd. So here I come, lookin 'for trouble.

Ouwe Tobia genoot. Naarmate het warmer werd en steeds meer mensen zeurderig en rood werden, bloeide hij op als een tropisch gewas. Vroeger in Indië was het altijd zo warm en als je na het middagdutje opstond en in pyjama op de voorgalerij zat en de korte schemering begon... Ouwe Tobia zat onderuitgezakt in de krossi-males van Tante Coba en droomde gedachteloos weg. In de verte lagen de blauwe bergen als slapende reuzen en in de stilte van de middag klonk het verre nasale roepen van een toekang ès.
     'Djongos, een glas stroop!' Zijn huisbediende repte zich heen. Van achter de bijgebouwen kwam kebon Ali aansloffen, de tuinman, met zijn rare kromme pootjes. Die inlanders toch - verdomme, dat was kebon Ali niet, dat was Tobia, zijn zoon! En hoe! Met een te grote rare zonnebril op, zijn mond scheef getrokken alsof hij op een zure bom zoog, zijn handen tot de polsen in zijn tentbroek die daardoor bijna folkloristische vormen aannam en wat liep hij zonderling! Als iemand die het in zijn broek gedaan heeft.
     'Kijk uit!' riep Ouwe Tobia, toen zijn zoon met één krom been in de afrikaantjes trapte.
     Lone Wolf schrok wakker. God, hij was ineens thuis. Van schrik ontrolde hem een boer, die tegen de gevel weerkaatste, een luide tweetonige.
     'Smakelijk eten!' riep zijn vader bitter. 'Zijn dat manieren?'
     'Sorry pa,' pruttelde Tobia. Wat kwam dat verdomde bier hard aan met die warmte. Hij wilde zich stilletjes uit de voeten maken om een koude douche te nemen of iets dergelijks, maar zijn vader hield hem tegen.
     'Jongen, ga eens even zitten. Wil je een sigaretje? Wat zie je bleek!' begon Ouwe Tobia, vol goedmoedigheid en vaderlijke zorg.
     'O, ik heb het warm,' zei Tobia achteloos.
     Ouwe Tobia snoof hoorbaar,
     'Ha, Heineken!' schamperde hij. 'Ik dacht dat socialisten van de blauwe knoop waren!'
     Ach Jezus, was hij er maar nooit over begonnen. Waarom had hij het in zijn hoofd gehaald om een achtenvijftig-jarige predikant, zwaar CHU met Indische ervaring, te willen bekeren tot het socialisme? Vermoedelijk een aangeboren familiekwaal, dat preken. Een zendeling die de oerwouden van Beri-Beriland introk met het voornemen de Joejoemannetjes aldaar een broek aan hun reet te trekken had aanzienlijk meer kans van slagen dan hij bij zijn vader. Nu moest hij ook dat nog tot in lengte van dagen horen.
     Hij ging naast zijn vader op de stoep van het terras zitten. Ouwe Tobia, wijs en goedig tronende in de krossi-males, zag op hem neer. Diep in het meubel klonk een grinnikend knerpen, alsof iemand lachte.
     'Ik heb nieuws voor je,' zei Ouwe Tobia. 'Floortje Fakkeloor heeft voor je gebeld!' Tobia keek op. Dat kon nooit iets goed betekenen.
     'Ze geeft zaterdagavond een partijtje,' ging oude Tobia verder. 'Ze zou 't erg op prijs stellen als jij ook kwam.' Hij knikte vergenoegd, overtuigd als hij was dat hij daar nu eens even een zeer blijde mare had verkondigd. Tobia schrompelde ineen. O goeie lieve hemel, dat niet! Floortje Fakkeloor gaf een partijtje! Een partijtje wat? Een partijtje knudde natuurlijk. Partijtje! Dat was zeker familie van het Fuifje!
     'Ik heb al een afspraak!' Dit moest voorkomen. Hij was net bezig om uit te vissen waar dat feest van Muis was en uitgerekend op die avond.... Floortje Fakkeloor, kut met peren. Nou ja, alleen peren dus.
     'Nee, dat moest je nu maar doen,' zei Ouwe Tobia. 'Die mensen zijn altijd zo gesteld op je geweest. Mevrouw Fakkeloor heeft laatst nog gevraagd om de tekst van dat gedicht over die ridder, ze wil het plaatsen in het volgende kerstnummer van de NATUURBODE. En vergeet nou niet dat meneer Fakkeloor goede contacten heeft in de uitgeverswereld. Als jij nog eens iets wilt...'
     Tobia wou zeker iets en daar had je heel andere contacten voor nodig. God, nee! Floortje had bij hem in de klas gezeten. Een kreng dat altijd het eerst haar vinger opstak en altijd goeie cijfers had. Toen hij verliefd was op Liesje Kubalsky was zij het geweest die hem met haar bruine pikogen en haar kleine mondje was komen vertellen dat hij niet zo achter Liesje aan moest lopen. Later was ze met Tommie Tubke gegaan en dat was sinds haar zestiende zo gebleven. Tommie was een erkende lul, maar de BV Tubke Staalbouw was goed in de ogen der Fakkeloren en al zou Tommie, gesteld dat zo'n scheefgegroeide zak dat wilde, Floortje genaaid hebben op het kleedje voor de haard terwijl de hele familie er omheen zat, dan zou dat nog gemogen hebben. Het laatste feestje bij Floortje thuis was drie jaar geleden en nimmer zou de gruwel meer uit zijn geheugen worden gewist. Liesje Kubalsky zou ook komen en dus had Tobia zijn beste blazer aangetrokken en zijn beste overhemd en zo'n vlinderdasje voorgedaan met zo'n klemmetje aan de achterkant en zijn vader had hem naar de Fakkeloorse villa gereden. Het was een mooie avond in mei en Tobia was helemaal binnenstebuiten en romantisch en draaide EBONY EYES van de Everly Brothers grijs. Nu zou hij naar een Feest gaan waar de Liefde ook was en misschien zou hij haar wel een Zoen mogen geven. Maanlicht, rozen en Everly Brothers, het was onbeschrijfelijk, alleen Couperus had er nog iets van kunnen maken. O, wat een bekrompen bedoeling was het daar geweest. De garage was versierd met lampionnetjes en slingers, zoals op een kinderverjaardag en eerst had hij mevrouw en meneer een handje moeten geven. Met een glaasje cola had hij verpletterd op een keukenstoel gezeten en moeten aanzien hoe de jongelui 'met elkaar een dansje waagden.' En de ouwe Fakkeloor stond bij de grammofoon en iedere keer dat hij Liesje even te pakken had, stopte de muziek en riep de ouwe Fakkeloor: 'Changez!' en dan kreeg hij weer een zusje Hinkemuller of de dikke Klaartje Tuusma die een puistje op haar wang had met een wit kopje. Het was later op de avond alleen maar erger geworden, met spelletjes en zo. Dat moesten middelbare scholieren voorstellen! Nee, dan de feesten die Muis placht te geven als zijn ouders op vakantie waren, daar kwamen ook middelbare scholieren, maar niks changez en niks cola. Maar daar mocht hij dan weer niet naar toe, zodat hij het met de Indianenverhalen van de anderen moest doen.
     Toen hij slaagde voor zijn eindexamen, notabene op een moment van Glorie en Triomf dus, waren Sacco Hartog en hij bij een paar klasgenoten langs gegaan en toen waren ze bij Floortje Fakkeloor onthaald op taartjes en de oude Oma Fakkeloor had schreiend in een stoel gezeten en geroepen dat ze zo trots was en vader Fakkeloor had een fles wijn gehaald. Ja echt! Heuse wijn, kinderen! (Kinderen! De ouwehoer!) Niet dronken worden, hoor meisjes! Hahaha, grapje! Die vader toch! Wat een uilenurine, Vin du Pays importé par Klooi en Zonen en zelf dronk de teringlijder Médoc van twintig gulden de fles. Zo kwamen de communisten in de wereld.
     'Nou dat is toch enig!' hoorde Tobia zijn vader zeggen. 'Heus, er komen misschien wel leuke meisjes en Sacco komt ook, ga er nou maar heen!' O wee, het hele tuig was dus aanwezig, zusjes Hinkemuller, meisjes Vredelieve, Tommie (lul) Tubke, allemaal in blazer, enig zeg! Kerel, verrekt goeie bal, strontgoed heur!
     'Ja, ik ga wel,' zei hij, om van het gezeur af te zijn. Hij stond op en ging naar binnen. Ze zouden toch niet echt gaan kijken of hij wel naar dat feestje ging. Hij kon er bovendien best even rondkijken. Lone Wolf, zijn scherpe blikken dwaalden als messen door het vertrek. En dan naar het èchte feest gaan. Hij zou morgen nog eens even langs de Paardenpaal, daar was wel iemand die wist waar dat was. En Lore. Hij kon die ogen niet vergeten.
     Buiten, in de warmte, knerpte de krossi-males en het klonk weer of er iemand zachtjes lachte.

Het beloofde een hete dag te worden. Tobia zat op het terras van de strandtent en trachtte met koffie de restanten van de vorige avond te verwijderen. Muis en hij waren de stad in geweest, een vermoeiende bedoening, want Muis had onevenredig veel kennissen en ze konden geen café binnenkomen of Muis verdween struikelend en stotterend in een menigte mensen en liet Tobia aan zijn lot over. En overal hoorde hij verhalen over het grote feest dat er die avond zou zijn, maar vreemd genoeg wist niemand te vertellen waar het precies was. En Tobia had Muis onder handen genomen en hem verteld dat hij er niets voor voelde om buitengesloten te worden, zoals bij de Geheime Club van Juultje de Haan. Toen bleek, dat Muis ook helemaal niet wist waar de festiviteiten zich af zouden gaan spelen. Tobia knikte begrijpend. Het betrof hier vrijwel zeker een illegaal feest, georganiseerd in een aan maffe kinderen overgelaten pand, zoals in de Tweede Brief beschreven. De tweede mogelijkheid was, dat er iemand slordig was geweest met een ontvangen uitnodiging, zoals destijds bij Flipje. Door de mondelinge overlevering sleet zo'n invitatie soms af tot een gerucht waar niemand de details van kende en het was zelfs eens voorgekomen dat iemand via duistere omwegen op zijn eigen feest werd uitgenodigd. Tobia had de lamme Muis door elkaar gerammeld en bij gebrek aan antwoord was hij een nauwgezet onderzoek begonnen naar de bron van dit alles. Als twee rechercheurs kamden ze de stad uit en onderwierpen in iedere lokaliteit de aanwezigen aan een streng verhoor. Er kwam niet veel uit de bus. De naam Habermehl viel een paar keer, maar de Illustere zelf was nergens te bekennen. Muis had het bericht over het feest gehoord van Wiepje de Alcoholist, die gevonden werd in de Black Out en na enig tactisch schoppen onder het zitvlak losliet dat Botjes met het Handje er iets mee te maken kon hebben. Botjes met het Handje kende Tobia. Een vrij natuurgetrouwe kopie van Tommy Steele, alleen miste hij aan de rechterhand vier vingers. Botjes had vroeger bij Tobia op school gezeten en studeerde nu scheikunde. Niet verbazingwekkend, want Botjes was een aartspyromaan en explosievenmaniak, die op elfjarige leeftijd in het nieuws kwam door de ouderlijke schuur plus de vier vingers op te blazen. Hij reed op een oude Heinkell motorfiets door Haarlem, droeg een legeruniform en had naam gemaakt door eigenhandig een sloopvilla te laten exploderen, De Koepel, een verlaten Bloemendaal landhuis dat te groot was om te bewonen. Nadat er een Nederlandse speelfilm was opgenomen, was het weinige dat er nog heel aan was ook stuk en toen viel De Koepel ten prooi aan kinderen en naaiende stelletjes, ondanks de geregelde invallen van de politie. Verder zou er nog een schat in de kelder liggen, het zilver van een joodse familie die in de oorlog was omgekomen. Genoeg gegevens voor een spannend jongensboek, voor de leeftijd 11 - 14 jaar, uitgave Gebroeders Kluitman, Alkmaar. HET SPOOKHUIS of VIER JONGENS EN EEN SCHAT.
           (Jaja, denkt de lezer, laat Kluitman dat nou maar doen en hou jij je bezig met Tobia. Sorry, maar Tobia hield zich bezig met het verhaal van De Koepel, dus...)
De omwonenden hadden geregeld klachten betreffende aldaar gepleegde ontucht. Vooral de oude heer Iepma, die in de belendende villa zijn couponnetjes knipte, lag er wakker van. Blijkbaar was het idee dat een paar mensen geslachtelijke omgang hadden in het oude huis terwijl hij, Iepma, werkeloos in bed lag zonder het zelfs maar te kunnen zien, hem een constante gruwel. En inmiddels had Botjes tegen de vrienden in het café gezegd dat hij die avond om twaalf uur het oude huis ging opblazen. Iedereen vond het leuk en er werd menig rondje gegeven, maar niemand nam hem serieus. En ook Iepma werd niet serieus genomen toen hij voor de zoveelste keer de politie belde met het bericht dat er weer vleselijke dingen gebeurden in De Koepel. De dienstdoende brigadier had via de mobilofoon een patrouillewagen opgeroepen met de woorden: 'Ach jongens, ga even langs De Koepel, Iepma wordt weer geneukt!' En volgens vaste routine reed de wagen er heen en riep een agent met stentorstem: 'Politie! Allemaal naar buiten!' en gewoonlijk kon Iepma dan weer zijn bedje in. Maar deze keer stond Iepma midden op straat in kamerjas en met een jachtgeweer en stelde op hoge toon dat de ontuchtigen zich nog in het gewraakte pand bevonden en dat hij, Iepma, niet eerder zou rusten voordat ze in zijn aanwezigheid betrapt waren. En juist toen Iepma met twee agenten een omtrekkende beweging wilde gaan maken, was mevrouw Iepma naar buiten gekomen met een sjaal voor Iepma's zwakke borst en dat had zijn leven gered, want een seconde later werd iedereen door de luchtdruk tegen de vlakte gesmeten en zakte De Koepel als een pudding in elkaar. En ondanks alle naspeuringen was niemand ooit achter de waarheid gekomen en Botjes genoot voorgoed een aanzienlijke reputatie.
     Muis en Tobia slaagden er in om Botjes te vinden, die vertelde dat het een feestje was bij een of andere kennis van de Zwaardemakers. En toen waren we weer even ver als in het begin, want dat sloeg op half Haarlem en omstreken. Er was in Heemstede een zekere dokter Zwaardemaker, wiens nakomelingschap bestond in drie zoons, Ruwald, Berrie en Eepje. Ruwald was een oppassende jongen, die altoos een schoon hemdje voordeed en nijver voor arts studeerde, maar Berrie en Eepje waren de grootste beesten uit de buurt, die bij gebrek aan een studie voor erfgenamen zich de tijd kortten met drinken, donderjagen en keetschoppen en hun bijdrage aan de klassenstrijd leverden door de werkende stand regelmatig het ziekenhuis in te meppen. Evenals wijlen de gebroeders Dalton lieten zij een spoor na van ellende, wrak gereden auto's, vechtpartijen en lichamelijk gebruikte dochters van woedende doch machteloze vaders.
     Maar als het feest ergens in de kringen van deze rabauwen plaats greep, dan zouden ze dat al lang gehoord hebben. Dus moest de lijn via Ruwald lopen, met zijn altoos schone hemdje voor. Tobia kreeg een inval, maar die was te gek voor woorden. Ruwald was een vriendje van de eerder genoemde Tommie (Lul) Tubke, die met het meisje Fakkeloor ging. Stel nou, dat.... maar die mogelijkheid was tè gezocht. Dus het raadsel van het feest bleef onopgelost. In de Paardenpaal hoorden ze van Lore, dat die na sluitingstijd afgehaald zou worden door haar vriend en dat die dus wist waar het feest was. Ze besloten dus om na één uur verzamelen te blazen in de Paardenpaal.
     Dat alles trachtte Tobia te ordenen in zijn katerige hoofd, terwijl hij de rest van de koffie steels in het zand goot, aangezien zijn maag begon op te spelen. Maar dat was snel over, toen hij Lore zag aankomen. Ze droeg een donkere bril en ze was in bikini en dat deed Tobia haastig overeind schieten.
     'O, dag swiet!' zei Lore en liet zich in een stoel vallen. 'Wat een warmte, zeg! Ik besterf het!' Tobia verordende snel iets koels te drinken en bekeek haar met grage en nauwgezette blik. Ze was in het zonlicht toch wel ouder dan hij gedacht had, maar ze zag er goed uit, al had ze wat slap vlees op haar maag. Zette ze die bril maar eens af. 'Zal ik je bril schoonmaken? Er zitten allemaal spetters op!' Ja, Tobia had wel iets geleerd zo langzamerhand. Voor iedere situatie was wel een truukje. Op die manier moest er op den duur toch wel te naaien zijn?
     Lore zette haar bril af. Jezus, wat zag ze er uit. Kringen en lijnen als een oude vrouw. Ja, maar op een oude fiets moest je het leren, had Habermehl onlangs nog gemeld. Ze kneep haar ogen even dicht tegen de felle zon en pas toen hij haar de bril teruggaf, keek ze hem even aan. Gewone grijze ogen, niets raadselachtigs aan. Hoe kwam ze dan aan die farao-achtige staarblik 's avonds? O vrouw, wat al raadsel en vraagteken in uwe ogen, zei Tobia met zijn vaders stem in zichzelf. Kwam de Illustere Habermehl maar langs, dan zag hij hem hier zitten, handjevrijend met een mooi stuk. Verlekkerd zakte Tobia onderuit in vele schone dromen.

Die avond koos Tobia zich met zorg een geschikt kostuum. Keuze had hij eigenlijk niet. Hij overwoog in hoeverre het kanten overhemd met de pareldas in overeenstemming viel te brengen met Lone Wolf. In ieder geval meer dan het kotsgroen ensemble. Zonnebril op. Haar zorgvuldig uitgekamd over de kraag. Gelukkig was hij iets bruiner geworden. Lijnen in het gezicht. Het begon er waarlijk op te lijken. Hij zette zich in postuur en probeerde verschillende cynische glimlachjes uit. Toen voorzag hij zich van geld en sigaretten en daalde swingend de trap af. So here I come, lookin' for trouble...
     'Zeg, zo ga jij niet naar de familie Fakkeloor!'
     Ouwe Tobia versperde hem de weg, brullensree.
     'Wat je bij je artiestenvrienden aantrekt, moet jij weten, maar je kunt niet bij fatsoenlijke mensen aankomen met die lorren aan je lijf! En wat moet die bril? 't Is nacht! En kam je haren!'
     Tobia bleef mokkend staan. O, o, de oude vader! Natuurlijk, het kotsgroen ensemble wachtte hem, zoals een krankzinnige het dwangbuis.
     'Dan ga ik niet. Dan ga ik niet naar dat feest. Tenslotte ga ik voor jouw lol naar die samenscholing van onbetekenende burgermanskinderen, om me de hele avond rot te vervelen tussen al die dikke lulverhalen over studenten en hockey, alleen maar omdat jij denkt dat we ze daar een plezier mee doen. Nou ik kijk wel uit wie ik een plezier doe. Moet ik er nou ook nog als Jan Lul bij gaan lopen?'
     Ziezo, die zat. Eens kijken wat vader nu zou zeggen.
     Ouwe Tobia krabbelde terug.
     'Ja, jongen, maar bedenk nou eens: die mensen zullen dat een gek pak vinden en jij bent mijn zoon. Doe dan een gewoon overhemd aan en een das!' Het klonk bijna smekend.
     Tobia dacht na. Ah, een list! Hij knikte opofferend en ging waardig terug naar zijn kamer. Daar verwisselde hij snel het kanten overhemd voor een gewoon wit, deed een streepjesdas van zijn vader om, kamde zijn haar zo lullig mogelijk en ging weer naar beneden.
     'Keurig!' zei Ouwe Tobia ontroerd, 'dat is heel wat beter!'
     Tobia glimlachte. Lone Wolf, meesterlijk vermomd als klootzak, glipte spelenderwijs door de vijandelijke linies. In zijn binnenzak zat het kanten hemd, zorgvuldig opgevouwen.
     Even later reed hij door de schemering naar Bloemendaal. Het was een opwindende avond, zwoel en vol beloften. Ebony Eyes, My Beautiful Ebony Eyes! De grijze ogen van Lore, glanzend als halfedelstenen, al was eboniet dan zwart. Lone Wolf hield zijn Jaguar E type in en liet de wagen tot stilstand komen, terwijl Tobia van zijn Solex klom. In de donkere laan vlakbij de Fakkeloorse villa zette hij de bromfiets tegen een boom en sloop achter een bosje. Snel trok hij zijn jasje en overhemd uit en hulde zich in het kanten hemd. Lone Wolf schoot snel uit zijn vermomming. De gebruinde avonturier blies een stofje van zijn perfect gesneden smoking. Tobia, met de broek op de enkels, was doende zijn Instrumentarium in de onderste slip van zijn hemd te verpakken. Toen zette hij zijn zonnebril op, haalde zijn haar door de war en klom op de Solex. Brullend schoot de Jaguar weg, het avontuur tegemoet.

Ouwe Tobia was alleen thuis. Zijn vrouw had haar wekelijkse bridge-avondje en hij zat in zijn studeerkamer, sigaar in het hoofd, Bokma voor het grijpen. Deze avond gebruikte hij altijd voor het schrijven van zijn preek. Eens kijken, waar zullen we het nu weer over hebben? Een actueel thema. Wat bewoog hem op dit ogenblik? Een zalige dag vandaag. Echt een dag om met een stuk of wat vrienden op een terras te zitten, borreltje bij de hand, geen vrouwen, sigaartje, lekker lullen over vroeger, gekke verhalen ophangen over Mevrouw de Weduwe Nol, die het naar men vermoedde aanlei met haar commensaal. Nee, ho! Stop! Preek! God! Bijbel! Op deze manier werd het een potje. Hij dacht na. De vogels zongen nog, het liep al tegen tien uur. Zomer, bleef het maar zomer. Indië. Zo'n avond was het geweest destijds, toen Kick Ockenburg en hij uit vrijen waren gegaan met de meisjes Seelig en toen.... Zou hij Kick niet even bellen? Voor een praatje, borreltje... Vade retro, Satanas! De preek, verdoemd! Tegenwoordig was dat niet gemakkelijk, je moest overal menselijk bij betrokken zijn, simpelweg oreren over God en Jezus kon niet meer, dan vielen ze in slaap. Zijn vader had het makkelijker gehad. Die trok zich nergens iets van aan, organiseerde iedere zaterdagavond een immense rijsttafel en stookte dan met scheppen sambal een vuur in zijn binnenste dat hem pioenrood aan deed gloeien, alvorens hij ter blussing afzakte naar de soos. De volgende ochtend stond hij dan met een kop als een baviaan op de kansel en brulde tot zijn hoofdpijn enigszins gezakt was. Die preek was altijd dezelfde: ieder mens was slecht. Geen uitgezonderd. De hel. De verdoemenis, waar men zijn tong kauwde van pijn. Satan en/of het socialisme. Kuyper. Wraak des Heren. Toorn des Heren. Collecte verleden zondag weer onvoldoende. Conclusie: ieder mens was slecht, enz., enz. Op die manier was er natuurlijk geen kunst aan. Maar ja, Kuyper was dood, Indië was weg en de tijden waren veranderd, al bracht de collecte nog steeds niet genoeg op. En dan zijn zoon... Ha, wacht eens! Generatieconflict, David en Absalom, eert uwe ouders, wacht, waar was de Schrift. Goed thema, actueel en toch smaakvol. Begrip tonen. Puberteit. Moeilijke jaren, in deze tijd. Dat gekke flodderhemd van zijn zoon.... Ach, hij was weer veel te vroeg uitgevaren. Tegenwoordig... Wolken blauwe rook onttrokken Ouwe Tobia aan het oog. Toen ging de telefoon. Zeker weer de ouwe Juffrouw Niese, die kwam vragen of Doom'nee morgen even langs kwam, want haar been was weer niet goed en de poes was ook ziek.
     'Politie Bloemendaal. Kunt u even naar het bureau komen? Uw zoon zit hier.'
     Paniek!
     'Toch geen ongeluk?'
     'Nee dominee, hij is blakend gezond. 't Gaat alleen maar even om een gesprekje met de hoofdinspecteur.'
     'Wat is er dan met 'm? Toch niets ernstigs?'
     'Nee, maakt u zich geen zorgen. 't Spijt me, ik kan u geen inlichtingen geven. Komt u even langs en vraagt u naar hoofdinspecteur Saalem.'
     Ouwe Tobia graaide naar de Bokma. Saalem? Saalem! Die kende hij via de jeugdgevangenis! Die ging over de afdeling zedenpolitie! O goeie help! Alle engelen en aartsengelen, daar had je het! Er was natuurlijk een Labiel Figuur van achter een boom tevoorschijn gekomen om zijn zoontje... Zoontje? Of zou zijn zoontje... Niet aan denken! Nee! In martelende onzekerheid spurtte Ouwe Tobia naar het Bloemendaalse politiebureau, daarbij wat ruwer en ondoordachter rijdend dan men van een predikant in een nette Opel zou verwachten.

H.i.p. Saalem was een weldoorwrocht politieman. En zedenpolitie was zeker geen eenvoudig werk. Zolang het de gewone pikpakkers en gluurders betrof, ach, dan was er niets aan de hand. Er mocht zich wel eens een enkele aanranding voordoen, dat was ook niet erg. Bordelen en kroegen hadden ze hier gelukkig niet. Maar wat te doen als mevrouw Kipping kwam klagen dat haar zoontje Daan regelmatig bij de piel werd gepakt door Baron Typpel thoe Rütte? Tact vereiste dat, véél tact. Ook nu weer. Dat het meisje van de familie Vredelieve een vent in de tuin had zien staan met zijn pik uit zijn broek, dat mocht niet schokkend heten. Maar nu het de zoon van de dominee bleek te zijn....
     Ouwe Tobia zat handenwringend tegenover Saalem en steunde als een barende vrouw. En h.i.p. Saalem zat letterlijk met zijn handen in zijn haar en zocht koortsachtig naar inleidende woorden. Zo ging een tijdje voorbij.
     'Wat is er aan de hand?' kreunde Ouwe Tobia. 'Is mijn zoon iets overkomen?'
     'Nee, eh, uh, nee...' mompelde Saalem.
     'Wat heeft ie dan gedaan? In godsnaam!'
     'Niks... Althans, gedáán... nee.'
     'Maar man!' tierde Ouwe Tobia, 'als hij niets gedaan heeft en ze hebben hèm ook niets gedaan, wat doet hij dan hier?'
     H.i.p. Saalem hapte naar lucht en zei: 'Het meisje van de familie Vredelieve heeft hem in de tuin zien staan met zijn broek naar beneden!' Hè, hè, dat was er uit. Goddank.
     Ouwe Tobia schrompelde ineen. Zo, dus dat was het. Weg opvoeding, weg dromen, weg idealen, weg studie. Eerst Knieffe die hem kwam vertellen dat zijn zoon homoseksueel was en tenslotte dit. Een exhibitionist. En dan uitgerekend de dochter van Vredelieve, Nancy, die zo bijzonder beschaafd was opgegroeid. Hij kon nu ook wel inpakken. De kerkeraad kon moeilijk iemand tolereren wiens zoon 's avonds bij welgestelden door de tuin sloop om zijn piemel te laten zien aan de dochter des huizes. Sic transit gloria... Om de een of andere reden schoten hem ineens een paar regels uit een liedje van Speenhoff te binnen, 'De Haarlemse Naaktloper':

MEESTAL ZIJN HET JONGEDAMES
WAAR HIJ NAAKT VOOR CANCANEERT,
DIE HIJ MET ZIJN BLOOTE BILLEN
BUITENSPOORIG INDIGNEERT.
'Hebt u al eens overlegd met de huisarts?' vroeg Saalem deelnemend. Ouwe Tobia schudde het hoofd. Hij zou wel wijzer zijn. Knieffe zeker, die kletsmeier. Hij kon het even goed meteen in DE TELEGRAAF laten zetten.
     'Ja, ja,' zei Saalem. En toen, ter verduidelijking: 'Tsja, tsja.'
     Ouwe Tobia hing als een gevelde eik in zijn stoel en vloekte gelijk Job de dag zijner geboorte.
     'Uw zoon ontkent,' zei Saalem zuchtend, 'maar 't signalement.'
     ''t Signalement?' vroeg Ouwe Tobia toonloos.
     'Ja. Uw zoon droeg een...een zeer opvallend overhemd.'
     Ouwe Tobia knikte. Dat was hem ook al eens opmerkelijk voorgekomen, dat hemd. Vanavond nog. Hij sprong overeind.
     'Ik wil hem zien! Laat u hem hier komen!' Ouwe Tobia keek Saalem koortsachtig aan.
     En zo betrad even later een agent het vertrek, Tobia met zich mee voerend als een hengelaar die met een te klein uitgevallen witvisje thuiskomt. Ouwe Tobia keek en zag het hemd. En de Here verlichtte zijn brein en hem werd veel duidelijk. Even later was het misverstand opgelost. Maar één ding zat scheef: had Nancy Vredelieve hem herkend als de zoon van de dominee?
     'Pardon,' zei Saalem. 'Ik bedoelde het hulpje van de familie, niet de dochter.'
     Ouwe Tobia sloeg de ogen hemelwaarts en had sterke aandrang om ter plekke voor te gaan in een lang en innig dankgebed. Toen sloeg zijn devotie om in heilige toorn en hij richtte de blik op Saalem, die zich steeds minder op zijn gemak begon te voelen.
     'U had zich wel eens kunnen vergewissen van het feit,' begon Tobia Senior met zware kanselstem, 'dat genoemd hulpje een geestelijk minder begaafd meisje is, dat door mijn bemiddeling in dit gezin geplaatst werd en dat het kind onder meer aan seksuele waanvoorstellingen lijdt!' Dat was niet netjes van Ouwe Tobia, want weliswaar was Guusje Mudde, die hem via de kinderbescherming geleverd was, zo gek als een nest jonge uilen, van enige geslachtsdrift viel in het bebrilde en maf wauwelende wezen niets te bekennen. Maar Ouwe Tobia hoopte dat de Heer het voor deze keer zou begrijpen.

Even later zaten vader en zoon in de auto, beiden gierend van het lachen, eigenlijk puur van zenuwen. Het was dan ook eigenlijk te zot voor woorden dat de gekke Guusje precies voorbij gekomen was op het moment dat Tobia/Lone Wolf zijn Instrumentarium in de broek schikte.
     Ouwe Tobia had voorgesteld om zijn zoon nu maar direct naar Fakkeloor te rijden. Die Solex kwam wel. Hij dacht trouwens dat hij de arme h.i.p. Saalem wel zo op de kast had gejaagd, dat die voor retournering van het voertuig zou zorgen. En bovendien, als hij Tobia persoonlijk afleverde, kon er tenminste niets meer gebeuren. Hij vond het een veilig idee om zijn zoon op een partijtje te weten temidden van keurige jongelui. Hopelijk zou hij daar dan eens andere denkbeelden opdoen dan in Amsterdam. En hij, Ouwe Tobia, kon dan met Mr. Fakkeloor op diens kamer een borrel gaan pakken. Die preek, ach die kwam wel. Hij was hard aan een borrel toe.
     De villa van Fakkeloor lag aan het einde van een vrij lange oprit, onzichtbaar vanaf de weg. Het was inmiddels al half twaalf, dat feestje zou wel niet zo lang meer duren, bedacht Ouwe Tobia. Misschien kon zijn zoon dan zelfs met hem mee naar huis rijden. Tobia zelf zweeg. Hij dacht over hetzelfde na. De Fakkeloren stonden niet bekend als nachtbrakers. Hij moest in elk geval zorgen weg te komen. Desnoods lopend, maar hij moest bijtijds in de Paardenpaal zijn.
     Voor het huis stonden nogal wat auto's en brommers.
     'Gezellig partijtje,' zei Ouwe Tobia, 'knap druk hier.'
     Tobia Jr. knikte. Hij wachtte tot hij alleen was om Lone Wolf weer tevoorschijn te kunnen halen, ter imponering van de mafkezen. Ze belden aan. Ouwe Tobia zich het haar fatsoenerend en neuriënd bij de gedachte aan het borreltje, Jonge Tobia nog steeds afwachtend. Hij zag zijn vader al samen met Mr. Fakkeloor glunderend toekijken. Wat een ellende.
     'Wel hard, die muziek tegenwoordig,' merkte Ouwe Tobia op en belde nogmaals. Ergens vanachter het huis klonk stampen, een pick-up op volle sterkte. Het viel Jonge Tobia mee. Stel je voor dat ze nòg maffe jazz draaiden of Victor Sylvester met zijn ballroomorkest. Ook kreten werden nu gehoord, gegil en getier.
     'Ze horen zeker niks,' zei Ouwe Tobia.
     'Ik loop wel achterom,' mopperde zijn zoon. 'Ik vraag wel of ze je even opendoen.' En hij verdween achter de taxushaag, die langs het huis liep tot aan de stallen, waar in beter tijden menig raspaardje had gehinnikt. Zijn vader bleef achter op de stoep en neuriede. Pompom, pompom, lekker borreltje, mooie avond. Prachtige tuin, pompom, de rozen van mevrouw Fakkeloor roken overheerlijk. In de verte zag hij ze bleek glanzen in het maanlicht, tussen de dennen hing een nevel, daar doorheen reed een Duitse soldaat op een motorfiets met een naakt meisje achterop, het was een mooie zachte avond, pompompom. Pom? Wat pom? Ouwe Tobia hengstte woest op de bel. Dat kon toch niet? Dan maar geen borreltje. Hij had zich weer veel te druk gemaakt, zijn oorlogsherinneringen kwamen weer boven. Het zweet brak hem uit en hij begon boven zijn krachten op de deur te timmeren.
     Inmiddels trachtte Tobia het slagveld te overzien. Nauwelijks was hij door het poortje in de taxushaag, of Muis viel hem om zijn nek. En dwars door het geratel van Muis heen hoorde hij het gepiep van Tommie (Lul) Tubke, die in de vijver rond zwom terwijl een paar in avondkleding gehulde mensen dit aanzagen vanuit een roeibootje. Op het terras zat een heel gezelschap te joelen en te zingen en op tafel stond Nancy Vredelieve, die zo bijzonder beschaafd was opgevoed, in een truitje met daaronder alleen een zeer klein en nat slipje en voerde bewegingen uit met haar onderlijf, die vermoedelijk in het nabije oosten tot de gewoonten behoorden. Tobia kreeg een glas champagne in zijn hand gedrukt en stapte over Zusje Hinkemuller heen, die op de grond lag te hijgen met haar hand in de broek van de Illustere Habermehl, terwijl Wiepje de Alcoholist piano speelde en daarbij af en toe een plens bier in de Steinway gooide. In de tuin crosste Botjes rond op zijn Heinkell, met een Duits legeruniform uit de tweede wereldoorlog aan en achterop zat Floortje Fakkeloor in een beha en een slipje, met een fles in haar hand. Tobia stond nog steeds in zijn ogen te wrijven. Wat in godsnaam had zich hier afgespeeld in het jaar dat verstreken was sinds ze van school waren gekomen? Waar waren de ouders Fakkeloor? Waar was Victor Sylvester? Wat was er met de lampionnetjes en changez gebeurd? In een hoek lag Ruwald Zwaardemaker met een straal kots op zijn altoos schone hemdje. Hij bewoog niet meer. Berrie en Eepje Zwaardemaker zeulden Klaartje Tuusma, die onophoudelijk lalde en gierde, tussen zich in de trap op. Tobia tastte letterlijk in het duister rond, kwam af en toe een springend lijf tegen, struikelde over zachte en hijgende dingen. Here, dit sloeg alles. Zo'n troep had hij in Amsterdam nooit meegemaakt.
     Zijn vader had ondertussen het bonken op de deur opgegeven en scharrelde ook, vervuld van allerlei tegenstrijdige vermoedens, langs de taxushaag. Halverwege zat een gat en daar keek hij door heen. Hij zag het terras, hij zag een hele kluit wriemelende mensen en daar tussendoor liep plotseling Liesje Kubalsky naar binnen. Spiernaakt. Ouwe Tobia trok zijn hoofd met een ruk terug. O God, wat gebeurde hier? Daar hadden de goddelozen zich meester gemaakt van het huis! Wat te doen? Zich vertonen en allen op strenge toon de les lezen? Stel je voor dat hij zich net zo vergist had als Saalem, dan sloeg hij een figuur als modder. Nee, hij moest zien binnen te dringen in deze Baälstempel en de ontuchtigen op heterdaad betrappen. Dan zou hij plotseling als de wrekende gerechtigheid tussen hen verschijnen en zijn vermaningen zouden te horen zijn tot in Haarlem toe. Als hij zich niet vergiste stond er een ladder in de schuur. Voorwaarts dus, langs de taxushaag en daarna tien meter tijgeren door de rozen van mevrouw Fakkeloor. Er zat niets anders op. Als een mol groef Ouwe Tobia zich langs de grond. Tussen de rozen door kon hij nog net zien hoe het roeibootje in de vijver ten onder ging en hoe Sacco Hartog in zijn Stijlgroep Groningen met een glas in de hand langzaam wegzakte in de baren.
     Jonge Tobia had het inmiddels ook niet makkelijk. Hij had door het luikje in de voordeur gekeken en gezien dat zijn vader weg was, maar dat de auto er nog stond. En nu trachtte hij iemand te vinden die nuchter genoeg was om zijn jobstijding aan te horen.
     'Hoor eens, Muis,' zei hij, 'mijn vader zit hier ergens! We moeten hem vinden voor hij al die naakte mensen ziet!' Wat Muis zei, verstond hij niet, want toen hing de kletsnatte Floortje om zijn nek en ademde hem in zijn gezicht. En ondanks de ure des gevaars werd hij nòg behoorlijk geil ook, want Floortjes beha was in de strijd gebleven. En ook de aanblik van een blote Sacco, die met zijn maatcostuum over de arm vloekend de trap op rende, was niet bevorderlijk voor de helderheid van de situatie.
     'M'n vader zit in de tuin!' siste Tobia Floortje in het oor. 'Wat moeten we doen?'
     Floortje keek hem met vier ogen aan.
     'We gaan met z'n allallen in het babad!' stelde ze voor. Toen kon Tobia het ook niet meer helpen. Deze Götterdammerung was toch niet meer te stuiten. En hij greep naar de fles en naar de tieten van Floortje.
     Zijn vader had intussen de ladder tegen het huis gezet. Zo zou hij terecht komen in de slaapkamer van de ouders. En daar zouden ze toch niet.... Voetje voor voetje klauterde hij naar boven. Het raam stond op een kier, dus erg moeilijk was het niet.
     'Hee, wie ben jij? Wat moet je daar?' Ouwe Tobia keek naar beneden. Daar stond Tommie (Lul) Tubke en voerde danspassen op de plaats uit in de hoop te blijven staan. Ouwe Tobia gromde. Als dat zijn zoon was, nou.... Op dat moment schudde Tommie de ladder als een boom vol appels. 'Komdruit!' lalde hij. 'Bij de meimeisjes nanaar binnen loeloeren, hé? Vieviespeuk!' Ouwe Tobia greep het raam en werkte zich net bijtijds naar binnen, voordat Tommie met ladder en al in de rozen stortte.
     In de ouderlijke slaapkamer van de Fakkeloren was het ook heel gezellig. JWS lag in het Fakkeloorse bed en onder hem lag Nancy Vredelieve en steunde krols. JWS kon niet omkijken en dus ook niet zien dat er een dominee door het raam naar binnen klom. In tegenstelling tot Nancy, die over zijn schouder Ouwe Tobia recht in het gezicht keek. Maar omdat ze het ten eerste niet geloven wilde en ten tweede omdat er op dat moment iets veelopeisends in haar fundamenten werd gedreven, kon ze niets zeggen. Ze kronkelde wild en steunde dierlijk, wat JWS uiteraard voor een spontaan orgasme aanzag en Ouwe Tobia ook, die niets beters te doen wist dan zich ruggelings te verwijderen. Hij kwam op de gang terecht en hoorde van alle kanten geluiden. Waarheen nu? Onder de deur van de badkamer door stroomde een riviertje, dat nu de trap bereikt had en naar beneden klaterde. Toen hoorde hij een grove mannenstem roepen: 'Waar zit die pastoor? Als ik 'm tegenkom, maak ik 'm effe burgemeester!' Hetgeen Ouwe Tobia haastig een kamer in deed schieten.

Tobia voer ondertussen wel. Hij herinnerde zich de woorden van Ludovic Praetorius, 'Al vergaat de wereld, de keizer speelt viool,' en besloot daar naar te handelen. Inmiddels was het hem duidelijk geworden dat dit wel degelijk het gezochte feest was, dat de ouders Fakkeloor naar het buitenland waren en dat zich aan de meeste zijner kennissen inmiddels ongedachte veranderingen hadden voltrokken. Lore was er inmiddels ook, maar waar die precies gebleven was, kon hij niet zien. Hij liet zich een drankje smaken en nam even later Eepje Zwaardemaker in vertrouwen aangaande zijn vader. Die vond het een goede grap. 'Jongens, de dominee is er!' Uit allerlei hoeken en gaten kropen mensen tevoorschijn.
     'Waar? Waar?'
     'Ergens!' riep Tobia. 'Ik ben hem buiten kwijtgeraakt en nu moet ie ergens rondscharrelen!'
     'O, jongens, Tobia is zijn dominee kwijt. Help eens even zoeken!'
     Tommie (Lul) Tubke kwam naar binnen gekanteld en beweerde dat hij de gezochte predikant tegen de gevel had zien opklimmen.
     'Jij bent dronken!' zei Berrie Zwaardemaker en veegde Tommie met één hand in een hoek. Daarna verscheen plotseling Jaap Fakkeloor ten tonele, die uit Leiden kwam en een klein beetje zat was, meer een routinekwestie. Hij had de sleutel in het slot gestoken en was toen met deur en al naar binnen getrokken door Botjes. En nu was Jaap misschien niet helemaal helder, maar hij was tenslotte derdejaars rechtenstudent en had verantwoordelijkheidsgevoel en zo meer en toen hij eerst in de armen van een luitenant van het Reichenauer Regiment viel en daarna bijna uitgleed in een platgetrapt slaatje om vervolgens een hem onbekende kleurling te zien opduiken uit zijn vaders wijnkelder met de armen vol Veuve Cliquot, toen werd hij boos. Hij gilde dat het een bende was en dat iedereen moest opdonderen. Maar dat was nog niets vergeleken bij de bittere woorden die hij sprak toen hij zijn verloofde, Liesje Kubalsky, tegenkwam op de nek van Habermehl die ze met haar hielen de sporen gaf, terwijl ze haar parelcollier als toom gebruikte. En het had nog een speels grapje kunnen zijn, maar Liesje had nog steeds niet veel meer aan dan haar polshorloge en ook de kleding van de Heer Habermehl liet te wensen over. En Jaap Fakkeloor, die in de stad menigmaal de bloemetjes buiten zette, had zijn verloofde altijd met respect benaderd en de opvatting verkondigd dat seksuele omgang voor het huwelijk een verarming van de westerse cultuur betekende. Dus begon hij te brullen. Liesje Kubalsky rekte zich uit als een poes, lachte gorgelend en stelde hem vierkant voor de keuze: òf nu meteen de schade in te halen, òf meteen op te krassen. Zodat ook dit laatste bolwerk van rechtschapenheid even later tussen de beddelakens ten onder ging. En inmiddels had Berrie Tommie (Lul) Tubke nog even opgeraapt en hem gehoord inzake de aanwezigheid van wederrechtelijk binnengedrongen geestelijken en hij was het, die onder aan de trap geroepen had dat hij Ouwe Tobia burgemeester zou maken.

Pukje Lievelei was in deze poel van ontucht de enige zuivere bloem. Hoewel, niet lang meer, want zij en haar vriendje Hans zouden het gaan doen, voor het eerst. Iets dat ze in het begin niet gewild had omdat ze pas zestien was, maar de ouders Lievelei haatten Hans op sociaal-economische gronden en verboden de omgang zo streng, dat dit de enig denkbare tegenactie was. En zo had Pukje Thisbe de afspraak gemaakt met Hansje Pyramus om onder vele smoezen naar dit feest te gaan. En nu was Hansje even naar het toilet en Pukje stond met bonzend hart in de logeerkamer en stapte uit haar slipje. Ze werd heen en weer geslingerd tussen de haar van kindsbeen af ingehamerde zeden en de onverbiddelijke kriebels in haar buik. En zo, nerveus en trillend als een riet stond ze met haar slipje in haar hand zich af te vragen of dit nu eigenlijk wel mòcht. Het antwoord liet niet op zich wachten: de deur vloog open en de dominee kwam binnen. Dat was te veel voor het arme kind en met een gil griste ze haar kleren mee en rende de badkamer in en via allerlei deuren naar buiten en naar huis. Hansje, die op het toilet trachtte zijn bibberende benen in bedwang te houden en het bestierf van angst dat hij zijn pikje niet recht zou kunnen krijgen, dat ze betrapt zouden worden, dat hij vader zou worden, enz., Hansje kwam even later besmuikt de kamer binnen en trof daar een paars aangelopen volwassene met de onderbroek van zijn geliefde in de hand. Ook hij zette het op een lopen en is nooit meer terug gezien.
     Ouwe Tobia, zich onbewust van de rol die hij in dit drama had gespeeld, voelde zich intussen allerminst een leeuw. Hij was zich gaan afvragen wat hij moest doen. Zijn eerste gedachte was de politie te bellen en deze Augiasstal te laten uitvegen. Maar wat deed hij goedbeschouwd in andermans huis, dat hij op slinkse wijze via een ladder was binnengedrongen? En wat had hij aan te merken op goeddeels meerderjarige personen, die niet eens zijn eigen kinderen waren? Stel dat de politie kwam en hier behalve een grote naaiende bende, ook op een kamertje boven een dominee aantrof met een damesonderbroek in de hand? Hij propte het bezwarende stukje lingerie in zijn zak en besloot, evenals de beide in hun voornemens gestoorde jongelui, het pand zo snel mogelijk te verlaten. Later zou hij wel met Mr. Fakkeloor praten. Dus sloop hij de gang op en maakte zich klaar voor een snelle spurt langs de trap. Toen glibberde hij uit in het beekje dat uit de badkamer kwam, maakte allerlei klapwiekende gebaren en ging onderuit, daarbij het knopje van het licht rakend. Languit vloog Ouwe Tobia het duister in, hoorde een deur open gaan, kwam met zijn gezicht in iets zachts terecht, greep en voelde duidelijk een tiet. En daarna klom er iemand in hem en sprak teksten die zelfs in het Hooglied niet voorkomen.
     Beneden had iemand gemerkt dat er boven allerlei hol- en draafpartijen plaats hadden en die kwam nu de trap op, met de schakelaar beneden licht makend. En Ouwe Tobia hervond zich in de armen van de dikke Klaartje Tuusma en deze, ziende wie ze te pakken had, gooide zich achteruit en Ouwe Tobia, boven aan de trap, lazerde ruggelings naar beneden.

Tobia Jr. was in een uitstekende stemming. Zijn vader was hij al lang vergeten. Pa kennende, zat die vermoedelijk ergens in de tuin in een boom en probeerde er wijs uit te worden. Tobia grinnikte. Lone Wolf hing aan de kapstok, want er was toch niemand die op hem lette. In dit stadium van ontwaarding aller waarden had het ophouden van welke schijn dan ook geen enkele zin meer. Hij zocht naar Lore, want hij had in de gaten dat er geen vast vriendje in het spel was en niets belette hem om zich van deze schoonheid meester te gaan maken. Met een schok realiseerde hij zich dat hij eigenlijk voor het eerst niet meteen aan naaien had gedacht, maar aan haar ogen. In de keuken plukte hij Muis uit de ijskast.
     'Waar is Lore?' vroeg hij streng.
     Muis giechelde. 'Jij bent wel iedereen kwijt, vanavond.'
     Ze scheen boven te zijn. Net toen hij weer de hal in liep, hoorde hij een donderend lawaai en daar verscheen zijn oude vader in beeld, ondersteboven en zeer in de kreukels. Tobia dook in een hoek en wachtte de gebeurtenissen af. Zijn vader ramde de barkeeper van de Paardenpaal, Surinaamse Ben, midscheeps.
     'Oewaaa!' zei Ben en hees Ouwe Tobia met één hand op de been. 'Zijn dat nou manieren? Man, man, jij ziet er uit!'
     Ouwe Tobia hing in Bens grote handen als een zojuist uit het water geredde kat en zocht naar adem. Ben schudde het hoofd. Zo'n oude blanke meneer moest toch beter weten. En dan zeiden ze altijd van alles over Surinamers! Tobia zag hoe Ben z'n vader als een trofee voor zich uit de kamer in droeg en hij sloop snel de trap op. En stond oog in oog met Ludovic Praetorius.
     'Jij hebt 't weer druk, zie ik,' zei Praetorius. 'Ik zie je overal rondrennen. Is 't een leuk feestje?'
     'Het gaat,' zei Tobia. 'Ik zoek iemand. Een meisje met asblond haar. Soms gezien?'
     Ludovic daalde waardig de trap af. 'Ik heb het gevoel,' zei hij, 'dat het hier een decadente bende is. Maar ik kan me vergissen. Ik geloof wel dat het tijd wordt dat we de nette mensen gaan afvoeren. Ik heb al verschillende stuitende tafereeltjes gezien en bovendien brandt er bij de buren, honderd meter verderop, licht. En wat die asblonde dame aangaat, die zit in de kamer rechtsboven.' En Ludovic wandelde hinkend de hal in. Hij draaide zich om.
     'Als je wilt - mijn wagen staat voor.'
     Tobia liep verder de trap op. De kamer rechts. De deur stond op een kier. Hij deed hem voorzichtig open. Er brandde een papieren lampion, van de soort die ooit in de mode was geweest. Overal slingerden boeken en schriften. Blijkbaar was dit vroeger de kamer van Floortje geweest. En op het bed zat Lore en keek voor zich uit. In haar hand een aansteker en een stuk zilverpapier. De zoetige stank van heroïne hing in de kamer. Tobia bleef staan.
     'Hallo,' zei hij onzeker.
     Lore tilde langzaam haar hoofd op tot de ogen Tobia aankeken. Star, grijs, gehypnotiseerd. Ze stond langzaam op en tuimelde in zijn armen. 'Hallo swiet... Hou ze haaks!'

De morgenstond verlichtte het portaal van de kerk, waar de koster het binnentreden van de gemeente gadesloeg. Op het mededelingenbord stond te lezen dat Ds. Tobia wegens ziekte...
     Ds. Tobia zat inmiddels in het bad en kneep met een moedeloos gebaar een spons uit boven zijn hoofd. Hij had een zeer onrustige slaap genoten, vol vrouwen en Duitse soldaten en hij had gedroomd dat hij in de tuin stond met zijn broek naar beneden terwijl Nancy Vredelieve buikdansen uitvoerde en grote Surinamers in en uit liepen. Hij herinnerde zich vanaf zijn val van de trap weinig. Op een bepaald moment had iemand bij hem cognac naar binnen gegoten en hij was het allemaal erg gezellig gaan vinden, maar er viel hem over de verdere gebeurtenissen niets concreets in. Jonge Tobia stond ondertussen voor de spiegel en keek zijn vader aan.
     'Floortje Fakkeloor gaf een partijtje!' zei hij.
     Zijn vader kreunde.
     'Zulke aardige mensen,' ging Tobia met onverholen leedvermaak verder, 'en er waren leuke meisjes!'
     Ouwe Tobia gromde.
     'Ik zal met Fakkeloor eens een hartig woordje spreken!'
     Hij verhief zich druipend in de badkuip en graaide naar zijn colbert en naar een zakdoek. Trompetterend snoot hij zijn neus en schraapte de keel teneinde nog enige donkere volzinnen aangaande verwording en smeerlapperij te laten volgen.
     Tobia staarde naar zijn vader, die daar bloot en nat en katterig uit de kuip rees om te ontdekken dat hij zijn neus had gesnoten in een meisjesslipje.
     'Je hebt toch niets verkeerds gedaan, Pa?'
     'Jongen, dat weet ik werkelijk niet.'
     Met welke conversatie we deze dramatische gebeurtenissen besluiten, u, gewaardeerde lezer, als steeds heil en zegen wensend.
Als immer,
de U toegewijde   
Tobia.



Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email