ZESDE BRIEF
Trouw aan mijn belofte je van de laatste ontwikkelingen op de
hoogte te houden, doe ik je wederom een schrijven toekomen,
bevattende een nauwgezet verslag van Tobia's faits et
gestes - voor zover zijn
gehannes die naam mag hebben.
Laat ons aanvangen met de
geschiedenis van
De lente had flink doorgezet en in de streek rond Haarlem
waren de eerste bloembollenvelden en de eerste Duitsers al
weer uitgelopen. De Hout werd langzaam groen en alles roerde
zich van nieuw leven. Behalve Tobia, die een herfstige indruk
maakte en bleek en slecht verzorgd op zijn studeerkamer hokte.
De recente gebeurtenissen hadden veel van wat hij altijd als
onwrikbaar
beschouwde aan het wankelen gebracht en met heimwee dacht
hij terug aan de naïeve en romantische verwachtingen
die hij het vorig jaar omtrent Amsterdam en het grote leven
had gekoesterd. Tegenwoordig had Amsterdam alleen maar een
modderige jeneversmaak en van de grote verwachtingen was
niets bewaarheid geworden. Waar was de tijd dat hij als
middelbare scholier en redacteur van de schoolkrant een
aanzienlijke positie had en zich veilig koesterde in de
beschutte wereld van school en huis, wetende dat later het
grote geluk zou komen? Waar was de tijd dat neuken iets
neveligs en liefelijks was, iets waar je in alle rust naar
verlangde omdat je het toch niet onmiddellijk kon waarmaken.
En ging er bij een besmuikte poging iets mis, dan wist je
dat het nu eenmaal de juiste tijd en de juiste omgeving nog
niet was. Maar nu... Van Tobia's wereldbeeld was niets
onbeschadigd. Overal was aan gerukt en getrokken, nog
afgezien van het rukken en trekken dat hij zelf deed. Nu
werd hem iets duidelijk van wat conservatieve ouderen bewoog
als ze te keer gingen tegen deze verworden tijd, waarin niets
meer veilig was voor de roden en hun negatieve geschreeuw.
Het geval met Diertje B. bijvoorbeeld. Dat had zijn
vertrouwen in zowel de Illustere Habermehl als in JWS
ondermijnd. Was Habermehl er nu naast met zijn kruisverdeling
of sloeg het verhaal van JWS nergens op en zou JWS wèl
met haar genaaid hebben? En dat waren toch vakmensen, waar
Tobia hogelijk tegen op had gezien! Eerlijk gezegd had hij
noch Habermehl, noch JWS ooit bezig gezien met het naaien.
Maar ze zouden hem toch niet zo maar wat voorliegen? Twijfel,
twijfel alom. Waar bleef het geloof? Natuurlijk, het geloof
zat hem enigermate in zijn bloed, maar het rotsvaste
vertrouwen der vaad'ren was zelfs Ouwe Tobia ontzonken. In
buien van neerslachtigheid had zijn vader hem wel eens bekend
dat hij zelfs op de kansel af en toe het gevoel moest
onderdrukken dat hij daar op z'n zachtst gezegd voor joker
stond en dat de christelijke
religie rechtstreeks op een lijn stond met het geloof in
Sinterklaas. Nu, dat God dood was en zo, dat hoorde je wel
meer, maar Habermehl en JWS! Alles kraakte in zijn voegen.
Hij had een meisje van ruime zeden meegenomen naar een
omgeving waarin men pretendeerde in het geheel geen zeden
te kennen en wat deed het wicht? Zichzelf beschuldigen van
onreinheid. En daarna in hem, Tobia, een zedelijk hoogstaand
figuur zien! En dat was niet eens alles! Tobia had wel gemerkt,
dat hij, waar hij ook kwam in Amsterdamse kringen, enigszins
spottend werd bekeken. En toen hij een keer met
DE TELEGRAAF was komen aanzetten, had
men hem gestreng naar zijn politieke beginselen gevraagd,
die hij niet had. Van jongs af aan had hij gehoord dat er
zoiets bestond als 'de rooien', en dat schenen gruwelijke
lieden te zijn die in vunze achterbuurten huisden en het
liefst met stenen gooiden naar de mensen. 'De mensen', dat
waren dus de gewone nette lieden, zoals Tobia's ouders of de
familie Fakkeloor, of wie dan ook. Later had hij op school
natuurlijk voorlichting gekregen, maar via het
geschiedenisonderwijs van de oude
Verbiest - die van de oorlog
'14-'18 en het rijwielpeloton -
was de indruk dat normale mensen allemaal zo waren als de
bovengenoemde families nog versterkt. 'De partij van de
nette mensen, zoals jelui ouders,' zei de oude Verbiest,
'dat is de VVD!' Er kwam nooit protest
uit de klas, want het was waar. De schoolkameraden van Tobia
protesteerden trouwens nooit ergens tegen. Hoogstens tegen
Tobia, wanneer deze niet op een schoolfeestje verscheen met
een das voor of met een gewoon jasje aan in plaats van een
blazer.
Tobia's maatschappijvisie
leek op een taart. Hem was duidelijk geworden dat er boven
op die taart een dunne laag room zat met hier en daar een
vergulde pil en daaronder een vrij dikke laag melige koek.
Helemaal onderaan zat een bruine, onverteerbare korst, de
grote massa geheten. Maar mensen zaten er alleen in de room.
Nu kon men dit baksel een onsmakelijk geheel
vinden en dat deden veel lieden dan ook. Men was met
hervormingen begonnen en nu maakte de taart de indruk alsof
een klein kind er langdurig met een botte lepel op had zitten
hengsten. Dientengevolge was de bovenste laag grotendeels in
de middelste getimmerd en daarmede tot onbestemde blubber
vermengd. En de onderste was gebleven waar hij was en men
vond het nog steeds een oneetbaar geval. Om de wereld op die
manier waar te nemen moest je zelf buiten die taart staan en
de enige die dat goed kon was de krent die er uit was gerold
en dat was in dit geval Tobia. In Amsterdam had hij te horen
gekregen dat hij een rechtse zak was, in de huiselijke kring
werd hem verweten dat hij zich niet met de juiste vrienden
omringde, zoals de zoons van Juube, de meisjes Van Zeveren
Ooteburg en Jaapje Fakkeloor, zulke keurige jongens en zulke
aardige meisjes. Er was een groot conflict gerezen tussen
Ouwe Tobia en zijn zoon, naar aanleiding van diens laatste
escapade in Amsterdam. Vermoedelijk, of liever gezegd zeker,
was Sacco Hartog de oorzaak, met diens verhalen tegen zijn
vader. Hoe dan ook, Tobia was in zijn vaders studeervertrek
ontboden. Ouwe Tobia had zich in postuur gezet en met donkere
blik als volgt gesproken: 'Hoor eens jongen, ik heb daar
vervelende klachten gehad van meneer Hartog. Jij hebt zijn
zoon meegenomen naar een of ander fuifje met artiesten en het
is daar een bende geweest. Heus, je hoeft niet braaf te zijn,
dat was ik vroeger ook niet.'
Daar komen de crisisjaren weer,
dacht Tobia en bereidde zich voor op het ergste.
'Sacco is een door en door
fatsoenlijke jongen,' ging zijn vader verder, 'en die heeft
zich voor je geschaamd. Ja, geschaamd! Jij was daar dronken
en je had een meisje bij je van niks en of je daar mee naar
bed bent geweest weet ik niet en dat kan me niet schelen ook.
Maar je hebt je niet af te geven met onderwereldfiguren, zodat
hier de mensen over je praten. Denk toch eens aan je goede
naam!'
'Ludovic Praetorius was er ook
en die vond het leuk!' verweerde Tobia zich.
'Praetorius is een
dégeneré!' zei Ouwe Tobia. 'Maar jij bent een
jongen van goeden huize en je behoort je daarnaar te
gedragen!'
'Ja, goed gedragen, zoals jij
vroeger, zeker!' riep Tobia. 'In de soos zitten zuipen, waar
niemand je kan zien en flauwe grapjes uithalen! En dan later
heel gewichtig doen en de deugd zelf zijn!' Toen was ouwe
Tobia gaan brullen over 'brutaliteiten' en 'verkeerde
omgeving' en 'rooie snotneuzen' en het had de verhouding
tussen Tobia en zijn ouders, die toch al moeilijk lag de
laatste tijd, aanzienlijk doen bekoelen. Het werd hoog tijd
dat hij een kamer vond, maar waar?
Toen was hij in Amsterdam
ineens Marco Beile tegengekomen. Marco was ouder dan hij en
Tobia herinnerde zich nog hoe Marco de buurt onveilig maakte
op een brommer met een lefstuur, lid was van een dure
tennisclub en met een aardappel in zijn mond praatte, net
zoals zijn vader, de directeur van Houthandel W. Beile &
Zoonen en op de tennisbaan commentaren leverde als 'Verrekte
keurig, zàg! Strontgoed, heur!' Maar na een jaar
studeren in Amsterdam was Marco plotseling in een trui en
met lang haar gaan rondlopen, praatte plat en had een krom
been. Het was een zeer kunstig geval van zelfherschepping.
Het plat praten kon Tobia plaatsen, het kromme been niet,
maar kennelijk vond Marco dat een lichamelijk gebrek meer
in overeenstemming was met de socialistische beginselen.
Er was geen actiecomité te vinden of Marco zat er in,
onverschillig of het nu om Vietnam of om het behoud van de
Jordaan ging.
Wel, Marco had Tobia
toegesproken en hij was het geweest, die hem een rechtse
klootzak en een reactionair stuk onbenul had genoemd. En
aangezien Marco daarbij vergezeld ging van twee of drie
vrouwen, concludeerde Tobia daaruit dat de oorzaak van zijn
falen in Amsterdam op politiek terrein lag. Dus
begon hij zich ijverig om te scholen. Hij nam een abonnement
op VRIJ NEDERLAND, bezocht teach-ins en
protestbijeenkomsten en huldigde het standpunt dat een dichter
noodzakelijkerwijze links diende te zijn. Zwaaiend met Gorters
MEI was hij vervolgens ten strijde
getrokken tegen de geborneerde opvattingen van zijn ouders en
dit had menige ruzie opgeleverd. Met Sacco Hartog had Tobia
alle banden verbroken. Het was wel duidelijk dat deze
VVD-idioot in zijn autoritaire pakje niet
in Tobia's vriendenkring paste. Verder had Tobia vastgesteld,
dat betreffende het neuken in linkse kringen veel ruimere
opvattingen werden gehuldigd. Rechts daarentegen was
uitgesproken anti-neuken. Dat rechtse mensen zich nog
vermenigvuldigden was een raadsel.
Dus ontwierp Tobia en geheel
nieuwe strategie: links worden en dus neuken. De Illustere
Habermehl werd van zijn voetstuk gestoten en vervangen door
Marco Beile. Ha, temidden van de revolutionairen, daar
heersten pas gezonde opvattingen, daar zou men Tobia gaarne
van bil noden, sex was tenslotte iets waar iedereen recht
op had, dat zei Marco Beile zelf.
Zo gezegd, zo gedaan. Na zich
een maand koest te hebben gehouden kwam de nieuwe Tobia, de
herboren Tobia, kameraad Tobia zogezegd, tevoorschijn uit
zijn studeerkamer als een vlinder uit zijn cocon. Tobia had
zijn best gedaan een droeve en wetende blik over zich te
krijgen. Als hij in de spiegel keek, zag hij dat het aardig
gelukt was. Of dat nu lag aan zijn politiek omscholing of dat
het eenvoudigweg kwam doordat hij iets ouder was geworden,
liet hij in het midden. Het was in ieder geval beter dan die
blije kinderoogjes van vroeger. En verder had hij zijn baard
laten staan. Ja, een scherp getekend gezicht met een spitse
donkere baard, het gezicht van een man die door het leven
gelouterd was en toch intellectueel. Ouwe Tobia, aan het
ontbijt, had na enige tijd gevraagd waarom zijn zoon zich
toch voortdurend aan zijn kin zat te grijpen.
'Ik strijk langs mijn baard!'
zei Tobia.
Zijn vader boog zich voorover
en keek hem aan. Toen zette hij zijn bril op, nam de baard
aandachtig waar, begon te lachen, schudde het hoofd en borg
zijn bril weer op.
'Is dat de revolutie?' vroeg
hij grinnikend.
Tobia legde de opmerking
waardig naast zich neer. Platte grollen van een oude en
rechtse dominee jegens een progressief kunstenaar hoorden
er nu eenmaal bij. Die middag ontmoette hij Boudewijn in
Amsterdam en keek hem afwachtend aan. Bo, als artistiek mens,
zou de baard en de nieuwe Tobia naar waarde weten te schatten.
Maar Boudewijn zei niks, zoals gewoonlijk. Tobia trachtte hem
te activeren door zijn kin vooruit te steken en op doffe toon
iets te mompelen over Vietnam en dat er andere tijden
kwamen.
'Wat is dat nou weer,' zei Bo,
'je wordt toch niet links?'
'Ik bèn links!' riep
Tobia waardig.
'Zeker omdat je nou een kut
onder je kin hebt,' zei Bo. Tobia haalde zijn schouders op.
Het pad van een revolutionair ging niet over rozen.
Die avond moest Boudewijn
optreden in een soort van jeugdhuis, waar, zoals Tobia
begreep, allerlei humanisten probeerden de jeugd met begrip
van de straat te houden. En omdat je nooit kunt weten en het
geheel in een progressieve reuk stond, ging Tobia mee.
Het jeugdhuis was een verveloze
lokaliteit, beplakt met knipsels die gewaagden van
oorlogshandelingen en hongersnoden. Het publiek, had
Boudewijn hem uitgelegd, bestond uit gewone Amsterdamse
kinderen, door de buurtvereniging zonder aanzien des persoons
naar binnen gehaald. Aha, dacht Tobia, arbeiders dus. Het
gewone volk. De onderdrukte massa. Nu kon hij eens tonen dat
hij een toffe jongen was, die het gevoelig wist te zeggen en
zo. Aan zijn gewone uitmonstering had Tobia niets veranderd.
Hij had namelijk enige plantsoenwerkers gadegeslagen
die voor het ouderlijk huis aan het spitten waren en
geconstateerd dat de werkende stand zich kleedde in pilo
pakken, waarvan de broek zo hoog zat en het kruis zo laag, dat
Tobia zich gerust in de normale Tobiaanse todden kon vertonen.
Het was dan ook een schok voor hem te moeten vaststellen dat
de 'kinderen' in het jeugdhuis zeer modebewuste jongeren van
omstreeks achttien jaar waren met allerlei strakke
spijkerbroeken en leren vechtjasjes. Vooral de meisjes konden
zo uit een zwoele film zijn gestapt. Tobia stak daar bij af
als een misplaatste student en dat was hij in feite ook. Na
het optreden van Bo hing Tobia wat rond bij het buffet en
vroeg zich af hoe nu met de arbeiders contact te maken. En
dat ging eenvoudiger dan hij had gedacht. Er stonden opeens
twee meisjes voor hem, een kleine bolle en een lange met
kauwgum. Het kleine meisje keek hem nieuwsgierig aan. Ze was
geducht van tiet en bood hem het uitzicht op een
decolleté als het Suezkanaal.
'Ben jij een vriend van
Boudewijn?' vroeg ze.
'Eh..ja,' zei Tobia verrast.
De kleine bekeek hem kritisch.
'Wat een maffe broek heb jij
aan!' zei ze ineens en pakte tot Tobia's afgrijzen zijn gulp
beet, die ze een eind naar voren trok en weer liet schieten.
Het was duidelijk dat het kledingstuk op die plaats ruimte
genoeg had voor een olifantengeslacht. Maar de dames hadden
een ander dier op het oog.
'Hij heb zeker een beretamp!'
gierde de lange.
Tobia, bekomen van de schrik,
greep feilloos naar het juiste antwoord.
'Ik het geen poen voor wat
beters, ik kan toch niet in me blote kont gaan lopen,' zei
hij zo achteloos mogelijk. Gelukkig miste hij het
aardappeldialect van de meeste zijner standgenoten. Hij
sprak neutraal Nederlands en als je je onderkaak wat liet
hangen zoals Marco Beile, klonk het zeer democratisch.
'Je mot ook 's wat aan je
haar doen,' zei de kleine en kwam dicht tegen hem aan
staan. En ze haalde een plastic kam vol haren
uit haar zak en begon Tobia daarmee te bewerken. Die vond
het prachtig. Zie je wel, hier lette men niet op rang en
stand, hier heerste een recht hartelijke sfeer. Tobia trok
de tieten van het meisje tegen zich aan. Ze maakte een
vinger nat en plakte hem een soort spuuglok op zijn
voorhoofd.
'Zo ben je lief!' zei ze en
bekeek het resultaat van haar werk tevreden. 'Je ziet er
lekker uit!' Tobia legde zijn handen op haar billen en
drukte haar iets dichter tegen zich aan om haar ook het
andere resultaat van haar gedoe te laten voelen. Want dat
was onmiskenbaar, al ging het enigszins verloren in zijn
tentbroek. Het meisje heette Lotje en ze zat op ballet. Ze
liet zich een colaatje smaken en babbelde honderduit over
van alles en nog wat. Boudewijn was inmiddels ook komen
opdagen.
'Ga je mee?' vroeg hij.
'Ik ben klaar.'
'Nee,' zei Tobia, 'ik nog
niet. Ik blijf wel hier.'
Bo keek Tobia aan en daarna
Lotje en toen weer Tobia, haalde zijn schouders op en
ging weg.
'Waar woon jij?' vroeg
Lotje.
'In Haarlem,' zei Tobia.
Hij overwoog in hoeverre het verstandig was om iets van
zijn herkomst te laten blijken. In stilte besloot hij
om Ouwe Tobia eventueel tot broodbezorger te degraderen
of tot stratemaker.
'Moet je nou weer helemaal
terug naar Haarlem?' vroeg Lotje. 'Man, je bent niet goed!
Blijf toch lekker bij mij slapen, dan kan je me morgenochtend
naar ballet brengen, da's toch veel leuker!'
Tobia hoorde de bazuinen en
trompetten weer schallen. Zie je wel, dit was uiteindelijk
de manier. Geen gelul meer van allerlei moeilijke figuren,
geen toeren en fratsen, gewoon met elkaar afgaan. Hoewel
dat 'slapen' hem deed denken aan een bepaald voorval toen
er ook trompetgeschal was geweest bij Tobia en tenslotte
alleen droevig snurken het resultaat was. Maar ach, niet
zo kwaad van vertrouwen zijn! Dit keer zat het wel goed.
Glorie en lof aan Marco Beile in den lage.
Tot het sluitingsuur van het
jeugdhuis had Tobia de tijd van zijn leven. Lotje scheen erg
trots op hem te zijn, want ze liet hem aan al haar kennissen
zien en ondertussen liet ze zich lief knuffelen. Voor de
eerste keer genoot Tobia van een feestelijke omgeving. Geen
gehang meer in keukens, geen geloer en geprakkizeer! Zijn
kostje voor die nacht was gekocht. Tobia stelde zich voor
hoe hij met Lotje samen ging wonen. Dan was hij direct van
het kamerprobleem af, van zijn ouders en van zijn seksuele
nood. Ach, Lotje was lief en gezellig en ze zag er grappig
uit, waarom niet? Een gouden toekomst was in zicht! Buiten,
in het steegje waar de fietsen stonden, kon hij het niet
nalaten om Lotje toch eens even te pakken. En die reageerde
uitstekend. Ze greep onmiddellijk naar het Instrumentarium
en Tobia wriemelde aan het hare en er was enige tijd veel
gedoe in het duister. Toen stapte ze achter op de Solex en
de zegetocht begon. Tobia zong zachtjes voor zich uit,
'Ein Mädchen oder Weibchen sucht Papageno sich!'
hoewel dat eigenlijk geen erg progressief lied was en hij
snoof de geur van de nachtelijke stad op. Hij bedacht hoe
Lotjes kamer er uit zou zien. Een kleine, gezellige
zolderkamer natuurlijk, met gekleurde glazen stopflessen
en zo en affiches aan de muur. Hoe oud zou Lotje zijn?
Een jaar of negentien, dacht Tobia. Maar je vroeg een dame
niet naar haar leeftijd -
helemaal verloochenen deed hij zijn afkomst niet.
Een stille straat in Oost,
met een Indische naam. Het kon romantischer, vond Tobia.
Maar een kniesoor die daar op lette.
'Zo, hier woon ik,' zei
Lotje. 'Doe je zachtjes op de trap?'
Tobia sloop als een kat naar
boven. Het rook in het huis onmiskenbaar naar raapstelen.
Niet direct de lucht die hij verwachtte in een artistieke
woonstee, maar natuurlijk waren dat de buren. Eénhoog
stak Lotje een sleutel in het slot. Tobia stond achter haar
met het Instrumentarium gereed in de broek. Nu kwamen ze de
kleine, gezellige kamer binnen. Ja, wacht
eens even, we hebben iets vergeten. De Hadji! In de vorige
brief was hij, ofschoon niet met name genoemd, natuurlijk
degene geweest die de grap met Sacco's oude oom Joop in
elkaar had gezet en dat effect was hem uitstekend bevallen.
Want andermaal ging er een deur open en wachtte daarachter
een verrassing. In een op onbestemde wijze met prullaria
volgegooide huiskamer stond een tafel, met een lamp er
boven en er naast troonde een vrouw die aardappels zat te
schillen, zo'n beetje het oermodel van een Moeder met aan
de andere kant een niet mis te verstane Vader. Diens broek
zat hem onder de oksels, werd opgehouden door bretels en
vertoonde een halve meter gulp. Op de achtergrond zat een
kale kanarie in een kooi en er neven stond in een onrein
lijfgoed gekleed jongetje, dat in zijn neus groef en het
bekje open liet hangen. Dat moest natuurlijk wel een Broertje
zijn. Lotje kuste de aanwezigen smakkend en sleurde toen
Tobia de kamer in.
'Me vriendje,' zei ze
verklarend, 'en die blijft hier slapen!'
'Da's goed hoor me kind,'
zei Moeder vriendelijk.
'Maar dan mot je nou wel naar
je nest,' voegde Vader er aan toe, 'want morgenochtend is
het vroeg dag!'
Tobia gaf de aanwezigen een
slap handje.
'Uhn-ung,' zei Tobia,
'uhn-uhng!'
'Wil je nog thee?' vroeg
Lotje en schonk een kopje geel water in.
'Uhn-uhng!' zei Tobia nogmaals.
Hij trachtte zijn hersens bij elkáár te krijgen.
Hoe voor den donder zat dit nu in elkaar? Ach, misschien had
ze een kamer op zolder en was ze gewoon vrij om mee te nemen
wie ze wilde. Tenslotte was hij onder de arbeiders. Dat was
het, hij zag Liesje Kubalsky of Floortje Fakkeloor niet zomaar
met een vriendje thuiskomen en dan melden dat ie bleef slapen.
En zo Floortje Fakkeloor al een vriendje mee bracht, dan
geschiedde dat na het indienen van een uitgebreide aanvraag,
met vermelding van het beroep van vriendjes
vader. Werd deze maatschappelijk aanvaardbaar bevonden, dan
mocht zijn zoon eventueel het pand betreden om onthaald te
worden op een kruisverhoor. Maar hier telde slechts
menselijkheid! Niemand ging vragen wat Tobia zijn vader deed.
Natuurlijk, deze brave mensen waren lid van de
NVSH en hun dochter had de pil en ze kon
toch beter thuis, dan in een of andere tochtig portiek met de
broek afgaan? Marco Beile had het nog zo gezegd: de revolutie
kende geen bourgeois-vooroordelen ten aanzien van sex. Gewoon,
weet je wel.
'Jij slaapt in me broertjes bed!'
zei Lotje en opende een deur die toegang gaf tot een hok waar
het erg naar Broertje rook. Er stond een gammel opklapbed en
dat rook nog veel erger naar Broertje, nog afgezien van de
Broertjeskleurige lakens. Tobia werd naar binnen geduwd, maar
toen besloot hij toch even orde op zaken te stellen. Hij pakte
Lotje beet en trok haar achter de deur.
'Waar slaap jij dan?' vroeg
hij.
Lotje lachte niet begrijpend.
'Nou, gewoon in m'n bed natuurlijk,' zei ze 'en me broertje op
de bank. Wat dacht je dan?'
'Dat...dat jij bij mij sliep
natuurlijk....' stotterde Tobia.
'Kom nou, malle jongen!' lachte
Lotje, 'Ga heen, zeg! Ja, ons vader ziet me komen, zomaar met
een vreemde knul de koffer in! We zijn fatsoenlijke mensen,
hoor!'
Tobia keek haar met uitpuilende
ogen aan. Fatsoenlijke mensen! Zoals de Fakkeloortjes! De
Juubes! De Van Zeveren Ooteburgs, al knepen die je niet in
je lul. Lotje zei hem goedenacht en pakte het Instrumentarium
nog eens beet. Tobia reageerde amper. Welk slag sociaal
ontwrichten was dit? Dit waren toch geen arbeiders? Of waren
het als arbeiders vermomde Fakkeloren? Of, en die gedachte
deed hem rillen, was er geen verschil tussen arbeiders en
Fakkeloren? Toen ze weg was, ging hij op het bed zitten en
trachtte de toestand onder de knie te krijgen. God, god, god,
bij de baard van Marx en het kromme been van
Marco Beile, als dit de verdrukte massa voor moest stellen, dan
begreep hij wel dat de revolutie nog niet had doorgezet. Zolang
een lekker meisje in volle gemoedsrust in de kamer naast hem
ging slapen en hem, werker van het eerste uur, met een piemel
als een vlaggestok voor lul -
althans voor iets dergelijks -
liet staan, omdat ons vader haar zag komen en omdat ze
fatsoenlijke mensen waren, dan was het ook hun eigen
schuld allemaal. Hij loerde door het sleutelgat. Wat hij daar
zag was een soort van modeshow van Jansen & Tilanus anno 1918.
Ons vader had zijn broek uitgedaan en stond nu in een hansop
van voorwereldlijke snit, met allemaal kleppen en hangpijpen.
Hij krabde zich aan klokkenspel en reet en stapte toen in een
luid krakend bed dat ergens in de woonkamer stond en waar ons
moeder zich in bevond. Tobia kon zelfs de dialoog horen.
'Nacht, vader.'
'Nacht, moeder.'
Het lijkt goddorie het slot
van DE AVONDEN wel, dacht Tobia in
paniek, maar dat was een roman en hij was er tot nu toe
altijd vanuit gegaan dat het werkelijke leven geen roman
was, althans niet van Gerard van het Reve.
Hij begreep het. Het was de
Hadji, die hem had opgesloten in een gekkenhuis, tot zijn
meerdere schande. Met afgrijzen staarde hij de slapeloze
nacht tegemoet. Lotje had ook nog gedreigd met een ontbijt,
bestaande uit koffie, broodjes pekelvlees en broodjes kaas.
Dat wilde natuurlijk zeggen: opgewarmde uilezeik met een
gerimpeld vel, ouwe kadetjes okselworst, ouwe kadetjes
zweetvoetenkaas, beademd door Moeder en beduimeld door
Broertje, wiens bunzinggeur hem nog steeds in de neus
drong.
Wat te doen? De gehele nacht
rechtop in een hoek blijven staan? Gekleed in bed gaan
liggen? Maar Tobia was Tobia en niet de een of andere doedel.
Ontsnappen, dat was het. Er diende Ontsnapt te worden.
'...waarin Pooh geheel en al omringd is door Water
en....' flitste het in zijn geheugen, met de tekeningen
van Ernest H. Shepard er bij. Wie had het ooit nog over
kinderboeken? De Odyssee was er niks bij.
Hij had gezien dat hij aan de
voorkant van het pand zat. De eerste verdieping, dat moest
te doen zijn. Buiten stond de Solex, gelukkig had hij zijn
jekker bij zich gehouden. Hij opende zachtjes het schuifraam
en keek naar beneden, Nou, het was nog behoorlijk hoog. Maar
als hij aan de vensterbank hing, moest hij met zijn benen de
rand van de pui kunnen raken en vandaar viel te springen.
Voorzichtig liet hij zijn benen over de vensterbank glijden,
alsook het ietwat overgevoelige en teleurgestelde
Instrumentarium. Hij voelde met zijn tenen naar de richel
van de pui. Maar helaas, er zat een spijker aan de buitenkant
van het kozijn en daar haakte zijn tentbroek achter vast,
ter hoogte van zijn gulp. En daar hing Tobia, met de gulp van
zijn broek tot borsthoogte opgehesen aan een spijker, het
kruis rondsnijdend in de ballen, de beentjes wanhopig fietsend.
Als het raam nu ook nog naar beneden kletterde op zijn vingers,
dan was het helemaal Laurel & Hardy, dacht hij en rukte verwoed
aan de gulp. Die begaf het niet, wel de spijker en als een
rijpe vrucht plofte hij op straat, voor de voeten van twee
levensgrote agenten.
'Zo, zo!' zei inspecteur Baale. 'Meneer hing daar aan de gevel
voor de lol. Ja, ja. Inklimming, niet? Wat zocht je daar? Geld?'
Tobia zweeg. Hij had een onrustige nacht achter de rug, in een
nog kleiner hokje dan dat van Broertje en in een nog vunzer
stank en bovendien beroofd van zijn sigaretten. Hij verlangde
naar Haarlem, naar zijn eigen schone lakens en naar sterke
thee en wat hem betrof zelfs naar de familie Fakkeloor.
'Ik heb 't al verteld,' lispelde
Tobia, 'm'n meisje woont daar!'
'Ha!' riep de inspecteur, 'nu
komen we verder! Romeo en Julia,
zeker! Een nummertje maken en weer wegwezen!' Een agent schoof
de inspecteur het proces verbaal onder de neus dat die nacht
was opgemaakt. Tobia had toen op doffe toon verteld dat hij
onder valse voorwendsels was meegelokt en daarom had besloten
te ontsnappen. Een verhaal dat met homerisch gelach ontvangen
was.
Inspecteur Baale keek naar de
achternaam van Tobia, fronste zijn wenkbrauwen, keek naar zijn
vaders beroep en haalde ze weer hoog op. Toen begon hij te
lachen. 'Student, wat?' riep hij.
'Ja, ja, dat kennen we! Hoor 's joh, je hebt eigenlijk niks
strafbaars gedaan, maar vertel nou eens even eerlijk hoe het
zit. Ben je bij dat meisje geweest of wou je d'r net naar
toe?'
'Ik wou d'r uit!' zei Tobia.
De telefoon rinkelde en Baale luisterde kort. Toen keek hij
Tobia verbaasd aan en krabde zich de kin.
'Ja, het klopt,' zei hij.
'Die mensen snappen er ook niks van. Ik ook niet, eerlijk
gezegd. Ik heb veel meegemaakt, ik heb ze in hun blote gat
over de daken zien kruipen om bij een meid naar binnen te
komen, we hebben ze uit bomen moeten plukken en uit de gracht
moeten halen, maar ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand er
bij een meisje uit probeerde te klimmen!'
De morgenstond was al voorbij toen Tobia nog in het bad
zat en de kokosnoten omspoelde met warm water. Onderwijl
trachtte hij een overzicht op te stellen van de afgelopen
gebeurtenissen. Marco Beile had eens gezegd: 'De ware
revolutionair hoort in de cel!' Nu, hij had zijn zin
gekregen, dat viel niet te ontkennen. Maar intussen was
het met de zaadjes maar weer droef gesteld. Bovendien
speet het hem van Lotje. Maar aan de andere kant: wat
moest je met zo'n wezen beginnen? In ieder geval trof hem
ditmaal geen blaam. Hij had zich voortreffelijk geweerd.
Ach, had hij maar op een kamer gewoond, dan was alles
anders gelopen. Wat niets afdeed aan het feit dat het onder
de arbeiders maar droevig gesteld was met de zeden en
gewoonten. Was er dan nergens een omgeving waar ze normaal
deden? Op dat moment kwam Ouwe Tobia binnen en keek in de
badkuip.
''t Is weer zover, zie ik?'
'Ja, vader.'
'Vandaag of morgen loop je
nog eens iets op!'
'Och nee, vader.'
Ouwe Tobia zuchtte. Hij
draaide zich om, keek in de spiegel en wurmde aan zijn
neusharen.
'Waar heb je nou weer
uitgehangen?'
'Onder de arbeiders,
vader.'
'Onder de wat?'
'De arbeiders.'
De vader draaide zich om. 'Ja,
weet je, jongen - ik ben
misschien te hard geweest tegen je. Heus, ik begrijp je wel.
Wie op z'n negentiende niet links is, heeft geen hart,
nietwaar. En wie het op zijn dertigste nog is, heeft geen
hoofd, hahaha!'
'Hahaha.'
'Eigenlijk was Jezus de eerste
socialist,' ging Ouwe Tobia verder en knipte zijn neusharen
bij met het nagelschaartje. 'Dus het idee is niet nieuw. Ik
kan me je sociale betrokkenheid best voorstellen.'
Tobia loerde naar de kokosnoten.
Hij achtte het niet waarschijnlijk dat zijn vader zich deze
betrokkenheid kon voorstellen.
'Wij Christenen,' zei Ouwe Tobia,
'hebben eigenlijk veel gemeen met die socialisten!'
Tobia knikte berustend.
'Ja,' zei hij. 'Inderdaad. Het
Onze Vader en het Fatsoen, amen!'
Met welke stichtelijke woorden we de lezer groeten. Inmiddels blijvend, als steeds,
De U toegewijde Vriend v/h Kameraad Tobia. |
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|