bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

ZESDE BRIEF


Haarlem, 18 april 1965


Amice,

Trouw aan mijn belofte je van de laatste ontwikkelingen op de hoogte te houden, doe ik je wederom een schrijven toekomen, bevattende een nauwgezet verslag van Tobia's faits et gestes - voor zover zijn gehannes die naam mag hebben.
     Laat ons aanvangen met de geschiedenis van

TOBIA ONDER DE ARBEIDERS
Waarin Tobia, door twijfels bekropen zichzelf aan een
nauwgezet onderzoek onderwerpt en wat zijn
bevindingen zijn. Sociaal-politieke inzichten van Tobia.
Wat hij van derden te horen krijgt. Revolutie. Tobia
heeft een toevallige ontmoeting en gaat onder de
arbeiders, alwaar hij een verbijsterende ontdekking doet.

De lente had flink doorgezet en in de streek rond Haarlem waren de eerste bloembollenvelden en de eerste Duitsers al weer uitgelopen. De Hout werd langzaam groen en alles roerde zich van nieuw leven. Behalve Tobia, die een herfstige indruk maakte en bleek en slecht verzorgd op zijn studeerkamer hokte. De recente gebeurtenissen hadden veel van wat hij altijd als onwrikbaar beschouwde aan het wankelen gebracht en met heimwee dacht hij terug aan de naïeve en romantische verwachtingen die hij het vorig jaar omtrent Amsterdam en het grote leven had gekoesterd. Tegenwoordig had Amsterdam alleen maar een modderige jeneversmaak en van de grote verwachtingen was niets bewaarheid geworden. Waar was de tijd dat hij als middelbare scholier en redacteur van de schoolkrant een aanzienlijke positie had en zich veilig koesterde in de beschutte wereld van school en huis, wetende dat later het grote geluk zou komen? Waar was de tijd dat neuken iets neveligs en liefelijks was, iets waar je in alle rust naar verlangde omdat je het toch niet onmiddellijk kon waarmaken. En ging er bij een besmuikte poging iets mis, dan wist je dat het nu eenmaal de juiste tijd en de juiste omgeving nog niet was. Maar nu... Van Tobia's wereldbeeld was niets onbeschadigd. Overal was aan gerukt en getrokken, nog afgezien van het rukken en trekken dat hij zelf deed. Nu werd hem iets duidelijk van wat conservatieve ouderen bewoog als ze te keer gingen tegen deze verworden tijd, waarin niets meer veilig was voor de roden en hun negatieve geschreeuw. Het geval met Diertje B. bijvoorbeeld. Dat had zijn vertrouwen in zowel de Illustere Habermehl als in JWS ondermijnd. Was Habermehl er nu naast met zijn kruisverdeling of sloeg het verhaal van JWS nergens op en zou JWS wèl met haar genaaid hebben? En dat waren toch vakmensen, waar Tobia hogelijk tegen op had gezien! Eerlijk gezegd had hij noch Habermehl, noch JWS ooit bezig gezien met het naaien. Maar ze zouden hem toch niet zo maar wat voorliegen? Twijfel, twijfel alom. Waar bleef het geloof? Natuurlijk, het geloof zat hem enigermate in zijn bloed, maar het rotsvaste vertrouwen der vaad'ren was zelfs Ouwe Tobia ontzonken. In buien van neerslachtigheid had zijn vader hem wel eens bekend dat hij zelfs op de kansel af en toe het gevoel moest onderdrukken dat hij daar op z'n zachtst gezegd voor joker stond en dat de christelijke religie rechtstreeks op een lijn stond met het geloof in Sinterklaas. Nu, dat God dood was en zo, dat hoorde je wel meer, maar Habermehl en JWS! Alles kraakte in zijn voegen. Hij had een meisje van ruime zeden meegenomen naar een omgeving waarin men pretendeerde in het geheel geen zeden te kennen en wat deed het wicht? Zichzelf beschuldigen van onreinheid. En daarna in hem, Tobia, een zedelijk hoogstaand figuur zien! En dat was niet eens alles! Tobia had wel gemerkt, dat hij, waar hij ook kwam in Amsterdamse kringen, enigszins spottend werd bekeken. En toen hij een keer met DE TELEGRAAF was komen aanzetten, had men hem gestreng naar zijn politieke beginselen gevraagd, die hij niet had. Van jongs af aan had hij gehoord dat er zoiets bestond als 'de rooien', en dat schenen gruwelijke lieden te zijn die in vunze achterbuurten huisden en het liefst met stenen gooiden naar de mensen. 'De mensen', dat waren dus de gewone nette lieden, zoals Tobia's ouders of de familie Fakkeloor, of wie dan ook. Later had hij op school natuurlijk voorlichting gekregen, maar via het geschiedenisonderwijs van de oude Verbiest - die van de oorlog '14-'18 en het rijwielpeloton - was de indruk dat normale mensen allemaal zo waren als de bovengenoemde families nog versterkt. 'De partij van de nette mensen, zoals jelui ouders,' zei de oude Verbiest, 'dat is de VVD!' Er kwam nooit protest uit de klas, want het was waar. De schoolkameraden van Tobia protesteerden trouwens nooit ergens tegen. Hoogstens tegen Tobia, wanneer deze niet op een schoolfeestje verscheen met een das voor of met een gewoon jasje aan in plaats van een blazer.
     Tobia's maatschappijvisie leek op een taart. Hem was duidelijk geworden dat er boven op die taart een dunne laag room zat met hier en daar een vergulde pil en daaronder een vrij dikke laag melige koek. Helemaal onderaan zat een bruine, onverteerbare korst, de grote massa geheten. Maar mensen zaten er alleen in de room. Nu kon men dit baksel een onsmakelijk geheel vinden en dat deden veel lieden dan ook. Men was met hervormingen begonnen en nu maakte de taart de indruk alsof een klein kind er langdurig met een botte lepel op had zitten hengsten. Dientengevolge was de bovenste laag grotendeels in de middelste getimmerd en daarmede tot onbestemde blubber vermengd. En de onderste was gebleven waar hij was en men vond het nog steeds een oneetbaar geval. Om de wereld op die manier waar te nemen moest je zelf buiten die taart staan en de enige die dat goed kon was de krent die er uit was gerold en dat was in dit geval Tobia. In Amsterdam had hij te horen gekregen dat hij een rechtse zak was, in de huiselijke kring werd hem verweten dat hij zich niet met de juiste vrienden omringde, zoals de zoons van Juube, de meisjes Van Zeveren Ooteburg en Jaapje Fakkeloor, zulke keurige jongens en zulke aardige meisjes. Er was een groot conflict gerezen tussen Ouwe Tobia en zijn zoon, naar aanleiding van diens laatste escapade in Amsterdam. Vermoedelijk, of liever gezegd zeker, was Sacco Hartog de oorzaak, met diens verhalen tegen zijn vader. Hoe dan ook, Tobia was in zijn vaders studeervertrek ontboden. Ouwe Tobia had zich in postuur gezet en met donkere blik als volgt gesproken: 'Hoor eens jongen, ik heb daar vervelende klachten gehad van meneer Hartog. Jij hebt zijn zoon meegenomen naar een of ander fuifje met artiesten en het is daar een bende geweest. Heus, je hoeft niet braaf te zijn, dat was ik vroeger ook niet.'
     Daar komen de crisisjaren weer, dacht Tobia en bereidde zich voor op het ergste.
     'Sacco is een door en door fatsoenlijke jongen,' ging zijn vader verder, 'en die heeft zich voor je geschaamd. Ja, geschaamd! Jij was daar dronken en je had een meisje bij je van niks en of je daar mee naar bed bent geweest weet ik niet en dat kan me niet schelen ook. Maar je hebt je niet af te geven met onderwereldfiguren, zodat hier de mensen over je praten. Denk toch eens aan je goede naam!'
     'Ludovic Praetorius was er ook en die vond het leuk!' verweerde Tobia zich.
     'Praetorius is een dégeneré!' zei Ouwe Tobia. 'Maar jij bent een jongen van goeden huize en je behoort je daarnaar te gedragen!'
     'Ja, goed gedragen, zoals jij vroeger, zeker!' riep Tobia. 'In de soos zitten zuipen, waar niemand je kan zien en flauwe grapjes uithalen! En dan later heel gewichtig doen en de deugd zelf zijn!' Toen was ouwe Tobia gaan brullen over 'brutaliteiten' en 'verkeerde omgeving' en 'rooie snotneuzen' en het had de verhouding tussen Tobia en zijn ouders, die toch al moeilijk lag de laatste tijd, aanzienlijk doen bekoelen. Het werd hoog tijd dat hij een kamer vond, maar waar?
     Toen was hij in Amsterdam ineens Marco Beile tegengekomen. Marco was ouder dan hij en Tobia herinnerde zich nog hoe Marco de buurt onveilig maakte op een brommer met een lefstuur, lid was van een dure tennisclub en met een aardappel in zijn mond praatte, net zoals zijn vader, de directeur van Houthandel W. Beile & Zoonen en op de tennisbaan commentaren leverde als 'Verrekte keurig, zàg! Strontgoed, heur!' Maar na een jaar studeren in Amsterdam was Marco plotseling in een trui en met lang haar gaan rondlopen, praatte plat en had een krom been. Het was een zeer kunstig geval van zelfherschepping. Het plat praten kon Tobia plaatsen, het kromme been niet, maar kennelijk vond Marco dat een lichamelijk gebrek meer in overeenstemming was met de socialistische beginselen. Er was geen actiecomité te vinden of Marco zat er in, onverschillig of het nu om Vietnam of om het behoud van de Jordaan ging.
     Wel, Marco had Tobia toegesproken en hij was het geweest, die hem een rechtse klootzak en een reactionair stuk onbenul had genoemd. En aangezien Marco daarbij vergezeld ging van twee of drie vrouwen, concludeerde Tobia daaruit dat de oorzaak van zijn falen in Amsterdam op politiek terrein lag. Dus begon hij zich ijverig om te scholen. Hij nam een abonnement op VRIJ NEDERLAND, bezocht teach-ins en protestbijeenkomsten en huldigde het standpunt dat een dichter noodzakelijkerwijze links diende te zijn. Zwaaiend met Gorters MEI was hij vervolgens ten strijde getrokken tegen de geborneerde opvattingen van zijn ouders en dit had menige ruzie opgeleverd. Met Sacco Hartog had Tobia alle banden verbroken. Het was wel duidelijk dat deze VVD-idioot in zijn autoritaire pakje niet in Tobia's vriendenkring paste. Verder had Tobia vastgesteld, dat betreffende het neuken in linkse kringen veel ruimere opvattingen werden gehuldigd. Rechts daarentegen was uitgesproken anti-neuken. Dat rechtse mensen zich nog vermenigvuldigden was een raadsel.
     Dus ontwierp Tobia en geheel nieuwe strategie: links worden en dus neuken. De Illustere Habermehl werd van zijn voetstuk gestoten en vervangen door Marco Beile. Ha, temidden van de revolutionairen, daar heersten pas gezonde opvattingen, daar zou men Tobia gaarne van bil noden, sex was tenslotte iets waar iedereen recht op had, dat zei Marco Beile zelf.
     Zo gezegd, zo gedaan. Na zich een maand koest te hebben gehouden kwam de nieuwe Tobia, de herboren Tobia, kameraad Tobia zogezegd, tevoorschijn uit zijn studeerkamer als een vlinder uit zijn cocon. Tobia had zijn best gedaan een droeve en wetende blik over zich te krijgen. Als hij in de spiegel keek, zag hij dat het aardig gelukt was. Of dat nu lag aan zijn politiek omscholing of dat het eenvoudigweg kwam doordat hij iets ouder was geworden, liet hij in het midden. Het was in ieder geval beter dan die blije kinderoogjes van vroeger. En verder had hij zijn baard laten staan. Ja, een scherp getekend gezicht met een spitse donkere baard, het gezicht van een man die door het leven gelouterd was en toch intellectueel. Ouwe Tobia, aan het ontbijt, had na enige tijd gevraagd waarom zijn zoon zich toch voortdurend aan zijn kin zat te grijpen.
     'Ik strijk langs mijn baard!' zei Tobia.
     Zijn vader boog zich voorover en keek hem aan. Toen zette hij zijn bril op, nam de baard aandachtig waar, begon te lachen, schudde het hoofd en borg zijn bril weer op.
     'Is dat de revolutie?' vroeg hij grinnikend.
     Tobia legde de opmerking waardig naast zich neer. Platte grollen van een oude en rechtse dominee jegens een progressief kunstenaar hoorden er nu eenmaal bij. Die middag ontmoette hij Boudewijn in Amsterdam en keek hem afwachtend aan. Bo, als artistiek mens, zou de baard en de nieuwe Tobia naar waarde weten te schatten. Maar Boudewijn zei niks, zoals gewoonlijk. Tobia trachtte hem te activeren door zijn kin vooruit te steken en op doffe toon iets te mompelen over Vietnam en dat er andere tijden kwamen.
     'Wat is dat nou weer,' zei Bo, 'je wordt toch niet links?'
     'Ik bèn links!' riep Tobia waardig.
     'Zeker omdat je nou een kut onder je kin hebt,' zei Bo. Tobia haalde zijn schouders op. Het pad van een revolutionair ging niet over rozen.
     Die avond moest Boudewijn optreden in een soort van jeugdhuis, waar, zoals Tobia begreep, allerlei humanisten probeerden de jeugd met begrip van de straat te houden. En omdat je nooit kunt weten en het geheel in een progressieve reuk stond, ging Tobia mee.
     Het jeugdhuis was een verveloze lokaliteit, beplakt met knipsels die gewaagden van oorlogshandelingen en hongersnoden. Het publiek, had Boudewijn hem uitgelegd, bestond uit gewone Amsterdamse kinderen, door de buurtvereniging zonder aanzien des persoons naar binnen gehaald. Aha, dacht Tobia, arbeiders dus. Het gewone volk. De onderdrukte massa. Nu kon hij eens tonen dat hij een toffe jongen was, die het gevoelig wist te zeggen en zo. Aan zijn gewone uitmonstering had Tobia niets veranderd. Hij had namelijk enige plantsoenwerkers gadegeslagen die voor het ouderlijk huis aan het spitten waren en geconstateerd dat de werkende stand zich kleedde in pilo pakken, waarvan de broek zo hoog zat en het kruis zo laag, dat Tobia zich gerust in de normale Tobiaanse todden kon vertonen. Het was dan ook een schok voor hem te moeten vaststellen dat de 'kinderen' in het jeugdhuis zeer modebewuste jongeren van omstreeks achttien jaar waren met allerlei strakke spijkerbroeken en leren vechtjasjes. Vooral de meisjes konden zo uit een zwoele film zijn gestapt. Tobia stak daar bij af als een misplaatste student en dat was hij in feite ook. Na het optreden van Bo hing Tobia wat rond bij het buffet en vroeg zich af hoe nu met de arbeiders contact te maken. En dat ging eenvoudiger dan hij had gedacht. Er stonden opeens twee meisjes voor hem, een kleine bolle en een lange met kauwgum. Het kleine meisje keek hem nieuwsgierig aan. Ze was geducht van tiet en bood hem het uitzicht op een decolleté als het Suezkanaal.
     'Ben jij een vriend van Boudewijn?' vroeg ze.
     'Eh..ja,' zei Tobia verrast. De kleine bekeek hem kritisch.
     'Wat een maffe broek heb jij aan!' zei ze ineens en pakte tot Tobia's afgrijzen zijn gulp beet, die ze een eind naar voren trok en weer liet schieten. Het was duidelijk dat het kledingstuk op die plaats ruimte genoeg had voor een olifantengeslacht. Maar de dames hadden een ander dier op het oog.
     'Hij heb zeker een beretamp!' gierde de lange.
     Tobia, bekomen van de schrik, greep feilloos naar het juiste antwoord.
     'Ik het geen poen voor wat beters, ik kan toch niet in me blote kont gaan lopen,' zei hij zo achteloos mogelijk. Gelukkig miste hij het aardappeldialect van de meeste zijner standgenoten. Hij sprak neutraal Nederlands en als je je onderkaak wat liet hangen zoals Marco Beile, klonk het zeer democratisch.
     'Je mot ook 's wat aan je haar doen,' zei de kleine en kwam dicht tegen hem aan staan. En ze haalde een plastic kam vol haren uit haar zak en begon Tobia daarmee te bewerken. Die vond het prachtig. Zie je wel, hier lette men niet op rang en stand, hier heerste een recht hartelijke sfeer. Tobia trok de tieten van het meisje tegen zich aan. Ze maakte een vinger nat en plakte hem een soort spuuglok op zijn voorhoofd.
     'Zo ben je lief!' zei ze en bekeek het resultaat van haar werk tevreden. 'Je ziet er lekker uit!' Tobia legde zijn handen op haar billen en drukte haar iets dichter tegen zich aan om haar ook het andere resultaat van haar gedoe te laten voelen. Want dat was onmiskenbaar, al ging het enigszins verloren in zijn tentbroek. Het meisje heette Lotje en ze zat op ballet. Ze liet zich een colaatje smaken en babbelde honderduit over van alles en nog wat. Boudewijn was inmiddels ook komen opdagen.
     'Ga je mee?' vroeg hij. 'Ik ben klaar.'
     'Nee,' zei Tobia, 'ik nog niet. Ik blijf wel hier.'
     Bo keek Tobia aan en daarna Lotje en toen weer Tobia, haalde zijn schouders op en ging weg.
     'Waar woon jij?' vroeg Lotje.
     'In Haarlem,' zei Tobia. Hij overwoog in hoeverre het verstandig was om iets van zijn herkomst te laten blijken. In stilte besloot hij om Ouwe Tobia eventueel tot broodbezorger te degraderen of tot stratemaker.
     'Moet je nou weer helemaal terug naar Haarlem?' vroeg Lotje. 'Man, je bent niet goed! Blijf toch lekker bij mij slapen, dan kan je me morgenochtend naar ballet brengen, da's toch veel leuker!'
     Tobia hoorde de bazuinen en trompetten weer schallen. Zie je wel, dit was uiteindelijk de manier. Geen gelul meer van allerlei moeilijke figuren, geen toeren en fratsen, gewoon met elkaar afgaan. Hoewel dat 'slapen' hem deed denken aan een bepaald voorval toen er ook trompetgeschal was geweest bij Tobia en tenslotte alleen droevig snurken het resultaat was. Maar ach, niet zo kwaad van vertrouwen zijn! Dit keer zat het wel goed. Glorie en lof aan Marco Beile in den lage.
     Tot het sluitingsuur van het jeugdhuis had Tobia de tijd van zijn leven. Lotje scheen erg trots op hem te zijn, want ze liet hem aan al haar kennissen zien en ondertussen liet ze zich lief knuffelen. Voor de eerste keer genoot Tobia van een feestelijke omgeving. Geen gehang meer in keukens, geen geloer en geprakkizeer! Zijn kostje voor die nacht was gekocht. Tobia stelde zich voor hoe hij met Lotje samen ging wonen. Dan was hij direct van het kamerprobleem af, van zijn ouders en van zijn seksuele nood. Ach, Lotje was lief en gezellig en ze zag er grappig uit, waarom niet? Een gouden toekomst was in zicht! Buiten, in het steegje waar de fietsen stonden, kon hij het niet nalaten om Lotje toch eens even te pakken. En die reageerde uitstekend. Ze greep onmiddellijk naar het Instrumentarium en Tobia wriemelde aan het hare en er was enige tijd veel gedoe in het duister. Toen stapte ze achter op de Solex en de zegetocht begon. Tobia zong zachtjes voor zich uit, 'Ein Mädchen oder Weibchen sucht Papageno sich!' hoewel dat eigenlijk geen erg progressief lied was en hij snoof de geur van de nachtelijke stad op. Hij bedacht hoe Lotjes kamer er uit zou zien. Een kleine, gezellige zolderkamer natuurlijk, met gekleurde glazen stopflessen en zo en affiches aan de muur. Hoe oud zou Lotje zijn? Een jaar of negentien, dacht Tobia. Maar je vroeg een dame niet naar haar leeftijd - helemaal verloochenen deed hij zijn afkomst niet.
     Een stille straat in Oost, met een Indische naam. Het kon romantischer, vond Tobia. Maar een kniesoor die daar op lette.
     'Zo, hier woon ik,' zei Lotje. 'Doe je zachtjes op de trap?'
     Tobia sloop als een kat naar boven. Het rook in het huis onmiskenbaar naar raapstelen. Niet direct de lucht die hij verwachtte in een artistieke woonstee, maar natuurlijk waren dat de buren. Eénhoog stak Lotje een sleutel in het slot. Tobia stond achter haar met het Instrumentarium gereed in de broek. Nu kwamen ze de kleine, gezellige kamer binnen. Ja, wacht eens even, we hebben iets vergeten. De Hadji! In de vorige brief was hij, ofschoon niet met name genoemd, natuurlijk degene geweest die de grap met Sacco's oude oom Joop in elkaar had gezet en dat effect was hem uitstekend bevallen. Want andermaal ging er een deur open en wachtte daarachter een verrassing. In een op onbestemde wijze met prullaria volgegooide huiskamer stond een tafel, met een lamp er boven en er naast troonde een vrouw die aardappels zat te schillen, zo'n beetje het oermodel van een Moeder met aan de andere kant een niet mis te verstane Vader. Diens broek zat hem onder de oksels, werd opgehouden door bretels en vertoonde een halve meter gulp. Op de achtergrond zat een kale kanarie in een kooi en er neven stond in een onrein lijfgoed gekleed jongetje, dat in zijn neus groef en het bekje open liet hangen. Dat moest natuurlijk wel een Broertje zijn. Lotje kuste de aanwezigen smakkend en sleurde toen Tobia de kamer in.
     'Me vriendje,' zei ze verklarend, 'en die blijft hier slapen!'
     'Da's goed hoor me kind,' zei Moeder vriendelijk.
     'Maar dan mot je nou wel naar je nest,' voegde Vader er aan toe, 'want morgenochtend is het vroeg dag!'
     Tobia gaf de aanwezigen een slap handje.
     'Uhn-ung,' zei Tobia, 'uhn-uhng!'
     'Wil je nog thee?' vroeg Lotje en schonk een kopje geel water in.
     'Uhn-uhng!' zei Tobia nogmaals. Hij trachtte zijn hersens bij elkáár te krijgen. Hoe voor den donder zat dit nu in elkaar? Ach, misschien had ze een kamer op zolder en was ze gewoon vrij om mee te nemen wie ze wilde. Tenslotte was hij onder de arbeiders. Dat was het, hij zag Liesje Kubalsky of Floortje Fakkeloor niet zomaar met een vriendje thuiskomen en dan melden dat ie bleef slapen. En zo Floortje Fakkeloor al een vriendje mee bracht, dan geschiedde dat na het indienen van een uitgebreide aanvraag, met vermelding van het beroep van vriendjes vader. Werd deze maatschappelijk aanvaardbaar bevonden, dan mocht zijn zoon eventueel het pand betreden om onthaald te worden op een kruisverhoor. Maar hier telde slechts menselijkheid! Niemand ging vragen wat Tobia zijn vader deed. Natuurlijk, deze brave mensen waren lid van de NVSH en hun dochter had de pil en ze kon toch beter thuis, dan in een of andere tochtig portiek met de broek afgaan? Marco Beile had het nog zo gezegd: de revolutie kende geen bourgeois-vooroordelen ten aanzien van sex. Gewoon, weet je wel.
     'Jij slaapt in me broertjes bed!' zei Lotje en opende een deur die toegang gaf tot een hok waar het erg naar Broertje rook. Er stond een gammel opklapbed en dat rook nog veel erger naar Broertje, nog afgezien van de Broertjeskleurige lakens. Tobia werd naar binnen geduwd, maar toen besloot hij toch even orde op zaken te stellen. Hij pakte Lotje beet en trok haar achter de deur.
     'Waar slaap jij dan?' vroeg hij.
     Lotje lachte niet begrijpend. 'Nou, gewoon in m'n bed natuurlijk,' zei ze 'en me broertje op de bank. Wat dacht je dan?'
     'Dat...dat jij bij mij sliep natuurlijk....' stotterde Tobia.
     'Kom nou, malle jongen!' lachte Lotje, 'Ga heen, zeg! Ja, ons vader ziet me komen, zomaar met een vreemde knul de koffer in! We zijn fatsoenlijke mensen, hoor!'
     Tobia keek haar met uitpuilende ogen aan. Fatsoenlijke mensen! Zoals de Fakkeloortjes! De Juubes! De Van Zeveren Ooteburgs, al knepen die je niet in je lul. Lotje zei hem goedenacht en pakte het Instrumentarium nog eens beet. Tobia reageerde amper. Welk slag sociaal ontwrichten was dit? Dit waren toch geen arbeiders? Of waren het als arbeiders vermomde Fakkeloren? Of, en die gedachte deed hem rillen, was er geen verschil tussen arbeiders en Fakkeloren? Toen ze weg was, ging hij op het bed zitten en trachtte de toestand onder de knie te krijgen. God, god, god, bij de baard van Marx en het kromme been van Marco Beile, als dit de verdrukte massa voor moest stellen, dan begreep hij wel dat de revolutie nog niet had doorgezet. Zolang een lekker meisje in volle gemoedsrust in de kamer naast hem ging slapen en hem, werker van het eerste uur, met een piemel als een vlaggestok voor lul - althans voor iets dergelijks - liet staan, omdat ons vader haar zag komen en omdat ze fatsoenlijke mensen waren, dan was het ook hun eigen schuld allemaal. Hij loerde door het sleutelgat. Wat hij daar zag was een soort van modeshow van Jansen & Tilanus anno 1918. Ons vader had zijn broek uitgedaan en stond nu in een hansop van voorwereldlijke snit, met allemaal kleppen en hangpijpen. Hij krabde zich aan klokkenspel en reet en stapte toen in een luid krakend bed dat ergens in de woonkamer stond en waar ons moeder zich in bevond. Tobia kon zelfs de dialoog horen.
     'Nacht, vader.'
     'Nacht, moeder.'
     Het lijkt goddorie het slot van DE AVONDEN wel, dacht Tobia in paniek, maar dat was een roman en hij was er tot nu toe altijd vanuit gegaan dat het werkelijke leven geen roman was, althans niet van Gerard van het Reve.
     Hij begreep het. Het was de Hadji, die hem had opgesloten in een gekkenhuis, tot zijn meerdere schande. Met afgrijzen staarde hij de slapeloze nacht tegemoet. Lotje had ook nog gedreigd met een ontbijt, bestaande uit koffie, broodjes pekelvlees en broodjes kaas. Dat wilde natuurlijk zeggen: opgewarmde uilezeik met een gerimpeld vel, ouwe kadetjes okselworst, ouwe kadetjes zweetvoetenkaas, beademd door Moeder en beduimeld door Broertje, wiens bunzinggeur hem nog steeds in de neus drong.
     Wat te doen? De gehele nacht rechtop in een hoek blijven staan? Gekleed in bed gaan liggen? Maar Tobia was Tobia en niet de een of andere doedel. Ontsnappen, dat was het. Er diende Ontsnapt te worden.

'...waarin Pooh geheel en al omringd is door Water en....' flitste het in zijn geheugen, met de tekeningen van Ernest H. Shepard er bij. Wie had het ooit nog over kinderboeken? De Odyssee was er niks bij.
     Hij had gezien dat hij aan de voorkant van het pand zat. De eerste verdieping, dat moest te doen zijn. Buiten stond de Solex, gelukkig had hij zijn jekker bij zich gehouden. Hij opende zachtjes het schuifraam en keek naar beneden, Nou, het was nog behoorlijk hoog. Maar als hij aan de vensterbank hing, moest hij met zijn benen de rand van de pui kunnen raken en vandaar viel te springen. Voorzichtig liet hij zijn benen over de vensterbank glijden, alsook het ietwat overgevoelige en teleurgestelde Instrumentarium. Hij voelde met zijn tenen naar de richel van de pui. Maar helaas, er zat een spijker aan de buitenkant van het kozijn en daar haakte zijn tentbroek achter vast, ter hoogte van zijn gulp. En daar hing Tobia, met de gulp van zijn broek tot borsthoogte opgehesen aan een spijker, het kruis rondsnijdend in de ballen, de beentjes wanhopig fietsend. Als het raam nu ook nog naar beneden kletterde op zijn vingers, dan was het helemaal Laurel & Hardy, dacht hij en rukte verwoed aan de gulp. Die begaf het niet, wel de spijker en als een rijpe vrucht plofte hij op straat, voor de voeten van twee levensgrote agenten.

'Zo, zo!' zei inspecteur Baale. 'Meneer hing daar aan de gevel voor de lol. Ja, ja. Inklimming, niet? Wat zocht je daar? Geld?' Tobia zweeg. Hij had een onrustige nacht achter de rug, in een nog kleiner hokje dan dat van Broertje en in een nog vunzer stank en bovendien beroofd van zijn sigaretten. Hij verlangde naar Haarlem, naar zijn eigen schone lakens en naar sterke thee en wat hem betrof zelfs naar de familie Fakkeloor.
     'Ik heb 't al verteld,' lispelde Tobia, 'm'n meisje woont daar!'
     'Ha!' riep de inspecteur, 'nu komen we verder! Romeo en Julia, zeker! Een nummertje maken en weer wegwezen!' Een agent schoof de inspecteur het proces verbaal onder de neus dat die nacht was opgemaakt. Tobia had toen op doffe toon verteld dat hij onder valse voorwendsels was meegelokt en daarom had besloten te ontsnappen. Een verhaal dat met homerisch gelach ontvangen was.
     Inspecteur Baale keek naar de achternaam van Tobia, fronste zijn wenkbrauwen, keek naar zijn vaders beroep en haalde ze weer hoog op. Toen begon hij te lachen. 'Student, wat?' riep hij. 'Ja, ja, dat kennen we! Hoor 's joh, je hebt eigenlijk niks strafbaars gedaan, maar vertel nou eens even eerlijk hoe het zit. Ben je bij dat meisje geweest of wou je d'r net naar toe?'
     'Ik wou d'r uit!' zei Tobia. De telefoon rinkelde en Baale luisterde kort. Toen keek hij Tobia verbaasd aan en krabde zich de kin.
     'Ja, het klopt,' zei hij. 'Die mensen snappen er ook niks van. Ik ook niet, eerlijk gezegd. Ik heb veel meegemaakt, ik heb ze in hun blote gat over de daken zien kruipen om bij een meid naar binnen te komen, we hebben ze uit bomen moeten plukken en uit de gracht moeten halen, maar ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand er bij een meisje uit probeerde te klimmen!'

De morgenstond was al voorbij toen Tobia nog in het bad zat en de kokosnoten omspoelde met warm water. Onderwijl trachtte hij een overzicht op te stellen van de afgelopen gebeurtenissen. Marco Beile had eens gezegd: 'De ware revolutionair hoort in de cel!' Nu, hij had zijn zin gekregen, dat viel niet te ontkennen. Maar intussen was het met de zaadjes maar weer droef gesteld. Bovendien speet het hem van Lotje. Maar aan de andere kant: wat moest je met zo'n wezen beginnen? In ieder geval trof hem ditmaal geen blaam. Hij had zich voortreffelijk geweerd. Ach, had hij maar op een kamer gewoond, dan was alles anders gelopen. Wat niets afdeed aan het feit dat het onder de arbeiders maar droevig gesteld was met de zeden en gewoonten. Was er dan nergens een omgeving waar ze normaal deden? Op dat moment kwam Ouwe Tobia binnen en keek in de badkuip.
     ''t Is weer zover, zie ik?'
     'Ja, vader.'
     'Vandaag of morgen loop je nog eens iets op!'
     'Och nee, vader.'
     Ouwe Tobia zuchtte. Hij draaide zich om, keek in de spiegel en wurmde aan zijn neusharen.
     'Waar heb je nou weer uitgehangen?'
     'Onder de arbeiders, vader.'
     'Onder de wat?'
     'De arbeiders.'
     De vader draaide zich om. 'Ja, weet je, jongen - ik ben misschien te hard geweest tegen je. Heus, ik begrijp je wel. Wie op z'n negentiende niet links is, heeft geen hart, nietwaar. En wie het op zijn dertigste nog is, heeft geen hoofd, hahaha!'
     'Hahaha.'
     'Eigenlijk was Jezus de eerste socialist,' ging Ouwe Tobia verder en knipte zijn neusharen bij met het nagelschaartje. 'Dus het idee is niet nieuw. Ik kan me je sociale betrokkenheid best voorstellen.'
     Tobia loerde naar de kokosnoten. Hij achtte het niet waarschijnlijk dat zijn vader zich deze betrokkenheid kon voorstellen.
     'Wij Christenen,' zei Ouwe Tobia, 'hebben eigenlijk veel gemeen met die socialisten!'
     Tobia knikte berustend.
     'Ja,' zei hij. 'Inderdaad. Het Onze Vader en het Fatsoen, amen!'

Met welke stichtelijke woorden we de lezer groeten. Inmiddels blijvend, als steeds,
De U toegewijde Vriend   
v/h Kameraad Tobia.



Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email