bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

VIJFDE BRIEF


Haarlem, 14 maart 1965
Amice,

Hierbij doe ik je eindelijk de beloofde brief toekomen. Mijn dank voor je antwoord op de vorige. Je analyse van het geval Tobia was heel spits. Je stelde dat Tobia een keer met een vrouw naar bed is geweest, een keer met een vrouw geslapen heeft en een keer is klaargekomen, alleen jammer genoeg telkens met een maand er tussen. Het schijnt tegelijkertijd te moeten.
     Goed, beginnen wij ons verhaal, deze keer onder de titel:

EEN KRANKZINNIGE TE AMSTERDAM
Waarin het lente wordt, een gewichtig personage ten
tonele wordt gevoerd, Tobia het weer niet kan laten, hoe
Tobia het noodlot te lijf gaat, hoe het noodlot keihard
terugslaat, hoe de gebeurtenissen en misverstanden hun
hoogtepunt tegemoet snellen en dat, in tegenstelling tot
Tobia, ook bereiken.

Precies een maand was voorbijgegaan sedert Tobia zich zo vreemd had gemanifesteerd ten huize van Sacco Hartog. Tobia had zich toen maar op zijn studie geworpen en een ascetisch leven geleid, enerzijds ter boetedoening, anderzijds ter voorkoming van nieuwe puinhopen.
     Hij had inmiddels veel geleerd, hield hij zichzelf voor. Onder andere, dat seksuele omgang iets was dat spontaan moest opbloeien en niet iets dat je na een dolzinnige jaagpartij kon bespringen. Zijn contacten in de periferie van het Amsterdamse leven hadden hem weinig opgeleverd en met Sacco was de verhouding enige tijd nogal lauw geweest.
     Op zeker moment had Tobia zijn vader onder handen genomen. Hij had Ouwe Tobia in diens studeerkamer gelokt en hem toen voorgehouden dat het een Bedienaar des Woords niet aanging, om de hele dag vooroorlogse pikante grapjes te lopen maken tegen zijn zoon, een hardwerkende jongen die toch wel iets anders aan zijn hoofd had dan flauwe studentikoze vrijpartijtjes en dat hij, Tobia, echt niet zo maar met een juffrouw in bed ging liggen en dat je er, wanneer er geen liefde bij zat, alleen maar een leeg gevoel in je binnenste van over hield, enz., enz. Ouwe Tobia had tegengeworpen dat je toch van je jeugd moest genieten en dat de tegenwoordige jongelui zo verdomd negatief waren en dat het vroeger allemaal veel leuker was.
     'In de crisisjaren zeker!' zei Tobia.
     Waarop zijn vader beschaamd was weggegaan, zich afvragend wat hij nu weer verkeerd gedaan kon hebben.
           (noot van de bewerker: Tobia's bekering schijnt in werkelijkheid meer verband te hebben gehad met het feit dat hij het manuscript van 'Babylon', een werkje in vijftig Zangen, van een bevriende letterkundige terug kreeg met de aantekening: 'Rhijnvis Feith is back in town! Jongens, daar hebben we op zitten wachten!')
Het werd lente. Tobia zag iedere ochtend van uit de trein hoe de wereld langzaam groener werd. Het voorjaar was dit jaar vroeg en reeds tot twee keer toe betrapte Tobia zichzelf tijdens het studeren op een ongehoord langdurig en harde erectie, waarvan hij zich wanhopig afvroeg waarom die zich nu manifesteerde en indertijd bij Wiesje niet. Maar volledige zekerheid over de lente had hij pas, toen hij op een mooie zondag voor het eerst weer eens in Zandvoort kwam en daar op een terras Ludovic Praetorius aantrof. Hij was naast Ludovic gaan zitten en had hem gevraagd hoe het nu ging. Ludovic zweeg en staarde hem droevig aan.
     'Dank je wel voor de belangstelling,' zei Ludovic, 'maar ik heb er geen idee van. 't Gaat net zoals verleden jaar en veel verandering zit er niet in de lucht. Ik geloof dat het goed gaat, zoals dat heet.' Die manier van spreken was kenmerkend voor Ludovic. Hij was een ellenlange jongen van ergens in de twintig, maar het kon ook dertig zijn. Hij had een dun, blond behaard hoofd met vreugdeloze blauwe ogen en hij liep met een stok, vanwege zijn moeilijke been. Als je hem vroeg hoe hij aan dat been kwam, zei hij steevast: 'Dat weet ik niet, dat zal wel nieuwigheid wezen,' zodat hij doorging voor gevat. Ook op vragen naar zijn leeftijd had hij een vast antwoord: 'Eeuwen,' zei hij dan dof, 'vele eeuwen.' Ergens had hij daar gelijk in. Ludovic Praetorius was rijk, zo ontzettend rijk dat hij al dat geld nooit zou kunnen opmaken. Hij was zo rijk omdat zijn vader zo rijk was en die weer omdat zijn vader dat was en zo verloor zich dat in de nacht der eeuwen. Theoretisch moest er natuurlijk ooit een Praetorius geweest zijn die de oorsprong van al die poen was en het beginkapitaal ergens gestolen of verdiend moest hebben, maar dat was zo lang geleden dat niemand het meer wist. Ludovic zelf had dienaangaande een aardig verhaaltje, dat hij op matte toon wel eens opdiste: 'Toen Onzelieveheer klaar was met scheppen, toen rustte-tie uit en toen zag-tie, dat alles volmaakt was. De hele wereld was volmaakt, d'r hing niks bij, alles was goed voor z'n doel, zelfs de mensen waren perfect. En toen-ie dat zag, werd-ie erg vervelend, want het was allemaal te mooi. En toen wou-die toch iets scheppen, al was het zondag, dat helemaal nutteloos was en toen schiep-tie Praetorius. En toen iedereen weggejaagd werd uit het paradijs, toen kwam Praetorius naar buiten met een grote zak aandelen en toen Onzelieveheer vroeg hoe Praetorius wel aan die aandelen was gekomen, zei Praetorius: die heb ik georven van m'n vader. En dat zeggen sindsdien alle Praetoriussen en ze zijn nog steeds helemaal nutteloos en dat is maar goed ook.' Het was een prachtige theorie en vooral in combinatie met het uitgebluste hoofd van Ludovic zeer wel te geloven.
     Verder bewoonde Ludovic in zijn eentje een gigantisch huis in Aerdenhout, waar hij overigens alleen op ongeregelde tijden kwam. Wel was er een huishoudster, een oude dame die hij met Jansen aansprak. Waar hij de rest van het jaar uithing, dat wist hij alleen. De historie van de familie Praetorius in Aerdenhout was een zeer bewogene. Het huis in kwestie was omstreeks de eeuwwisseling neergezet door een bankier die wel eens wat anders wilde. De architect was een schizofreen geweest, die onderaan begonnen was in Tudorstijl, maar zich op de tweede verdieping meer aangetrokken voelde tot gotisch en langzamerhand steeds meer bouwstijlen een plaats had willen geven tot hij, bij het dak aangekomen, het helemaal niet meer wist en de hele cultuur van het avondland door elkaar had gesmeten in een uitbarsting van torentjes en tinnetjes. Een scherpzinnig iemand had het geheel een keer gekenschetst als 'Anton Pieck op LSD' en dat was er niet ver naast. Bovendien had een latere bewoner, blijkbaar zeer onder de indruk van Jugendstil, het pand doen versieren met een hoeveelheid ondoordachte keramiek in die stijl. Het huis heette Leeuwendaal en ook dat sloeg op niets. In de oorlog had er een Duitse generale staf ingezeten en toen een Canadese en dat het daarna nog overeind stond was het enige dat voor de bouwer pleitte. En toen was Praetorius gekomen, uit het niets, met Jansen de huishoudster en zijn zoontje Ludovic. Hij had het in zijn hersens gehaald om het huis te kopen nadat het twee jaar leeg had gestaan en vergeefs te koop was aangeboden door een wanhopige makelaar. Deze was met Praetorius naar het huis gewaad door de rimboe die de tuin voorstelde en Praetorius had het monsterlijke geheel in ogenschouw genomen en het hoofd geschud en toen de makelaar zich verdrietig om wilde draaien, hoorde hij Praetorius zeggen: 'Wat een gore rotzooi - dat moet ik beslist hebben!' Vervolgens had Praetorius het in zijn hoofd gehaald om de tuin te lijf te gaan - in zijn dooie eentje. En na maanden kappen en wieden had hij de jungle teruggedrongen tot op honderd meter van de gevel, zodat Leeuwendaal in zijn volle afgrijselijkheid aan het daglicht trad. Praetorius had vervolgens de naam van het huis doen wijzigen in 'Het Kapitool', maar zodanig dat er ook Het Kapitaal had kunnen staan en volgens hem was dat ook een heel toepasselijke naam voor een dergelijke taart van een huis.
     Kortom, de oude Praetorius was een excentriek figuur. Nu viel dat niet best bij de bewoners van het villadorp. De Aerdenhouters waren een onopvallend en publiciteitsschuw volkje. Sommigen waren inderdaad rijk, maar aangezien hun calvinistische levensovertuiging hen verbood daar gebruik van te maken, was er aan de buitenkant geen enkel verschil met de Aerdenhouters die geen geld hadden, maar alleen maar een naam, of zelfs twee namen. Een naam was hier zoiets als bij sommige natuurvolkeren: een toverspreuk die ongekende krachten vermocht op te roepen. Een enkele keer was er wel eens een poging gedaan door kortelings rijk geworden lieden om zich met pracht en praal in Aerdenhout te vestigen, maar die waren binnen de kortste keren verdwenen. Dat soort dingen kon men misschien in het Gooi uithalen, of aan de Goudkust, maar niet in Aerdenhout. Deugdzaamheid was een vereiste en daar werd streng op toegezien. Zo had meneer Bimmel eens de euvele moed gehad om de punten van zijn villahek te laten vergulden. Eerst had men het niet willen geloven, maar toen iedereen in gelegenheid was geweest om zich persoonlijk te overtuigen van de aanwezigheid van dit klatergoud, had men besloten meneer Bimmel niet meer te ontvangen, noch mevrouw Bimmel, noch de kindertjes Bimmel. En al had meneer Bimmel zich dan gehaast de punten van het hek zwart te laten teren, hij lag er toch uit.
     Het spreekt dus vanzelf dat de verschijning van Praetorius heel wat opschudding verwekte. De eerste die hem zag was de plaatselijke kruidenier, die kennis wilde maken met de nieuwe bewoner, maar verdwaald was in de oerwouden rond het huis en daar plotseling een lange vent in pilo pak en kaplaarzen uit de struiken had zien komen, die hem toegeroepen had: 'Hee, wat mot je?' of iets dergelijks. En dit bericht had via de kruidenier mevrouw Nichtuus bereikt, een kordate dame die graag van alles op de hoogte bleef en mevrouw Nichtuus had zich in haar tweed mantelpakje gestoken en was poolshoogte gaan nemen. Ouwe Praetorius had haar ontvangen in bretels en haar de tuin laten zien en mevrouw Nichtuus had eerst naar die wildernis gekeken en toen naar 'Het Kapitool' en vervolgens naar Praetorius en was zo snel haar beentjes haar dragen konden naar huis gerend. Toen raakte de melkboer op een dag zoek in de tuin en Praetorius had hem bij die gelegenheid wijs gemaakt dat hij van geluk mocht spreken, want dat hij, Praetorius dus, tijgers hield op dit terrein. De melkboer zorgde er voor dat dit gerucht de ronde deed en vervolgens had men de oude kolonel b.d. Van Tukkem er op uitgestuurd omdat die in de tropen had gediend en er verstand van had. En die was weer teruggekomen met het verhaal dat Praetorius een Russische spion was. Het was tenslotte mevrouw Babbegem die het verlossende woord sprak: volgens haar was Praetorius een nouveau riche die geen opvoeding had genoten. En toen was Praetorius tevoorschijn gekomen. Met pilo pak, op kaplaarzen en met een doorgezwete hoed op, maar wel in een Bentley met een Egyptisch nummerbord. Hij was gestopt voor het bordes van de villa van de familie Fakkeloor en toen mevrouw Fakkeloor struikelend van de zenuwen naar buiten was gerend, stond Praetorius daar wijdbeens en misprijzend naar de tuin te kijken.
     'Zijn de rozen niet beeldig,' had mevrouw Fakkeloor gezegd, ''t is een heel bijzondere variëteit, moet u weten!' Praetorius had het rosarium gemonsterd met ernstige blik en geantwoord: ''t Hangt er wat slapjes bij, niet? Flink stront op gooien, zou ik zeggen.
     En des anderen daags was hij mevrouw Babbegem tegen gekomen op haar paard. Die had hautain op hem neer gekeken en hem minzaam glimlachend gevraagd: 'En wat zegt u van mijn Arabier?' Waarop Praetorius antwoordde: 'Gunst, ik dacht al, wat heeft ze daar nou toch tussen haar benen?'
     Een en ander dreigde de jeugd van Ludovic te bemoeilijken, maar langzamerhand begon men te begrijpen dat Praetorius als hij wilde heel Aerdenhout met toebehoren kon kopen bij wijze van aardigheidje en bovendien dat Praetorius al Praetorius was toen de huidige betere standen nog in een neteldoekse broek achter de kruistochten aansjouwden onder de naam van Jan Boerelulszoon. Uiteindelijk had men Ludovic toen ook maar geaccepteerd, als een soort fabeldier. En wat Tobia betrof, die nam aan dat het verschijnen van Ludovic voorbode was van grote gebeurtenissen.
           (Grote god, denkt de lezer. Het Geslacht Bjørndal is er niks bij. Het lijkt wel een kasteelroman. Heeft Tobia soms nog meer van die leuke kennissen?)
Aangezien Ludovic nooit iets over zichzelf vertelde en Tobia niets liever deed, was het gesprek eenzijdig. Tobia vertelde in het kort alles wat hij tot nu toe op het erotisch oorlogspad had beleefd en vroeg tenslotte wat Ludovic daar, als aanzienlijk man, wel van dacht. Ludovic roerde in zijn koude thee en sloot de ogen met een gemarteld gezicht.
     'Jongenlief,' zei Ludovic amper hoorbaar, 'ik word doodmoe van je, maar als jij denkt dat je je plassertje zo nodig in een of ander wicht moet stoppen, dan heb je mijn zegen. Is er verder nog iets?'
     'Eh, nee, ik geloof van niet,' mompelde Tobia.
     'Dat dacht ik wel,' lispelde Ludovic somber.
     Desondanks had Tobia toch het gevoel dat er iets bijzonders zou gaan gebeuren en hij snelde op zijn Solex luidkeels galmend langs de Haarlemse dreven. 'Der Vogelfänger bin ich ja, stets lustig, heisa hopsasa!' zong Tobia. Hij wist eigenlijk niet wat er dan zo leuk was, maar hij nam zich voor om die aanleiding desnoods achteraf te scheppen.
     Thuis wachtte hem het bericht dat Sacco had gebeld en dat het dringend was. Neuriënd pakte Tobia de telefoon. Als Sacco zei dat iets dringend was, dan kon je altijd rekenen op een uitnodiging om een hapje te komen eten, of het ging om een afspraak bij een gezellig cafeetje, kortom, er viel altijd wel wat te halen.
     'Hier is Tobia,' zong hij in de hoorn, 'vol van de lente en de natuur!'
     Er kwam een bijna tastbare walm van ellendige stilte uit het apparaat. Tobia schrok. Natuurlijk, Sacco had hem het gebeurde naar eigen zeggen niet erg kwalijk genomen en verder hadden ze dat toch al weer verdronken in een glaasje sherry?
     'Kom hierheen,' zei Sacco met een dode stem, 'ik ben bij m'n ouders. Ik moet je iets vertellen.'
     Tobia wierp zich op z'n Solex. D'r moest iets ernstigs aan de hand zijn met Sacco. En dat was er ook. Wieteke was weer weg. Ze was bij het boodschappen doen recht in de armen van haar vader gelopen en men had Sacco gedreigd met gerechtelijke stappen wegens het aan de ouderlijke macht onttrekken van minderjarigen. En nu was Wieteke met onbekende bestemming verzonden en hij bleef alleen achter. Tobia was vol deernis en trachtte Sacco met zijn lot te verzoenen door te vertellen hoe ongelukkig hij destijds was geweest na het mislukken van zijn kalverliefde met Liesje Kubalsky, maar het ontging hem niet dat de vergelijking wat mager uitviel. Toen zei hij dat Sacco er het beste aan deed zich onmiddellijk in het volle leven te werpen en zich niet moest gaan rondwentelen in zijn eigen verdriet. En terwijl Sacco dat voorstel overwoog, kreeg Tobia het ineens weer te pakken. Er kwam hem een Agressief-Teeldriftig plannetje voor de geest van de eerste orde. Het moet gezegd worden: heel erg origineel was het niet allemaal, blijkbaar had Tobia minder geleerd van zijn escapades dan hij zelf aannam. Hij nam zich voor om alsnog Diertje B. te gaan pakken en daartoe greep hij naar een strategie die eigenlijk in niets verschilde van die welke hij tot nu toe gebruikt had: het feest. Waar halen we een feest vandaan? Juist, dat organiseren we bij Hartog, die immers toch maar in z'n eentje in de Pijp zit. De noodzakelijke Figuratie viel wel op te trommelen. Het was dus nog steeds niet tot Tobia doorgedrongen dat voor het veroveren van een dame niet noodzakelijkerwijze meer dan vijfentwintig man nodig waren. Dus stelde hij zijn vriend voor, dat ze om de narigheid te vergeten een gezellig avondje zouden beleggen met een paar goede vrienden, teneinde weer eens ouderwets te lachen. Hij vermeed het woord 'feest' te gebruiken, want dat had zo'n radicale klank en verder was Sacco geen Flipje.
     'Hè nee,' zei Sacco, 'daar staat m'n hoofd nou niet naar!'
     'Waarom niet?' vroeg Tobia, 'We houden het gezellig, echt onder ons en als jij dan eens wat slaatjes klaarmaakt, net zoals laatst en misschien een toastje met zalm en van die eh...zoute beestjes.' Tobia wist verrekt goed dat het ansjovis was.
     'Ansjovis,' zei Sacco, 'en canapeetjes met kruidenboter en een licht Moezeltje. Nee, ik heb een beter idee, we zouden inktvis kunnen nemen, in eigen inkt met knoflook en...'
     Tobia joeg voldaan de brand in een sigaretje. Dat had hij weer eens knap aangepakt. Als het er om ging om mensen feesten te laten geven, was hij een expert. Je zou op die manier ook mensen met je moeten laten neuken, overwoog Tobia.
     Wat de Figuratie aanging, die stelde Tobia zelf samen en hij verzorgde ook de uitnodigingen. Met Sacco kwam hij overeen het feest de avond van de volgende dag te geven, dan kon het niet zo gemakkelijk uitlekken. Eerst nodigde hij Diertje B. uit, die graag wilde komen en vervolgens een zorgvuldig samengesteld gezelschap van getrouwde en onschuldige lieden, die zich niet met zijn zaken zouden kunnen bemoeien. Zoals Boudewijn en zijn vrouw, Rudolf en zijn vrouw, Elsje en haar man, Jeroen en zijn vrouw, enzovoorts. En na enig dubben ook JWS, want die had tegenwoordig ook een vrouw. Tobia belde hem op.
     'Hallo, JWS,' zei hij vrolijk, 'we hebben morgen een feestje met een paar mensen, bij Sacco thuis. Komen jullie ook?'
     'Jazeker!' riep JWS, 'we komen! We hebben een voorstelling in Utrecht en dan komen we direct daarna!'
     'Voorstelling?' vroeg Tobia. 'Hoezo?'
     'Nou, ik zit tegenwoordig als figurant bij het Rotterdams Toneel!' riep JWS. 'En dan neem ik nog wel wat mensen mee!'
     'Nou, nou, nou,' begon Tobia terug te krabbelen, 'niet te veel, het is maar een klein kamertje en zo. Neem nou alleen je vrouw mee!'
     Er was een stilte.
     'Vrouw?' vroeg JWS. 'Vrouw? O, je bedoelt Ida. God, dat is al lang weer uit!'
     Daar had Tobia dus een fout gemaakt. Dan maar hopen dat JWS zelf een dame meebracht, hij zou tussen de figuranten van het Rotterdams Toneel toch wel iets gevonden hebben. Wat zijn eigen Figuratie aanging, allen zegden hun komst toe en tenslotte besloot Tobia zelfs Ludovic Praetorius op te bellen. Die zou wel niet willen, maar wie weet. Tot zijn verbazing reageerde Ludovic veel enthousiaster dan hij gedacht had.
     'Gut zeg, dat vind ik wel aardig,' zei Ludovic. 'Dat lijkt me wel een idee. Is er iemand jarig of vervelen jullie je?'
     'Nee,' antwoordde Tobia, 'maar Sacco is zijn verloofde kwijt, en...'
     'Ja, dat lijkt me een plausibele reden,' mompelde Ludovic. Tobia trok zich vervolgens terug en maakte toilet. Dat wil zeggen: hij raagde neus, keel en oren en trok een schone onderbroek aan, want hij kon zich bezwaarlijk voor Diertje B. ontkleden met een ster in zijn kruis. Verder liet hij alles zoals het was. Zich optuigen met extravagante kleding deed hij niet meer. Het mocht dan waar zijn dat kleren de man maken, daarom maakten ze van hem nog geen man. Verder draaide hij DON GIOVANNI en jubelde rond in de tuin, onder het slaken van kreten als: 'Laat schijnen in het hemelblauw/de lieve zon!', ontleend aan zijn jongste dichtwerken.
     Die avond haalden Sacco en hij eerst Diertje B. op en begaven zich naar Amsterdam, naar de 'Feest & Copulatieruimte', zoals Tobia Sacco's onderkomen noemde. Met flessen, blikjes en andere eetwaar gewapend betrad men het pand. Sacco stak de sleutel in de deur en opende deze met een breed gebaar.
     'Kom er in, jongens!' riep hij, ''t is weliswaar een nederig stulpje, niet volgens mijn idee ingericht, maar eigenlijk woont hier een ouwe lul, dus wat kan je verwachten, nietwaar!' Hij stapte het gangetje binnen en wierp de deur van de zitkamer open. Maar nee! Het gezelschap stond als aan de grond genageld. De televisie stond aan en daarvoor zat een grijsaard in kamerjas en pantoffels.
     'Is dat Sacco's vader?' fluisterde Diertje B.
     'Nee,' zei Tobia benauwd, 'dat is de Ouwe Lul.'
     Sacco hield de flessen achter zijn rug en stapte naar voren.

Sacco: O, o, dag oom Joop! Wat een weertje. Nou. Hoor. Daar ben ik dan!

O.L: Sjo, sjo. Ik ben bij haar weg, weetje. En nou woon ik hier weer, dus. Daj jongelui, daj hoor. Gggg, ggg, ak!

(slechte adem, urineluchtjes)

Sacco: Ja, ziet u, we wilden... er zouden.... Eh, dan gaan wij maar weer!

O.L.: We kunnen de rjuimte afkutte, Met een skot. Broetsj! Of met een gojdijn!

Sacco: Dag, oom Joop. Als er iemand komt, zegt u maar dat we bij Boudewijn de Groot zijn.

O.L.: Afkutte, met een sjkot. O! Hihihanhihanhihan. (giechelt) Zijn jelui bij de ouwe jood. Kgg!

Sacco: Jajaja. (retireert)

O.L.: Bille, zakmezegge! Flakker maarmee!

Sacco: (zacht) Godverdomme, wegwezen!

O.L.: Afkutte met een sjkot. Daj hoor. Dajjonges. En de groetèèèè an je moedèèèèèr! Rrrr!

Er werd een snelle aftocht geblazen. Men begaf zich naar Boudewijn, die iedereen de schuld gaf van alles. Zijn vrouw had al een oppas en wilde dus uit en hij wilde niet en inmiddels was Tobia de wanhoop nabij. Hij moest zien de Figuratie te redden om te voorkomen dat tot diep in de nacht lieden met flessen door O.L. zijn pand zouden komen stommelen. Het lukte maar gedeeltelijk, want JWS en Ludovic waren niet te bereiken en een paar van de anderen schenen al onderweg te zijn. Vooral JWS was gevaarlijk, want stel dat die na een uur 's nachts met de helft van het Rotterdams Toneel arriveerde en een ongezond ruikende grijsaard in bed aantrof? 't Was een naar geval. Jeroen en Herma kwamen en nog een paar anderen, maar zelfs Tobia's krampachtige feestgezicht kon er niets aan veranderen. Boudewijn wilde geen lawaai in huis omdat het kind sliep en de stemming daalde beneden alle peil. Tobia zweeg bedrukt. Hij voorzag de grootste moeilijkheden in de vorm van woeste ritten door Amsterdam, terwijl O.L. om het kwartier gevisiteerd zou worden door dronken lieden en stukken van zijn Figuratie. Toen stelde Jeroen voor dat ze het dan maar bij hem thuis zouden voortzetten. Tobia keek glazig. Het huis van Jeroen bevatte voor zover hem bekend geen aparte neukvertrekken, dus wat hem betrof was het feest al voorbij. Sacco bracht de organisatie weer op gang. Bo werd er op de fiets op uit gestuurd om een mededeling op de deur van O.L. te plakken.
     Deze luidde:

JWS EN ANDERE MENSEN. HIER KUNNEN WE NIET IN.
NIET AANBELLEN. WE ZIJN NAAR JEROEN.

En dus zat het gezelschap even later bij Jeroen. Sacco stond in de keuken en maakte allerlei slaatjes en friemeltjes klaar met een schort van Herma over zijn double-breasted pak, wat aanleiding gaf tot veel hilariteit. De Figuratie rukte aan en het beloofde allemaal best gezellig te worden. Behalve voor Tobia, die in een hoekje zat met een glaasje en zich bedroefd afvroeg wat hij nu met de situatie aan moest. Hij zag er werkelijk geen gat meer in en greep weer naar de drank, om zich middels flink zuipen aan de werkelijkheid te onttrekken. Tot overmaat van ramp betrad JWS de feestvertrekken, gekleed in het uniform van een operettehuzaar, compleet met sleepsabel en laarzen en bovendien alleen. Diertje B., die de hele tijd diepe zuchten had zitten slaken en al bijna leegliep van bewondering voor Boudewijn, was nu helemaal niet meer te houden. Ook al niet omdat ze tussen de bedrijven door een fles Apricot Brandy soldaat had gemaakt. Tobia had er genoeg van, hij vestigde zich oudergewoonte in de keuken, op zijn geliefde vuilnisemmer. Hij zette de jenever naast zich en besloot dronken te worden. Hij kende het recept van die avond al: dronken, kotsen, weer dronken, naar huis met de eerste trein. Leuk, hoor.
     Een voor een passeerden de feestgangers de keuken en zagen hem daar zitten. Eerst Sacco Hartog.
     'Zit jij nou in de keuken?'
     'Nee,' zei Tobia. 'Ik zit hier niet. Ik doe alsof.'
     'Wil je een toastje met paling?' vroeg Sacco deelnemend.
     'Nee.'
     'Een sneetje huzarensla dan? Of een inktvisje?'
     'Nee!'
     'Ja, maar je had het zelf over hapjes. Wat wil je dan?'
     'Kut!' schreeuwde Tobia. 'Kut! Neuken! Hoor je?'
     Daarna kwam Boudewijn binnen, opende de ijskast en begon er ongegeneerd uit te eten.
     'Die troep van Hartog moet ik niet,' zei Bo.
     Vervolgens vroeg Tobia hem advies aangaande Diertje B. Bo keek hem aan, vatte zijn neus tussen duim en wijsvinger, dacht diep na en sprak, zeggende:

Trut!

en verwijderde zich reetkrabbend.
     Vanuit de kamer hoorde Tobia nu gejoel en getier en boven alles uit het geroep van Jeroen: 'Laten we nu gaan neuken! Laten we nu allemaal gaan neuken!' Ja, dat kende hij intussen wel. Die artiesten toch. In de eerste plaats riepen ze er allemaal over zonder het te doen en als ze het deden, dan was het niet met hem. Toen de fles jenever half leeg was, kwam Diertje B. binnen, met een dronken en behuild gezicht. Tobia veerde overeind.
     'Wat is er?' vroeg hij en trok Diertje naar zich toe. 'Vertel het mij maar. Kom maar hier.'
     'Ach,' snikte Diertje, 'ik ben zo'n lor. Ik voel m'n eigen zo'n dweil!'
     Tobia maakte zich gereed de biecht te horen. Hij nam een aartsvaderlijke pose aan, vouwde de handjes over de buik en trok een deelnemend gezicht.
     'Ik kan nooit geen nee zeggen,' griende Diertje, 'altijd gaan ik maar met kerels mee en ik doe het maar met iedereen en nou zien ik al die beroemde mensen en nou voel ik me eigen zo'n goedkope slet!' En ze begon luid te schreien. Tobia keek serafijns. Dit was tenminste duidelijk. Nu zou Heeroom eens even vrome woorden spreken en vervolgens kwast en wijwatervat ter hand nemen om deze Maria Magdalena volgens de regelen der kunst absolutie te verlenen. Dat die gewijde voorwerpen in zijn broek zaten, hoefde Diertje B. niet te weten. Terwijl hij de snikkende boetelinge tegen zich aandrukte, keek hij snel om zich heen en trachtte een plaats te bedenken waar de vrome arbeid verricht kon worden. Wellicht in een kast, of anders boven aan de trap....
     'Gek hè,' snotterde Diertje, 'bij jou voel ik me fijn.'
     Pater Tobia knikte en maakte zegenende gebaren met een handje. Ook de kwast en het wijwatervat roerden zich.
     'Kom maar,' fluisterde Tobia, 'ik vind je heel erg lief. Ik weet wel hoe jij bent, laat iedereen maar kletsen.' En hij trachtte het lichaamsdeel waarmee de zonde bedreven werd zo dicht mogelijk in de buurt van zijn kwast te krijgen.
     'Weet je,' zei Diertje zacht, 'ik vind jou zo'n echt hartelijke jongen. Ik zou het met jou nooit kunnen.'
     'Wablief?' vroeg Heeroom en bracht een ongelovig handje aan het oor. 'Wat niet? Hoezo?'
     'Met jou naar bed,' zei Diertje met een trouwhartige blik, 'want ik weet dat jij daar veels te goed voor bent!'
     Het duurde even, maar toen brak de Tachtigjarige Oorlog uit. Compleet met Beeldenstorm, de Slag bij Heiligerlee, Egmond en Hoorne onthoofd, Haarlems Beleg en Leidens Ontzet. Pastoor Tobia werd Dominee Tobia. Hij leek langer te worden en sprak met holle stem: 'Vrouw, uwe zonde is groter dan dat zij u vergeven worde!' Als iemand anders dat gezegd had, zou het zonder enige twijfel bezopen hebben geklonken of lachwekkend, maar als Tobia dat zei rezen er vijf generaties Tobia uit het graf, met Statenbijbel, Bolskruik, Synode en zwarte kousen. Een kille wind van opgehangen Spanjaarden, der Vaad'ren Erf, Valerius Gedenck-klanck en de Heidelberger Catechismus woei door die woorden heen.
     'Zo, ik ben dus veels te goed!' bulderde Tobia en het was of zijn grootvader Oertobia, die de Javanen Pak Doeár noemden, weer was opgestaan. 'Jij naait maar en jij doet maar en heel Haarlem gaat in rijen van drie over je heen en weer terug en je zuipt als een tempelier en dan kom je hier uitgrienen en dan ga je me vertellen dat ik veels te goed ben om jou te naaien! Ben je helemaal besodemieterd! Waarvoor denk je anders dat ik je meesleep naar dit kutfeest, om je Amsterdam by night te laten zien zeker, of om slap tegen je te staan zeiken, kom nou, jij bent inderdaad een slet en sletten zijn om te neuken, waarvoor zijn sletten anders en als je niet wilt neuken ben je niet alleen een slet, maar ook nog een slechte slet, vooruit, broek van je reet, neuken, godverdomme!'
     Die laatste woorden hoorde Diertje al niet meer, want ze was gillend op de vlucht geslagen en zat nu te bibberen tussen de benen van JWS. Tobia liet ook de andere helft van de fles jenever in zich lopen en raasde nog een tijd na tegen iedereen die het maar horen wilde.
     Vergeleken bij alles wat hij tot nu toe had meegemaakt was dit wel het ergste. Nu kwam zo'n wijf hem recht in zijn gezicht vertellen dat ze met iedereen naar bed ging, behalve met hem!
     Want hij was zo'n hartelijke jongen! Godnogantoe! Je kon ver met Tobia gaan, maar er waren grenzen. Zwabberend stond hij op en beklom de sterk hellende vloer. Toen hij de kamer binnen viel, was de toestand daar verre van aangenaam. Het toch al geforceerde feestje was uitgelopen op een oratoriumversie van WHO'S AFRAID OF VIRGINIA WOOLF? De Figuratie was elkaar danig in de haren gevlogen. Eerst waren ze Sacco gaan pesten met zijn Stijlgroep Groningen en zijn Wieteke die er niet was, Bo had Tammie de vrouw van Rudolf een trut genoemd, Herma was huilend afgegaan omdat Frans de man van Elsje JWS een idioot had genoemd en Jeroen had 'die jood' verstaan en was gaan brullen. JWS probeerde Diertje te kalmeren die het op haar heupen had en de volgende die met een indrukwekkende claus het pand wilde verlaten was een aangebrande balletdanser die niet door had dat de deur naar binnen toe open ging en met zijn hoofd er bijna doorheen liep.
     Het laatste dat nog doordrong tot Tobia, die zijn heil op het platje had gezocht omdat Rudolf op de WC zat en zijn vrouw op de deur bonkte en aan een stuk door schreeuwde: 'Ik ga van je scheiden, vuile klootzak, ik ga van je scheiden!' was dat Herma boven aan de trap in een laken gewikkeld stond te gillen.
     Daarna was ieder contact met de werkelijkheid enige tijd afgesneden.
     Toen de vloer eindelijk opgehouden had met ronddraaien en Tobia met kotsen, dook Sacco op uit de nevelen met de boodschap dat hij bij het drank halen een deuk in zijn moeders auto had gereden en of Tobia nog meer van die leuke avondjes wist te bedenken. Het slagveld zag er niet opwekkend uit; onder een kast zat Boudewijn, die niet tegen drank kon en zeegroen zag. De rest van de Figuratie hing her en der over de stoelen gedrapeerd en zweeg om het hardst. Een lange kantoorbediende zat bij Jeroen op schoot en snikte onbedaarlijk. Toen werd er gebeld. Tobia deed open en staarde met natte oogjes de vroege morgen in.
     Midden op straat stond een auto, een gevaarte van een meter of acht lang en van onbekende makelij. En op de stoep stond Ludovic Praetorius, in een colbertje met zeemlederen ellebogen, en openhangend overhemd en een tentbroek waarbij zelfs die van Tobia nog een maillot was.
     'Zo,' zei Ludovic. 'daar zijn we dan. Is het al begonnen of is het al afgelopen?'
     'Ik vrees dat het min of meer afgelopen is,' mompelde Tobia, 'maar kom er in.'
     Ludovic hinkebeende naar binnen. In de gang lag Rudolf, met een streep kwijl uit zijn mond en keek in zijn navel. Ludovic boog zich over hem heen en prikte hem met zijn stok in de buik. Rudolf reageerde niet. 'Wie is dit?'vroeg Ludovic belangstellend, 'een van je kennissen, neem ik aan?'
     'Rudolf,' zei Tobia, 'hij is acteur.'
     Ludovic knikte. 'Bemerkelijk,' zei hij, 'heel bemerkelijk. Een knappe prestatie.' Ze gingen de kamer binnen.
     Ludovic keek goedkeurend om zich heen. 'Voortreffelijk, hoor. Mijn complimenten. Er is gevochten, denk ik?'
     'Nee....eh, een beetje,' fluisterde Tobia. Ludovic zette zijn bril op en bekeek een van Jeroens schilderijen.
     'Niet kwaad,' zei hij toen, 'lang niet kwaad. Eigen werk?'
     Tobia knikte.
     'Persoonlijke toets,' meende Ludovic en bekeek vervolgens een voor een de gasten.
     'Dat is warempel de zoon van de ouwe Hartog,' hoorde Tobia hem zeggen, 'net zijn vader als hij dronken is. En wie hebben we hier?'
     'Jeroen.'
     'Bekende naam, zal het ver brengen. En wie is die vent die bij hem op schoot zit?'
     'Ik wil geen nicht zijn,' huilde de schootzitter en klemde zich aan Jeroen vast, die niks zei en ogen had als bedorven eieren.
     'Wat zegt het knaapje?' wilde Ludovic weten.
     'Hij bedoelt dat hij niet homoseksueel meer wil zijn,' verduidelijkte Tobia. Ludovic keek met dode blikken naar de nicht.
     'Als ik hem was, kwam ik eerst van die heer af voordat ik zo'n mutatie zou overwegen,' sprak hij en ging verder. Achter de bank lag JWS, met Diertje B. Tobia legde met bittere mond uit wat de bedoeling was geweest en dat zij hem daar te goed voor had gevonden en dat ze daarom nu met JWS achter de bank lag. Ludovic fronste de wenkbrauwen.
     'Ach, dat is dus de juffrouw waar jij op wilde gaan klimmen. Nou, ze heeft gelijk hoor; daar ben je inderdaad te goed voor. Als dat overigens Janwillem niet is. In een soldatenpakje. Heel amusant, student zeker. En wat is dat groene daar?'
     'Dat is Boudewijn.' Tobia keek duister op zijn vriend neer.
     'Ach? Zoiets had ik me inderdaad voorgesteld.'
     Ludovic ging voorzichtig zitten. Herma kwam binnen, met een behuild gezicht, nog steeds in haar laken.
     'Een actrice?' vroeg Ludovic.
     'Nee, de vrouw van een acteur,' zei Tobia.
     'Poor child,' zuchtte Ludovic. 'Mevrouw, u heeft daar een zeer charmant laken aan, werkelijk klassiek. Alleen die sportvlekken op uw heup staan wat slordig.' Herma keek hem met grote ogen aan en nam de benen. Tenslotte kwam Tammie de vrouw van Rudolf nog wijdbeens door het beeld zetten teneinde iedereen de pokken te wensen en na de knal van de voordeur was het stil.
     Ludovic richtte zich tot Tobia.
     'Als jij nu eens de nette mensen bij elkaar zoekt, dan gaan we naar mijn huis en kijken we of daar iets leuks te beginnen valt.'
     'Jawel,' gromde Tobia, 'maar ondertussen doet JWS 't met mijn Diertje!'
     Ludovic sloot de ogen.
     'Jongenlief,' zuchtte hij, 'je masturbeert te veel. Laat die piem van je nu eens met rust en die onderkomen juffrouwen ook.'

De morgenstond, nevelig en zachtrose, wierp een maagdelijk licht op de weg van Amsterdam naar Haarlem en op de kleine stoet die daar reed. Eerst de karos van Ludovic Praetorius, naar het bleek een Daimler uit 1937, special model. De kilometerteller stond op krap twintigduizend.
     'Van Pa geweest,' had Ludovic gezegd, 'maar nooit veel gebruikt. Vergeten, waarschijnlijk.'
     Ludovic zat aan het stuur, met naast zich Tobia. Achter in de wagen, achter een glasruit, lagen JWS en Diertje B. Na een honderd meter volgde de Hartogelijke Voiture, waarin Sacco en een deuk zaten. Tobia was huilerig. Hij begreep er niets meer van. Nu dacht hij toch echt dat hij het was geweest die een Agressief-Teeldriftig plannetje had uitgedacht, een Diertje versierd en figuratie opgetrommeld en daar lag me warempel Figuratie te kroelen met Diertje, terwijl hij - misschien zag hij het wel fout allemaal en had Figuratie een feestje gegeven en moest hij als decor dienen, wie weet.
     'Het Kapitaal' doemde mistig en griezelig op uit de dennen. De eerste vogels die zongen zorgden voor een vroeg concert. Ludovic stapte uit en hield het portier open voor JWS. Inmiddels was een oudere dame naar buiten gekomen, die zich afwachtend opstelde.
     'Jansen,' zei Ludovic, 'is alles gereed?'
     De huishoudster knikte. Het scheen haar niet te verbazen dat haar werkgever om half zes in de ochtend thuiskwam met twee verzopen kerels, een dame van eenvoudige komaf die teut was en een huzaar. Ludovic hinkte de trap op en wenkte.
     'Kom binnen,' zei hij. 'Laten we het ons gemakkelijk maken. De wereld is ver op dit uur.' Hij vertoonde iets dat leek op een flauwe glimlach. In de hal van het huis brandde een open haardvuur. Ludovic installeerde iedereen in een diepe lederen stoel en bekeek het gezelschap van een afstand. Toen rolde hij een barmeubel naderbij en keurde de glazen.
     'Wat drinken wij?' vroeg hij. 'Een likeur? Een wijn? Rode, of past ons witte? Neen, wij zullen cognac schenken. Een oude, wat boerse cognac. En muziek? Laten wij het eenvoudig houden. Bach. Ja, dat is goed, Bach.'
     Toen iedereen met drank gelaafd was en de tonen van Bachs Concert voor hobo en viool door het immense huis zweefden, kwam de zon binnen door de hoge glas-in-lood ramen.Een geel schijnsel kaatste van de muren en liet het vuur in de open haard verbleken. Ludovic staarde in de vlammen en glimlachte.
     'Zo is het goed,' zei hij zacht. 'Zo is het heel goed. Nu komt zelfs dit gruwelijke huis tot zijn recht. Mensen die broos en moe zijn, de fletse nasmaak van de drank in combinatie met de gouden vlam van de cognac. Deze eeuwige muziek tegenover de stilte, het zonlicht tegelijk met het stervend vuur. Wat die tegels in het trappenhuis allemaal voor mogen stellen, weet ik ook niet, maar kijk eens hoe mooi Jugendstil kan zijn, hoe week en vergeefs en sierlijk, gemaakt in een wereld die al half in brand stond.' Hij wendde zich tot Tobia die met treurige blik toekeek hoe JWS Diertje B. in zijn armen wegdroeg, de laatste scène uit een kostuumfilm.
     'Nero was een groot man, vrienden,' zei Ludovic. 'Nero! Beste Tobia, stop JWS en vriendin in gedachten lekker in, wens ze het beste en laat Rome branden. Al vergaat de wereld, de keizer speelt viool.'
     Hij hinkte naar een tafel en opende de vioolkist die daar lag. Ludovic speelde zelf zeer verdienstelijk viool, voor zover men wist uitsluitend in zijn eentje en voor zijn plezier. Tobia volgde het allemaal met matte blik. Ludovic streelde het instrument.
     'Zeker een Stradivarius?' opperde Tobia.
     'Nee hoor,' antwoordde Ludovic. 'Een Guarnerius del Iesu. Maar toch wel een bijzondere. Het is een vervalsing. Een zeer goede.'

Laat in de middag werd Tobia wakker in een hem op het eerste gezicht onbekend bed. Een pendule sloeg drie uur. Hij probeerde zich iets te herinneren. Toen JWS binnenkwam met een blad met thee en ontbijt, wist hij het weer. O, goeie god.
     JWS, nog in onderbroek maar verder geschoren en opgewekt, zette de thee neer.
     'Tja...' zei JWS.
     'Wat je zegt,' mompelde Tobia.
     'Aardig meisje,' zei JWS en krabde zich op het hoofd.
     'Zo.' Tobia kreunde. Daar had deze brutale naakte kerel nòg het lef om hem te komen vermaken met erotische jachtverhalen. 'Ja,' zei JWS. 'Grappig. Ze was nog maagd. Ik heb 't maar zo gelaten.'
     Tobia's hersens stonden stil. Buiten veegden de takken van de bomen heen en weer in de wind en ergens in het huis klonk zacht en dromerig Mendelssohns vioolconcert in E mineur.

Met welk poëtisch beeld we afscheid nemen van de verbijsterde lezer.
Uw evenzeer verbijsterde Vriend   
Tobia



Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email