bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

VIERDE BRIEF


Haarlem, 14 februari 1965


Amice,

Door de gebeurtenissen van de afgelopen vierentwintig uur gedwongen doe ik je wederom een verslag toekomen van hetgeen Tobia ervaren heeft. Ik hoop van harte dat de Educatieve ondertoon van het verhaal je aan zal spreken. Immers, ik heb vernomen dat je een aanstaand echtgenoot bent en een dergelijke status betekent heden dat je aan velerlei gevaren bloot staat - heb ik me althans laten vertellen. Dat moge uit het volgende blijken, uit gebeurtenissen, zo vreemd en eigenaardig, dat ik niet aarzel om met de woorden van de grote Drost van Muiden aan te vangen.

TOBIA EET EEN HAPJE MEE
Waarin Tobia aan het diner wordt genood en er sprake is
van het bakken van Drie-in-de-pan volgens Oud-
Hollandsch recept. Hoe hij er niks van bakt en tot inkeer
komt in de Groote of Sint Bavokerk.

'Ik ga een werk aan dat opgeleid is van velerlei lotwissel en menigerlei geval, gruwzaam van veldslagen, waterstrijden, belegeringen, bitter van twist, warrig van muiterij, beklad van moorddaad buiten de baan des krijgs, wrang van wreedheid, zelfs in pais.' Kortom, het is vreselijk. Maar tevens vleselijk.
     Het spreekt vanzelf dat Tobia zich na het gebeuren met Wiesje niet meer in café Bommel vertoond had. Tijdens de kerstdagen trok hij zich terug in zijn kamer en bestudeerde het oud-gotisch, het middelnederlands en zichzelf. Hij had een gedicht geschreven over een nobel ridder, die ondanks zijn opofferende levenswandel ten prooi viel aan de goddelozen en juist daardoor het Licht zag en dit gedicht op het eerder vermelde culturele avondje ten huize van de familie Fakkeloor voorgedragen. Mevrouw Fakkeloor had daarop de aanwezigen er van trachten te doordringen dat het zo goed was juist van de jeugd een Positief geluid te horen, terwijl er tegenwoordig niets was dan sex en narigheid, in het bijzonder bij schrijvers als Campert en Vinkenoog. Een overbodige bezigheid, omdat de aanwezigen, die noch Campert, noch Vinkenoog ooit gelezen hadden, daar reeds geheel van doordrongen waren en Tobia, de bloemen en kransen in ontvangst nemende, zweeg bescheiden. Hij kon moeilijk anders. Gaf hij de dames gelijk, dan maakte hij zich schuldig aan ernstig liegen en zei hij: 'Maar Campert en Vinkenoog kunnen lekker naaien en ik zit met mijn positieve geluid nog steeds in mijn eentje de beddelakens te bevlekken!' dan ontwrichtte hij zijn reputatie en de goede naam van zijn vader. Dus zweeg hij en troonde onder de kerstboom als een slecht verpakte surprise.
     Inmiddels had Tobia enigszins genoeg gekregen van het Amsterdamse leven. Op de Academie had hij een of twee keer een vage poging gedaan in de richting van een medestudente, maar het ontbrak hem aan enthousiasme. Bovendien, hij was nu met iemand naar bed geweest en omgedraaid, al was dat dan niet precies zo gegaan als men zich gewoonlijk placht voor te stellen, het eerste nieuwtje was er af. Er moest iets meer gebeuren. Hij voelde dat hij, wanneer hij eenmaal een meisje had gevonden waarmee hij vriendschap kon sluiten en dat hij beter kon leren kennen, een stuk verder zou komen. Maar iedereen woonde in Amsterdam en hij zat het beste deel van de dag in de trein. Dus moest hij een kamer hebben. Maar niet met behulp van zijn ouders en hun via relaties gecontroleerde opkamertjes. Hij ging zelf op zoek, maar toen de twintigste die hij naar een kamer vroeg hol lachend was weggelopen, begon hij iets te begrijpen van het kamerprobleem in de stad. Met dat al ging er nogal wat tijd heen, zonder dat Tobia een oplossing vond. Tot hij op zekere dag het café binnenstapte waar Sacco Hartog en hij regelmatig hun middagmaal gebruikten. Sacco studeerde economie en was nooit aan een kamer begonnen omdat Wieteke in Haarlem was gebleven. Tobia had net een kop soep besteld en wilde de krant gaan zitten lezen, toen Sacco naar binnen wankelde en in een stoel neerplofte. Hij riep om pils en keek Tobia wazig aan. Deze hield op met lezen. Er was iets in Sacco's verschijning dat op heftige calamiteiten wees. Sacco's streepjesdas hing op half zeven en zijn double-breasted kostuum fladderde open. Zelfs met zijn vest was van alles aan de hand.
     'Wat is er met jou?' vroeg Tobia.
     'Wieteke is weg,' mompelde Sacco met een grafstem.
     'Wilde ze niet meer?' vroeg Tobia deelnemend. Hij had nooit enige belangstelling voor Wieteke gehad, maar nu scheen de zaak op het terrein te komen waar hij zich langzamerhand expert mocht noemen. Moeizaam legde Sacco, die al een aardig pilsje op bleek te hebben, het uit. Het waren de ouders van Wieteke geweest, in samenwerking met zijn ouders. Tobia wist er alles van. In deze kringen was het huwelijk op vrijwillige basis toch al iets, waar men vreemd tegen aan keek. Een nieuwigheid van de laatste honderd jaar; huwelijken werden nog steeds min of meer een zaak van de ouders geacht, hetgeen zich uitte in de grafzerk-achtige kaarten op geschept papier die bij trouwerijen werden rondgestuurd en waarin de ouders van partijen het voornemen van hun zoon en dochter kenbaar maakten, alsof de betrokkenen daar zelf niet in gekend waren. En natuurlijk hadden de ouders van Wieteke en Sacco gemeend dat de jongelui de in deze sociale laag gebruikelijke leeftijd nog niet hadden bereikt, die opmerkelijk hoog lag en de oorzaak was van de vele bejaarde vaders die Tobia's vrienden en kennissen hadden. Daarom hadden ze beslist dat het voor hun Bestwil was dat Wieteke een tijdje naar het buitenland ging en Sacco eerst rustig afstudeerde. Dus was ze opgezonden naar Parijs, om als au pair de grote wereld te leren kennen. Ook deze merkwaardige blanke slavinnenhandel was in genoemde kringen gebruikelijk. Het heette dan, dat het meisje in een keurig gezin de taal zou leren. In werkelijkheid kwam het er op neer, dat ze door een bekrompen Frans middenstandsgezin werd gebruikt om de etters van kinderen van die familie zoet te houden, te amuseren, af te richten en van stront te ontdoen en dat op arbeidsvoorwaarden waar de Nederlandse keukenmeid anno 1880 voor bedankt zou hebben. Vreemd genoeg kwam het nooit bij de ouders op dat ze hun dochter verhuurden voor werk dat in Nederland nooit met hun gekoesterd aanzien in overeenstemming zou worden gevonden. Maar het ging om het Buitenland en zodra er iets Buitenlands bij te pas kwam, al was het een achterlijke Parijse kruidenier, dan was het Interessant en Educatief.
     Ondertussen zat Sacco er maar mee.
     'En net terwijl ik een kamer heb!' griende hij. Tobia veerde overeind. Dat was belangwekkend nieuws!
     Toen vertelde Sacco dat hij een verre oude oom had die overal tussen was gevallen en een etage bewoonde in de Pijp. Kortelings was deze heer vrij onverwacht in concubinaat gaan leven met een dame en Sacco was er in geslaagd de eenvoudige behuizing voor een zacht prijsje te huren.
     'Ik had het er net zo gezellig gemaakt,' fluisterde Sacco, 'lekkere dingen in huis gehaald en een drankje!' Hij keek Tobia droevig aan. Deze knikte deelnemend, maar ondertussen kwam er in zijn brein een Teeldriftig-Agressief plannetje op dat even geniaal of liever gezegd genitaal was als eenvoudig. Deze keer kon er werkelijk niets mis gaan! En hij troostte Sacco met het idee dat ze nu misschien beiden een gezellige tijd konden hebben in Amsterdam en dan ook wel raad zouden weten met de lekkere dingen en het drankje, maar bij zichzelf bedacht hij het volgende. Hij zou een geschikt slachtoffer kiezen, bijvoorbeeld het drankzuchtige Diertje B. Die zou hij uitnodigen voor een gezellig avondje uit, om eens een keer mee te gaan naar Amsterdam, die grote stad, die op palen was gebouwd. Om er bijvoorbeeld eentje te pakken bij 'een vrindvamme.' De vrindvamme was dan natuurlijk Hartog en wie het eentje was laat zich raden. Bij Sacco zou hij Diertje B. vol drank gieten, wat geen kunst was. Vervolgens, gebruik makend van haar roes, zou Tobia zijn Instrumentarium nemen en daarna het Diertje. Uitstekend plan! Het enige probleem was: wat te doen met Hartog? Waar laten we die? Aangezien er geen afzonderlijke neukvertrekken waren in zo'n pandje, leek dat minder makkelijk op te lossen. Sacco, die hij eerlijkheidshalve in dat probleem betrok, wist het ook niet. Hij had wel veel voor zijn vriend over, maar niet om als derde wiel aan de wagen zijn eigen huis uitgestuurd te worden.
     'Neem ook iemand!' stelde Tobia voor. Maar Sacco hield met omfloerste stem een betoog over de Huwelijkstrouw, waar Vondel een punt aan kon zuigen.
     Tobia wist er zo gauw geen raad mee. Tot op de dag dat Sacco een brief uit Parijs kreeg, waarin Wieteke kond deed van haar kennismaking met een vriend des huizes, ene Hubert, bezitter van een Porsche en een aantal contanten. Hoe aardig die Fransen toch waren. Hoe voorkomend hij haar overal mee naar toe nam. Hoe gezellig ze waren gaan dineren. Hoe luider en harder Hartog vloekte bij het lezen van dit alles.
     Huwelijkstrouw is een nobel goed, maar 't moet wel wederzijds blijven, anders wordt het een malle vertoning. Dat begreep Sacco ook wel. Maar net toen Tobia gehoopt had om Sacco, die tenslotte een rijbewijs had, als assistent mee te kunnen slepen op het erotisch pad, deed deze iets onverwachts. Hij liftte met een vleeswagen naar Parijs en haalde Wieteke op. Terwijl een ingewikkeld systeem van elkaar dekkende smoezen en via vriendinnen gestuurde brieven haar ouders in de waan moest laten dat ze in Parijs zat, ging Sacco met haar samenwonen in de Pijp. Tobia raakte er ontroerd van. Dat loste het probleem Hartog op! Hij nodigde Diertje B. uit, die een vrolijk en ongecompliceerd wezentje was en de zon gaarne in het water zag schijnen. Ze accepteerde de uitnodiging stralend. Tobia, in de hoogste hemelen, voerde meteen in de ouderlijke suite een vreemd ballet op onder het draaien van Die Zauberflöte.

ZWEI HERZEN DIE VON LIEBE BRENNEN
KANN MENSCHENUNMACHT NIEMALS TRENNEN,
VERLOREN IST DER FEINDE MÜH',
DIE GÖTTER SELBST BESCHÜTZEN SIE!

galmde Tobia en walste rond de bittertafel. Zijn vader, die hem door een kiertje van de deur heimelijk gadesloeg, glimlachte. Verliefdheid was toch wel het mooiste van de jeugd, dacht hij vertederd en bassend als Sarastro besteeg hij de trap naar zijn studeerkamer, overwegend of hij hier geen preek van kon maken. Als het moest wist hij ieder onderwerp, hoe werelds ook, in kerkelijke richting om te buigen, een kunstje dat hij van jongere collega's afgekeken had, die hun preek soms begonnen met een terugblik op een voetbalwedstrijd of het vertellen van een goede mop. Pas na een heel verhaal kwamen ze met God tevoorschijn, een systeem dat veel weg had van een goocheltruc: pas na veel lariefarie komt het konijn uit de hoed. Hoewel Ouwe Tobia zich laatst bijna lelijk in de vingers had gesneden met een bevlogen preek over het Hooglied en het daarin voorkomende pleidooi voor de lichamelijke liefde; want eenmaal in de houten broek had hij tot zijn schrik vastgesteld dat de gemeente in doorsnee zo'n gevorderde leeftijd bezat, dat er bezwaarlijk nog interesse voor zoiets kon worden verwacht, zodat hij met een theologische dubbele salto van het Hooglied naar de Hel moest duiken. Maar dit alles terzijde.
     Tobia was weer als vanouds in de beste stemming. Nu Sacco niet langer alleen was, kon er niets meer misgaan. Integendeel, Sacco en Wieteke konden het goede voorbeeld geven. En er stonden twee bedden in de Hartogelijke vertrekken.
     Hoe komt Tobia ineens aan Diertje B.? vraagt de lezer, op gevaar af weer op een hele roman te worden vergast. Wel, Diertje B. was een uitvinding van Habermehl. Indertijd had de Illustere Tobia namelijk college gegeven betreffende 'de wijven' en hem het volgende uitgelegd. Alle vrouwen van de wereld waren in vier categorieën te verdelen. En de Illustere schetste op de achterkant van een bierviltje de volgende figuur:

WERELDBEELD volgens de Illustere Habermehl

Waar het op neer kwam en waar het allemaal om draaide, was het kruis. Dat verdeelde de zaak in vier sectoren.
     De vakman, aldus Habermehl, noemde deze sectoren I, II, III en IV. Alvorens tot de aanval over te gaan schatte het oog des vakmans de onderhavige dame ambachtelijk en deelde haar feilloos in. Dat voorkwam teleurstellingen. Het sprak vanzelf, dat categorie I helaas weinig voorkwam, categorie II daarentegen helaas vrij veel, dat je het meestal dus maar met III moest stellen en dat IV een gebied was waar je weg moest blijven. Toen Tobia gevraagd had om deze sterk vereenvoudigde maatschappijvisie dan eens toe te passen op de aanwezigen in het café, had Habermehl na enig schouderophalen gezegd dat er een stuk of wat drietjes en viertjes zaten, 'het gewone gelul, weet je wel,' maar dat die rooie daar een grensgeval was tussen I en III. En zo had Tobia dus, volgens het Systeem Habermehl het oog laten vallen op Diertje B. Tot nu toe had hij nog geen gebruik kunnen maken van deze vondst en bovendien dacht hij eerst een tijd lang dat in Amsterdam alles beter was. Maar nu kwam deze ervaring hem van pas. Hoewel Diertje B. hem verder eigenlijk niets zei, was hij op een vage manier verliefd. Al zijn minder goede ervaringen was hij vergeten, inclusief de Hadji. En misschien dat daar de fout lag; het is natuurlijk niet te zeggen, maar het is mogelijk dat het ongeveer zo ging:
     De Hadji bereidde in stilte zijn destructieve werkzaamheden voor, maar Tobia, produkt van zijn opvoeding als hij was, had inmiddels de goede God gedankt voor al deze voorspoed en God, niet ongevoelig voor complimentjes, sprak: 'Welja, gun die jongen ook eens een lolletje!' Dus werd de Hadji ontboden aan de hemelpoort. De eerste secretaris, Gabriël, snoot de neus in een wolk, schraapte zijn keel en las de volgende woorden van een papiertje.

HET HEMELSE GERECHT HEEFT ZICH TEN LANGEN LESTE
ONTFERREMD OVER TOBIA DIE GIJ ZOUDT PESTEN
MET LAGE NEUCKERIJ. EN OP ZIJN VOLX GEBED
EN DAGELIJKS GESCHREI DEEZ' TOBIA ONTSET!

Want dat is nog steeds de manier waarop ze daar boven officiële mededelingen doen.
     'Jezus!' zei de Hadji.
     'Is er niet,' antwoordde Gabriël met een blik op het dienstrooster. En de Hadji sloop heen en begaf zich naar een in de hel zittende advocaat van kwade zaken, teneinde te overleggen hoe hij door de mazen van dit net kon glippen.
     Keren wij terug naar aardse zaken.
     Toen de grote dag aangebroken was, ontwaakte Tobia tot zijn ontzetting met hevige kiespijn. Hij moest naar de tandarts, van wie hij nog banger was dan van Dr. Knieffe en werd aldaar deerlijk toegetakeld. Hij hield er een gruwelijk jeukende noodvulling aan over, die hem belette zijn mond te sluiten en vervolgens ontving hij het bericht dat Diertje B. wegens een griepje het bed moest houden. De Hadji ging fluitend heen en Tobia sprak bedenkelijke woorden. Boudewijn kwam toevallig langs en zei kortweg dat er dus niet geneukt zou worden, waar Tobia woedend tegen protesteerde omdat hij inzag dat het die avond, net als de avond er voor en waarschijnlijk die er na, weer niets zou worden. Hij begon alle vrouwen op te bellen die hij kende en na het negende negatieve antwoord nam hij met een kriebelende noodvulling en een overbodig Instrumentarium de trein naar Amsterdam. Want afzien van de zaak was, laat het nogmaals gezegd zijn, iets dat klaarblijkelijk niet in Tobia's familie voorkwam. Maar verder was er met hem geen land meer te bezeilen, toen hij de Hartogelijke verdieping betrad, hij stonk zogezegd de pan uit. Alles in hem was woest en ledig en om in bijbelse termen te blijven: er ging een zeer onreine geest over zijn wateren en het hield met hem het midden tussen Job op de mestvaalt en de verwoesting van Jeruzalem.
     Sacco en Wieteke hadden niets nagelaten om het hun gast zo aangenaam mogelijk te maken en een uitgelezen keuze van wijnen en spijzen stond voor hem klaar. Toen hij binnenkwam was Sacco net bezig een blikje truffelpaté te openen en Wieteke had zich van de taak gekweten de sherry op nasmaak en bouquet af te proeven, hetgeen aan haar te merken was.
     Tobia beperkte zich wat de drank betrof. Hoe dan ook, dat had hij wel geleerd tot nu toe: als de wijn in de man was, was de man niet in de vrouw te krijgen. Wat eten betreft bleef hij ook matig, maar dat kwam door de noodvulling, die een pijnlijke plek in zijn tong had veroorzaakt. Alles was niks, overwoog Tobia, hoe paradoxaal dat ook klonk. Hij had zich eerst zorgen gemaakt over de vraag wat te doen met Hartog als hij met een dame aan de gang was en ziehier: Hartog was het die met de dame bezig was en hij was het zelf, omtrent wie de vraag gesteld kon worden waarom hij er eigenlijk bij was. Want het jonge geluk aan de andere kant van de tafel had genoeg aan zichzelf. En al dat sabbelen aan elkaar, dat kirren en kussen, het sloeg hem danig op zijn zaad, Tobia kreeg een malicieus-humoristische bui, vrijwel altijd een teken dat hij in verregaande staat van geestelijke ontbinding verkeerde. En toen begon Wieteke tot overmaat van ramp over haar Parijse avontuur.

Voor een goed begrip van de situatie schakelen we over in de onvoltooid tegenwoordige tijd, om de lezer meer bij de voortsnellende gebeurtenissen te betrekken. Wat er ongeveer plaats vindt:

Wieteke is op tafel gaan zitten. Zij doet gymnastiek met haar benen. Die mogen er zijn. Zij behandelt de volgende onderwerpen:
  1. Tobia's geslachtsleven

  2. Lengte van Hartogs Instrumentarium.

  3. Idem van Tobia's.

  4. Zij trekt de conclusie dat Hubert een veel langere heeft dan Hartog en Tobia samen.

  5. Hartog spreekt van diverse ziekten.

  6. Wieteke is op Tobia gaan zitten. Zij zegt dat Hubert fijn in bed is.

  7. Hartog zegt dat Hubert de grafkanker kan krijgen.

  8. Tobia zegt niets, want Wieteke zit op zijn Instrumentarium. Zij wiebelt met de bil.

  9. Wieteke vraagt hoe Tobia in bed is en stijgt ineens, als een auto op de hydraulische smeerbrug, een stukje naar boven.
    Sardonische lach van Hartog en smakelijke voordracht van het in de vorige brief beschreven misverstand met Dr. Knieffe.

  10. Wieteke wil zelf kijken, dokter Knieffe weet er geen zak van, zegt zij.

  11. Hartog roept dat we nu allemaal naar het café zullen gaan.
Samenvatting:

Tobia heeft geen last meer van zijn noodvulling maar van iets anders. Zijn malicieus-humoristische bui is over. Hij heeft nooit zo op Wieteke gelet, maar sinds Parijs schijnt er iets met haar gebeurd te zijn. Ook Sacco is dit niet ontgaan. Wat Wieteke betreft: als ze een poes was, zou ze krols zijn.

Om een uur of een komt men weer thuis. Het bezoek aan het Leidseplein, eigenlijk bedoeld om een vrouw te vinden voor Tobia, stelde niet veel voor. Bovendien heeft Tobia geen interesse in andere vrouwen. Hij kijkt naar Wieteke, maar het is meer gluren dan kijken. De Hartog zegt, dat hij naar bed wil. De Hartogin wil helemaal nog niet naar bed. Ze heeft veel plezier in het leven, evenals Tobia, die zich in een hoekje nestelt met een pilsje. Hij is razend benieuwd wat er gebeuren gaat. Sacco begint te zeuren. Wieteke zegt iets over Hubert en zijn grote... Hartog roept dat Hubert zelf nog een veel grotere... is. Hij doet iets, dat nog nooit gezien is. Hij trekt zijn Stijlgroep Groningen uit en staat tot Tobia's verbazing in zijn blootje. Tobia dacht eigenlijk dat Sacco geen blootje had. Dan kruipt Sacco achter het gordijn in het echtelijk bed. Het is de bedoeling, althans het is de bedoeling geweest dat Tobia met Diertje B. in het andere bed zou kruipen, een kamer verderop.
     In de schemerige kamer danst Wieteke rond, een glas in de hand. Ze is in haar onderjurk, alsof men Tennessee Williams speelt. De radio staat zachtjes aan. SMOKE GETS INTO YOUR EYES. Tobia danst met Wieteke. Achter het gordijn ligt Hartog en roept dat de radio uit moet en Wieteke in bed en nog meer klagelijke dingen. Hij luistert zo hard dat je het bijna hoort. Tobia heeft Wieteke op schoot en maakt haar het hof. Zij kust hem. Godnogantoe, dat is andere koek dan het vage gelebber met Carla van Zeveren Ooteburg! Achter het gordijn roept Hartog zacht, gelijk de koekoek achter in de heuvels.

Wieteke en Tobia:

Mmmm.....gaatet?......passophoor......mmmhangmmm-
jumm.....kkksss........doejenoou....ohh.....hééééémmmmm......

Hartog:
Bonk!

(komt uit bed)

Wieteke en Tobia:

Psssopdrhepjum.......

(giechelen)

Hartog verschijnt, met hangpiem en bijna lichtgevend wit. Wieteke en Tobia zitten meters van elkaar verwijderd en roken.
Stilte.

Later, in bed. Tobia heeft het gevoel bijna aan zijn gerief te komen als Wieteke haar onderjurk en slipje uit doet. Sacco ligt heel stil en wat gemelijk op zijn rug in het bed, Wieteke halfopgericht naast hem, rookt nog een sigaret. En op het voeteneinde zit een gier. Als we ons tenminste een gier met gaatjesondergoed kunnen voorstellen. Hij spiedt. Hij heeft ook wel iets van een kat weg, die een vogeltje ziet en daarbij in geluidloos begeren met het bekje klappert.
     Dan zegt Wieteke dat Tobia maar in bed moet komen, anders krijgt hij het koud. En zo liggen zij met hun drieën in het grote bed, voor het geestesoog van de lezer. Wieteke in het midden, Sacco aan de ene en Tobia aan de andere kant. Die heeft zijn gaatjesondergoed maar uitgedaan. Een christenmens ligt niet naast een dame in bed met een broek aan z'n gat, dat is niet beleefd. Wieteke begint weer over Hubert.
     'Ja,' zegt Tobia, 'Sint Hubertus, de patroon van de jacht en van het hoorndragend vee!' Sacco krijgt weer het zuur in. Het licht gaat uit en enige tijd is er veel gedoe in het duister. Het lijkt wel een bak met woelmuizen in de etalage van een dierenwinkel. Dan zegt Wieteke dat het verschil tussen het Instrumentarium van Sacco en dat van Tobia wel opvallend is. Tobia wordt ongerust. Daar heb je het weer! Hij vraagt Wieteke wat zij er van denkt. Sacco antwoordt dat er met Tobia niets aan de hand is. Wieteke zegt dat hem niets wordt gevraagd en dat zij degene is die verstand heeft van Instrumentaria. Zij begint dat van Tobia op gedegen wijze te onderzoeken. Tobia bloeit op als een zieke onder de handen van een kundig verpleegster. Sacco vindt het niks. Dan is het weer Hubert geblazen en Sacco roept dat hij boos is, maar dat zakt snel, want Wieteke heeft hem in de mond genomen. Tobia ligt tegen haar achterste deel aan. Het heeft er veel van weg dat hij nu zijn doel zal bereiken, maar Sacco is er toch nog wel voldoende bij met zijn verstand en neemt daar maatregelen tegen: hij steekt hem er zelf in. Tobia heeft de sensatie van een reiziger in een nachttrein, die boven een draaistel ligt. Het verwoed copulerende stel draait zichzelf om en Wieteke grijpt de versnellingspook van Tobia. Verschillende explosies volgen. Het bed ziet er uit of er een spastisch jongetje haaienvinnensoep heeft zitten gebruiken.

De morgenstond had goud in de mond, in tegenstelling tot Tobia. Naar de kerk gaan op zondag deed hij al lang niet meer en aan de Titanenstrijd die tussen hem en zijn vader had gewoed in zijn puberteit zullen we eerbiedig zwijgend voorbij gaan. Maar voor de keren dat Ouwe Tobia in de Grote Kerk preekte maakte hij een uitzondering.
     Het zonlicht door de hoge ramen veranderde het interieur van de Bavo moeiteloos in een zeventiende-eeuws schilderij. Zijn vader had dit keer geen inspiratie, constateerde Tobia. Hij stond met bewogen stem de ene open deur na de andere in te trappen, maar het klonk geweldig.
     Ouwe Tobia was er niet weinig trots op dat hij nog zonder microfoon boven het gerochel van de kerkgangers uit kwam. Tobia zat er ootmoedig bij, en luisterde dwars door Ouwe Tobia's preek heen naar de stem van zijn geweten. Dat kon makkelijk. De lange echo van de gotische kerk maakte een speciale techniek noodzakelijk, anders stond je door je eigen galm heen te praten en dan werd het onverstaanbaar, zoals op ouderwetse stations.
     Fijn hoor, zei de stem van zijn geweten. Wat was er in feite gebeurd die vorige avond? Sodom en Gomorra waren er niks bij en hij had geprobeerd zijn beste vriend de horentjes op te zetten vanuit zijn eigen onmacht.
     'Je hebt toch je zin gehad?' mekkerde de Hadji, verkleed als Advocatus Diaboli. 'Je bent wel degelijk met een dame naar bed geweest en je bent aan je gerief gekomen ook nog!' En hij trok zich, oosters grinnikend, terug in de Freudiaanse spelonken.
     Toen hij zijn mond opendeed om het hert der jacht te laten ontkomen, viel zijn noodvulling er uit. De koude tocht van de kerk trok meteen naar binnen en tot in zijn rechter hiel. Tobia liet het hert verder hijgen en strompelde de kerk uit. Hij stak de Grote Markt over en trok zich terug aan de leestafel van Brinkmann, met kiespijn en een oud nummer van de WERELDKRONIEK, voorwaar een teken van grote droefheid.

Waarmee we afscheid nemen van de lezer, in de hoop een volgend keer positiever te kunnen berichten omtrent Tobia.
     Hetwelk doende,
Uw Dw. etc. Dienaar, enz.   
Tobia.



Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email