VIERDE BRIEF
Door de gebeurtenissen van de afgelopen vierentwintig uur gedwongen doe ik je wederom een verslag toekomen van hetgeen Tobia ervaren heeft. Ik hoop van harte dat de Educatieve ondertoon van het verhaal je aan zal spreken. Immers, ik heb vernomen dat je een aanstaand echtgenoot bent en een dergelijke status betekent heden dat je aan velerlei gevaren bloot staat - heb ik me althans laten vertellen. Dat moge uit het volgende blijken, uit gebeurtenissen, zo vreemd en eigenaardig, dat ik niet aarzel om met de woorden van de grote Drost van Muiden aan te vangen.
'Ik ga een werk aan dat opgeleid is van velerlei lotwissel en
menigerlei geval, gruwzaam van veldslagen, waterstrijden,
belegeringen, bitter van twist, warrig van muiterij, beklad
van moorddaad
buiten de baan des krijgs, wrang van wreedheid, zelfs in pais.'
Kortom, het is vreselijk. Maar tevens vleselijk.
Het spreekt vanzelf dat Tobia
zich na het gebeuren met Wiesje niet meer in café Bommel
vertoond had. Tijdens de kerstdagen trok hij zich terug in zijn
kamer en bestudeerde het oud-gotisch, het middelnederlands en
zichzelf. Hij had een gedicht geschreven over een nobel ridder,
die ondanks zijn opofferende levenswandel ten prooi viel aan de
goddelozen en juist daardoor het Licht zag en dit gedicht op het
eerder vermelde culturele avondje ten huize van de familie
Fakkeloor voorgedragen. Mevrouw Fakkeloor had daarop de
aanwezigen er van trachten te doordringen dat het zo goed was
juist van de jeugd een Positief geluid te horen, terwijl er
tegenwoordig niets was dan sex en narigheid, in het bijzonder
bij schrijvers als Campert en Vinkenoog. Een overbodige
bezigheid, omdat de aanwezigen, die noch Campert, noch Vinkenoog
ooit gelezen hadden, daar reeds geheel van doordrongen waren en
Tobia, de bloemen en kransen in ontvangst nemende, zweeg
bescheiden. Hij kon moeilijk anders. Gaf hij de dames gelijk,
dan maakte hij zich schuldig aan ernstig liegen en zei hij:
'Maar Campert en Vinkenoog kunnen lekker naaien en ik zit met
mijn positieve geluid nog steeds in mijn eentje de beddelakens
te bevlekken!' dan ontwrichtte hij zijn reputatie en de goede
naam van zijn vader. Dus zweeg hij en troonde onder de kerstboom
als een slecht verpakte surprise.
Inmiddels had Tobia enigszins
genoeg gekregen van het Amsterdamse leven. Op de Academie had
hij een of twee keer een vage poging gedaan in de richting van
een medestudente, maar het ontbrak hem aan enthousiasme.
Bovendien, hij was nu met iemand naar bed geweest en omgedraaid,
al was dat dan niet precies zo gegaan als men zich gewoonlijk
placht voor te stellen, het eerste nieuwtje was er af. Er moest
iets meer gebeuren. Hij voelde dat hij, wanneer hij eenmaal een
meisje had gevonden waarmee hij vriendschap kon sluiten en dat
hij beter kon leren kennen,
een stuk verder zou komen. Maar iedereen woonde in Amsterdam en
hij zat het beste deel van de dag in de trein. Dus moest hij een
kamer hebben. Maar niet met behulp van zijn ouders en hun via
relaties gecontroleerde opkamertjes. Hij ging zelf op zoek,
maar toen de twintigste die hij naar een kamer vroeg hol lachend
was weggelopen, begon hij iets te begrijpen van het kamerprobleem
in de stad. Met dat al ging er nogal wat tijd heen, zonder dat
Tobia een oplossing vond. Tot hij op zekere dag het café
binnenstapte waar Sacco Hartog en hij regelmatig hun middagmaal
gebruikten. Sacco studeerde economie en was nooit aan een kamer
begonnen omdat Wieteke in Haarlem was gebleven. Tobia had net
een kop soep besteld en wilde de krant gaan zitten lezen, toen
Sacco naar binnen wankelde en in een stoel neerplofte. Hij riep
om pils en keek Tobia wazig aan. Deze hield op met lezen. Er
was iets in Sacco's verschijning dat op heftige calamiteiten
wees. Sacco's streepjesdas hing op half zeven en zijn
double-breasted kostuum fladderde open. Zelfs met zijn vest
was van alles aan de hand.
'Wat is er met jou?' vroeg
Tobia.
'Wieteke is weg,' mompelde
Sacco met een grafstem.
'Wilde ze niet meer?' vroeg
Tobia deelnemend. Hij had nooit enige belangstelling voor
Wieteke gehad, maar nu scheen de zaak op het terrein te komen
waar hij zich langzamerhand expert mocht noemen. Moeizaam
legde Sacco, die al een aardig pilsje op bleek te hebben,
het uit. Het waren de ouders van Wieteke geweest, in
samenwerking met zijn ouders. Tobia wist er alles van. In deze
kringen was het huwelijk op vrijwillige basis toch al iets,
waar men vreemd tegen aan keek. Een nieuwigheid van de laatste
honderd jaar; huwelijken werden nog steeds
min of meer een zaak van de ouders geacht, hetgeen zich uitte
in de grafzerk-achtige kaarten op geschept papier die bij
trouwerijen werden rondgestuurd en waarin de ouders van
partijen het voornemen van hun zoon en dochter kenbaar maakten,
alsof
de betrokkenen daar zelf niet in gekend waren. En natuurlijk
hadden de ouders van Wieteke en Sacco gemeend dat de jongelui
de in deze sociale laag gebruikelijke leeftijd nog niet
hadden bereikt, die opmerkelijk hoog lag en de oorzaak was
van de vele bejaarde vaders die Tobia's vrienden en kennissen
hadden. Daarom hadden ze beslist dat het voor hun Bestwil
was dat Wieteke een tijdje naar het buitenland ging en Sacco
eerst rustig afstudeerde. Dus was ze opgezonden naar Parijs,
om als au pair de grote wereld te leren kennen. Ook
deze merkwaardige blanke slavinnenhandel was in genoemde
kringen gebruikelijk. Het heette dan, dat het meisje in een
keurig gezin de taal zou leren. In werkelijkheid kwam het er
op neer, dat ze door een bekrompen Frans middenstandsgezin
werd gebruikt om de etters van kinderen van die familie zoet
te houden, te amuseren, af te richten en van stront te ontdoen
en dat op arbeidsvoorwaarden waar de Nederlandse keukenmeid
anno 1880 voor bedankt zou hebben. Vreemd genoeg kwam het
nooit bij de ouders op dat ze hun dochter verhuurden voor
werk dat in Nederland nooit met hun gekoesterd aanzien in
overeenstemming zou worden gevonden. Maar het ging om het
Buitenland en zodra er iets Buitenlands bij te pas kwam, al
was het een achterlijke Parijse kruidenier, dan was het
Interessant en Educatief.
Ondertussen zat Sacco er maar
mee.
'En net terwijl ik een kamer
heb!' griende hij. Tobia veerde overeind. Dat was
belangwekkend nieuws!
Toen vertelde Sacco dat hij
een verre oude oom had die overal tussen was gevallen en een
etage bewoonde in de Pijp. Kortelings was deze heer vrij
onverwacht in concubinaat gaan leven met een dame en Sacco
was er in geslaagd de eenvoudige behuizing voor een zacht
prijsje te huren.
'Ik had het er net zo gezellig
gemaakt,' fluisterde Sacco, 'lekkere dingen in huis gehaald
en een drankje!' Hij keek Tobia droevig aan. Deze knikte
deelnemend, maar ondertussen kwam er
in zijn brein een Teeldriftig-Agressief plannetje op dat even
geniaal of liever gezegd genitaal was als eenvoudig. Deze
keer kon er werkelijk niets mis gaan! En hij troostte Sacco
met het idee dat ze nu misschien beiden een gezellige tijd
konden hebben in Amsterdam en dan ook wel raad zouden weten
met de lekkere dingen en het drankje, maar bij zichzelf
bedacht hij het volgende. Hij zou een geschikt slachtoffer
kiezen, bijvoorbeeld het drankzuchtige Diertje B. Die zou
hij uitnodigen voor een gezellig avondje uit, om eens een
keer mee te gaan naar Amsterdam, die grote stad, die op
palen was gebouwd. Om er bijvoorbeeld eentje te pakken bij
'een vrindvamme.' De vrindvamme was dan natuurlijk Hartog
en wie het eentje was laat zich raden. Bij Sacco zou hij
Diertje B. vol drank gieten, wat geen kunst was. Vervolgens,
gebruik makend van haar roes, zou Tobia zijn Instrumentarium
nemen en daarna het Diertje. Uitstekend plan! Het enige
probleem was: wat te doen met Hartog? Waar laten we die?
Aangezien er geen afzonderlijke neukvertrekken waren in zo'n
pandje, leek dat minder makkelijk op te lossen. Sacco, die
hij eerlijkheidshalve in dat probleem betrok, wist het ook
niet. Hij had wel veel voor zijn vriend over, maar niet om
als derde wiel aan de wagen zijn eigen huis uitgestuurd te
worden.
'Neem ook iemand!' stelde Tobia
voor. Maar Sacco hield met omfloerste stem een betoog over de
Huwelijkstrouw, waar Vondel een punt aan kon zuigen.
Tobia wist er zo gauw geen
raad mee. Tot op de dag dat Sacco een brief uit Parijs kreeg,
waarin Wieteke kond deed van haar kennismaking met een vriend
des huizes, ene Hubert, bezitter van een Porsche en een aantal
contanten. Hoe aardig die Fransen toch waren. Hoe voorkomend
hij haar overal mee naar toe nam. Hoe gezellig ze waren gaan
dineren. Hoe luider en harder Hartog vloekte bij het lezen van
dit alles.
Huwelijkstrouw is een nobel goed,
maar 't moet wel wederzijds blijven, anders wordt het een malle
vertoning. Dat begreep
Sacco ook wel. Maar net toen Tobia gehoopt had om Sacco, die
tenslotte een rijbewijs had, als assistent mee te kunnen slepen
op het erotisch pad, deed deze iets onverwachts. Hij liftte met
een vleeswagen naar Parijs en haalde Wieteke op. Terwijl een
ingewikkeld systeem van elkaar dekkende smoezen en via
vriendinnen gestuurde brieven haar ouders in de waan moest
laten dat ze in Parijs zat, ging Sacco met haar samenwonen in
de Pijp. Tobia raakte er ontroerd van. Dat loste het probleem
Hartog op! Hij nodigde Diertje B. uit, die een vrolijk en
ongecompliceerd wezentje was en de zon gaarne in het water
zag schijnen. Ze accepteerde de uitnodiging stralend. Tobia, in
de hoogste hemelen, voerde meteen in de ouderlijke suite een
vreemd ballet op onder het draaien van Die Zauberflöte.
galmde Tobia en walste rond de bittertafel. Zijn vader, die hem
door een kiertje van de deur heimelijk gadesloeg, glimlachte.
Verliefdheid was toch wel het mooiste van de jeugd, dacht hij
vertederd en bassend als Sarastro besteeg hij de trap naar zijn
studeerkamer, overwegend of hij hier geen preek van kon maken.
Als het moest wist hij ieder onderwerp, hoe werelds ook, in
kerkelijke richting om te buigen, een kunstje dat hij van
jongere collega's afgekeken had, die hun preek soms begonnen
met een terugblik op een voetbalwedstrijd of het vertellen van
een goede mop. Pas na een heel verhaal kwamen ze met God
tevoorschijn, een systeem dat veel weg had van een goocheltruc:
pas na veel lariefarie komt het konijn uit de hoed. Hoewel
Ouwe Tobia zich laatst bijna lelijk in de vingers had gesneden
met een bevlogen preek over het Hooglied en het daarin
voorkomende
pleidooi voor de lichamelijke liefde; want eenmaal in de houten
broek had hij tot zijn schrik vastgesteld dat de gemeente in
doorsnee zo'n gevorderde leeftijd bezat, dat er bezwaarlijk
nog interesse voor zoiets kon worden verwacht, zodat hij met
een theologische dubbele salto van het Hooglied naar de Hel
moest duiken. Maar dit alles terzijde.
Tobia was weer als vanouds in de
beste stemming. Nu Sacco niet langer alleen was, kon er niets
meer misgaan. Integendeel, Sacco en Wieteke konden het goede
voorbeeld geven. En er stonden twee bedden in de Hartogelijke
vertrekken.
Hoe komt Tobia ineens aan
Diertje B.? vraagt de lezer, op gevaar af weer op een hele
roman te worden vergast. Wel, Diertje B. was een uitvinding
van Habermehl. Indertijd had de Illustere Tobia namelijk
college gegeven betreffende 'de wijven' en hem het volgende
uitgelegd. Alle vrouwen van de wereld waren in vier
categorieën te verdelen. En de Illustere schetste op de
achterkant van een bierviltje de volgende figuur:
Waar het op neer kwam en waar het allemaal om draaide, was
het kruis. Dat verdeelde de zaak in vier sectoren.
De vakman, aldus Habermehl,
noemde deze sectoren I, II, III
en IV. Alvorens tot de aanval over te gaan schatte het oog des
vakmans de onderhavige dame ambachtelijk en deelde haar feilloos
in. Dat voorkwam teleurstellingen. Het sprak vanzelf, dat
categorie I helaas weinig voorkwam, categorie II daarentegen
helaas vrij veel, dat je het meestal dus maar met III moest
stellen en dat IV een gebied was waar je weg moest blijven. Toen
Tobia gevraagd had om deze sterk vereenvoudigde maatschappijvisie
dan eens toe te passen op de aanwezigen in het café, had
Habermehl na enig schouderophalen gezegd dat er een stuk of wat
drietjes en viertjes zaten, 'het gewone gelul, weet je wel,' maar
dat die rooie daar een grensgeval was tussen I en III. En zo had
Tobia dus, volgens het Systeem Habermehl het oog laten vallen op
Diertje B. Tot nu toe had hij nog geen gebruik kunnen maken van
deze vondst en bovendien dacht hij eerst een tijd lang dat in
Amsterdam alles beter was. Maar nu kwam deze ervaring hem van pas.
Hoewel Diertje B. hem verder eigenlijk niets zei, was hij op een
vage manier verliefd. Al zijn minder goede ervaringen was hij
vergeten, inclusief de Hadji. En misschien dat daar de fout lag;
het is natuurlijk niet te zeggen, maar het is mogelijk dat het
ongeveer zo ging:
De Hadji bereidde in stilte zijn
destructieve werkzaamheden voor, maar Tobia, produkt van zijn
opvoeding als hij was, had inmiddels de goede God gedankt voor
al deze voorspoed en God, niet ongevoelig voor complimentjes,
sprak: 'Welja, gun die jongen ook eens een lolletje!' Dus werd
de Hadji ontboden aan de hemelpoort. De eerste secretaris,
Gabriël, snoot de neus in een wolk, schraapte zijn keel en
las de volgende woorden van een papiertje.
Want dat is nog steeds de manier waarop ze daar boven officiële
mededelingen doen.
'Jezus!' zei de Hadji.
'Is er niet,' antwoordde Gabriël
met een blik op het dienstrooster. En de Hadji sloop heen en begaf
zich naar een in de hel zittende advocaat van kwade zaken, teneinde
te overleggen hoe hij door de mazen van dit net kon glippen.
Keren wij terug naar aardse zaken.
Toen de grote dag aangebroken was,
ontwaakte Tobia tot zijn ontzetting met hevige kiespijn. Hij moest
naar de tandarts, van wie hij nog banger was dan van Dr. Knieffe en
werd aldaar deerlijk toegetakeld. Hij hield er een gruwelijk
jeukende noodvulling aan over, die hem belette zijn mond te sluiten
en vervolgens ontving hij het bericht dat Diertje B. wegens een
griepje het bed moest houden. De Hadji ging fluitend heen en Tobia
sprak bedenkelijke woorden. Boudewijn kwam toevallig langs en zei
kortweg dat er dus niet geneukt zou worden, waar Tobia woedend
tegen protesteerde omdat hij inzag dat het die avond, net als de
avond er voor en waarschijnlijk die er na, weer niets zou worden.
Hij begon alle vrouwen op te bellen die hij kende en na het negende
negatieve antwoord nam hij met een kriebelende noodvulling en een
overbodig Instrumentarium de trein naar Amsterdam. Want afzien van
de zaak was, laat het nogmaals gezegd zijn, iets dat klaarblijkelijk
niet in Tobia's familie voorkwam. Maar verder was er met hem geen
land meer te bezeilen, toen hij de Hartogelijke verdieping betrad,
hij stonk zogezegd de pan uit. Alles in hem was woest en ledig en
om in bijbelse termen te blijven: er ging een zeer onreine geest
over zijn wateren en het hield met hem het midden tussen Job op de
mestvaalt en de verwoesting van Jeruzalem.
Sacco en Wieteke hadden niets
nagelaten om het hun gast zo aangenaam mogelijk te maken en een
uitgelezen keuze van wijnen en spijzen stond voor hem klaar. Toen
hij binnenkwam
was Sacco net bezig een blikje truffelpaté te openen en
Wieteke had zich van de taak gekweten de sherry op nasmaak en
bouquet af te proeven, hetgeen aan haar te merken was.
Tobia beperkte zich wat de drank
betrof. Hoe dan ook, dat had hij wel geleerd tot nu toe: als de
wijn in de man was, was de man niet in de vrouw te krijgen. Wat
eten betreft bleef hij ook matig, maar dat kwam door de
noodvulling, die een pijnlijke plek in zijn tong had veroorzaakt.
Alles was niks, overwoog Tobia, hoe paradoxaal dat ook klonk.
Hij had zich eerst zorgen gemaakt over de vraag wat te doen met
Hartog als hij met een dame aan de gang was en ziehier: Hartog
was het die met de dame bezig was en hij was het zelf, omtrent
wie de vraag gesteld kon worden waarom hij er eigenlijk bij was.
Want het jonge geluk aan de andere kant van de tafel had genoeg
aan zichzelf. En al dat sabbelen aan elkaar, dat kirren en
kussen, het sloeg hem danig op zijn zaad, Tobia kreeg een
malicieus-humoristische bui, vrijwel altijd een teken dat hij
in verregaande staat van geestelijke ontbinding verkeerde. En
toen begon Wieteke tot overmaat van ramp over haar Parijse
avontuur.
Voor een goed begrip van de situatie schakelen we over in de onvoltooid tegenwoordige tijd, om de lezer meer bij de voortsnellende gebeurtenissen te betrekken. Wat er ongeveer plaats vindt:
Wieteke is op tafel gaan zitten. Zij doet gymnastiek met haar benen. Die mogen er zijn. Zij behandelt de volgende onderwerpen:Samenvatting:
- Tobia's geslachtsleven
- Lengte van Hartogs Instrumentarium.
- Idem van Tobia's.
- Zij trekt de conclusie dat Hubert een veel langere heeft dan Hartog en Tobia samen.
- Hartog spreekt van diverse ziekten.
- Wieteke is op Tobia gaan zitten. Zij zegt dat Hubert fijn in bed is.
- Hartog zegt dat Hubert de grafkanker kan krijgen.
- Tobia zegt niets, want Wieteke zit op zijn Instrumentarium. Zij wiebelt met de bil.
- Wieteke vraagt hoe Tobia in bed is en stijgt ineens, als een auto op de hydraulische smeerbrug, een stukje naar boven.
Sardonische lach van Hartog en smakelijke voordracht van het in de vorige brief beschreven misverstand met Dr. Knieffe.
- Wieteke wil zelf kijken, dokter Knieffe weet er geen zak van, zegt zij.
- Hartog roept dat we nu allemaal naar het café zullen gaan.
Tobia heeft geen last meer van zijn noodvulling maar van iets anders. Zijn malicieus-humoristische bui is over. Hij heeft nooit zo op Wieteke gelet, maar sinds Parijs schijnt er iets met haar gebeurd te zijn. Ook Sacco is dit niet ontgaan. Wat Wieteke betreft: als ze een poes was, zou ze krols zijn.
Om een uur of een komt men weer thuis. Het bezoek aan het
Leidseplein, eigenlijk bedoeld om een vrouw te vinden voor
Tobia, stelde niet veel voor. Bovendien heeft Tobia geen
interesse in andere vrouwen. Hij kijkt naar Wieteke, maar het
is meer gluren dan kijken. De Hartog zegt, dat hij naar bed wil.
De Hartogin wil helemaal nog niet naar bed. Ze heeft veel
plezier in het leven, evenals Tobia, die zich in een hoekje
nestelt met een pilsje. Hij is razend benieuwd wat er gebeuren
gaat. Sacco begint te zeuren. Wieteke zegt iets over Hubert en
zijn grote... Hartog roept dat Hubert zelf nog een veel
grotere... is. Hij doet iets, dat nog nooit gezien is. Hij
trekt zijn Stijlgroep Groningen uit en staat tot Tobia's
verbazing in zijn blootje. Tobia dacht eigenlijk dat Sacco
geen blootje had. Dan kruipt Sacco achter het gordijn in het
echtelijk bed. Het is de bedoeling, althans het is de bedoeling
geweest dat Tobia met Diertje B. in het andere bed zou kruipen,
een kamer verderop.
In de schemerige kamer danst
Wieteke rond, een glas in de hand. Ze is in haar onderjurk,
alsof men Tennessee Williams speelt. De radio staat zachtjes aan.
SMOKE GETS INTO YOUR EYES. Tobia danst met
Wieteke. Achter het gordijn ligt Hartog en roept dat de radio uit
moet en Wieteke in bed en nog meer klagelijke dingen. Hij luistert
zo hard dat je het bijna hoort. Tobia heeft Wieteke op schoot
en maakt haar het hof. Zij kust hem. Godnogantoe, dat is andere
koek dan het vage gelebber met Carla van Zeveren Ooteburg!
Achter het gordijn roept Hartog zacht, gelijk de koekoek achter
in de heuvels.
Wieteke en Tobia:
Mmmm.....gaatet?......passophoor......mmmhangmmm-
jumm.....kkksss........doejenoou....ohh.....hééééémmmmm......
Hartog:
Bonk!
(komt uit bed)
Wieteke en Tobia:
Psssopdrhepjum.......
(giechelen)Hartog verschijnt, met hangpiem en bijna lichtgevend wit. Wieteke en Tobia zitten meters van elkaar verwijderd en roken.
Stilte.
Later, in bed. Tobia heeft het gevoel bijna aan zijn gerief te
komen als Wieteke haar onderjurk en slipje uit doet. Sacco ligt
heel stil en wat gemelijk op zijn rug in het bed, Wieteke
halfopgericht naast hem, rookt nog een sigaret. En op het
voeteneinde zit een gier. Als we ons tenminste een gier met
gaatjesondergoed kunnen voorstellen. Hij spiedt. Hij heeft ook
wel iets van een kat weg, die een vogeltje ziet en daarbij in
geluidloos begeren met het bekje klappert.
Dan zegt Wieteke dat Tobia maar
in bed moet komen, anders krijgt hij het koud. En zo liggen
zij met hun drieën in het grote bed, voor het geestesoog
van de lezer. Wieteke in het midden, Sacco aan de ene en Tobia
aan de andere kant. Die heeft zijn gaatjesondergoed maar
uitgedaan. Een christenmens ligt niet naast een dame in bed
met een broek aan z'n gat, dat is niet beleefd. Wieteke begint
weer over Hubert.
'Ja,' zegt Tobia, 'Sint Hubertus,
de patroon van de jacht en van het hoorndragend vee!' Sacco
krijgt weer het zuur in. Het licht gaat uit en enige tijd is
er veel gedoe in het duister. Het lijkt wel een bak met
woelmuizen in de etalage van een dierenwinkel. Dan zegt Wieteke
dat het verschil tussen het Instrumentarium
van Sacco en dat van Tobia wel opvallend is. Tobia wordt
ongerust. Daar heb je het weer! Hij vraagt Wieteke wat zij
er van denkt. Sacco antwoordt dat er met Tobia niets aan de
hand is. Wieteke zegt dat hem niets wordt gevraagd en dat zij
degene is die verstand heeft van Instrumentaria. Zij begint dat
van Tobia op gedegen wijze te onderzoeken. Tobia bloeit op
als een zieke onder de handen van een kundig verpleegster.
Sacco vindt het niks. Dan is het weer Hubert geblazen en
Sacco roept dat hij boos is, maar dat zakt snel, want Wieteke
heeft hem in de mond genomen. Tobia ligt tegen haar achterste
deel aan. Het heeft er veel van weg dat hij nu zijn doel zal
bereiken, maar Sacco is er toch nog wel voldoende bij met
zijn verstand en neemt daar maatregelen tegen: hij steekt hem
er zelf in. Tobia heeft de sensatie van een reiziger in een
nachttrein, die boven een draaistel ligt. Het verwoed
copulerende stel draait zichzelf om en Wieteke grijpt de
versnellingspook van Tobia. Verschillende explosies volgen.
Het bed ziet er uit of er een spastisch jongetje
haaienvinnensoep heeft zitten gebruiken.
De morgenstond had goud in de mond, in tegenstelling tot Tobia.
Naar de kerk gaan op zondag deed hij al lang niet meer en aan
de Titanenstrijd die tussen hem en zijn vader had gewoed in
zijn puberteit zullen we eerbiedig zwijgend voorbij gaan. Maar
voor de keren dat Ouwe Tobia in de Grote Kerk preekte maakte
hij een uitzondering.
Het zonlicht door de hoge ramen
veranderde het interieur van de Bavo moeiteloos in een
zeventiende-eeuws schilderij. Zijn vader had dit keer geen
inspiratie, constateerde Tobia. Hij stond met bewogen stem de
ene open deur na de andere in te trappen, maar het klonk
geweldig.
Ouwe Tobia was er niet weinig
trots op dat hij nog zonder microfoon boven het gerochel van
de kerkgangers uit kwam. Tobia zat er ootmoedig bij, en
luisterde dwars door Ouwe Tobia's
preek heen naar de stem van zijn geweten. Dat kon makkelijk.
De lange echo van de gotische kerk maakte een speciale techniek
noodzakelijk, anders stond je door je eigen galm heen te praten
en dan werd het onverstaanbaar, zoals op ouderwetse stations.
Fijn hoor, zei de stem van zijn
geweten. Wat was er in feite gebeurd die vorige avond? Sodom en
Gomorra waren er niks bij en hij had geprobeerd zijn beste
vriend de horentjes op te zetten vanuit zijn eigen onmacht.
'Je hebt toch je zin gehad?'
mekkerde de Hadji, verkleed als Advocatus Diaboli. 'Je bent wel
degelijk met een dame naar bed geweest en je bent aan je gerief
gekomen ook nog!' En hij trok zich, oosters grinnikend, terug
in de Freudiaanse spelonken.
Toen hij zijn mond opendeed om
het hert der jacht te laten ontkomen, viel zijn noodvulling er
uit. De koude tocht van de kerk trok meteen naar binnen en tot
in zijn rechter hiel. Tobia liet het hert verder hijgen en
strompelde de kerk uit. Hij stak de Grote Markt over en trok
zich terug aan de leestafel van Brinkmann, met kiespijn en een
oud nummer van de WERELDKRONIEK, voorwaar
een teken van grote droefheid.
Waarmee we afscheid nemen van de lezer, in de hoop een
volgend keer positiever te kunnen berichten omtrent Tobia.
Hetwelk doende,
Uw Dw. etc. Dienaar, enz. Tobia. |
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|