bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

DERDE BRIEF


Heemstede, 22 december 1964


Amice,

Aangezien ik je de laatste tijd niet meer gezien heb, doe ik je hierbij een schrijven toekomen, bevattende een Lang en Droefgeestig Verhaal. Met gescheurde klederen en as op het hoofd kom ik melding maken van wat zonder in overdrijving te vervallen genoemd kan worden:

EEN AKELIG GEVAL TE AMSTERDAM
of
GROOT ONGELUK VAN TOBIA
Waarin wraakgeroep alom is en hoe Tobia besluit niets
meer aan het toeval over te laten. Verklaring van Tobia's
muzikale achtergrond en een koloniale erfenis. Stijlvol
optreden van Tobia. Treurige ondergang van Tobia en
financieel-economische nabeschouwing.

Na de feestelijkheden ten huize van Flipje durfde Tobia zich aanvankelijk niet zo goed bij café Bommel te vertonen, aangezien hij vreesde dat Wiesje wel eens loslippig zou kunnen zijn en dat dan het hele café en dus binnen de kortste keren heel Amsterdam zich buitengemeen vrolijk zou gaan maken over sterk gekleurde berichten aangaande Tobia en zijn Instrumentarium. Maar die vrees bleek ongegrond. Wiesje deed of er niets aan de hand was. Flipje daarentegen had bitter geklaagd over de slordigheid waarmee zijn collega's de strikt persoonlijk bedoelde uitnodiging hadden opgevat. Maar dat interesseerde Tobia verder niet, hij sloeg zijn tenten op in de nabijheid van Wiesje en deed waarnemingen ter voorbereiding van de Wraak. Want de Wraak zou komen, zoveel was zeker. Hij had met niemand over het voorval durven praten en de Illustere Habermehl bleef hij uit de buurt tot hij iets beters te melden had. Alleen Sacco Hartog had hij in vertrouwen genomen. De dag na het falen was hij naar de woonstee van Sacco gestapt, waar hij deze aantrof achter een tafel vol delicatessen, want daar deed Hartog zijn ontbijt mee. Tobia liet zich een kop thee inschenken en wachtte tot moeder Hartog het pand verlaten had. Toen vertelde hij zijn wedervaren met Wiesje en hoe akelig zijn Instrumentarium er aan toe was geweest. Sacco was zeer met zijn lot begaan.
     'Kijk eens,' begon Sacco, verschillende blikjes voor zich uitstallend, 'als je geen erectie hebt, kan dat psychische oorzaken hebben, maar ook fysieke.'
     Daar had Tobia wat aan. Wat hem betrof kon het ook de stand van de maan zijn geweest of de slapte op de beurs. Sacco besmeerde een korstloos stukje toast met boter. 'Als je niet zeker van jezelf bent, of je voelt je niet rustig, dan kan het zijn dat het niet helemaal wil,' ging Sacco verder en stak zijn neus in een blikje gaffelbitter, 'ik kan me voorstellen dat je de eerste keer zenuwachtig bent en dat het dan niet gaat.'
     'Ik was niet zenuwachtig,' zei Tobia. 'Ik was geil. Hoe moet ik nou weten of mijn lul wel wil of niet? Is daar niets aan te doen?'
     Sacco, die er niet zeker van was of hij gaffelbitter in tomatensaus zou nemen of dat hij meer behoefte voelde aan gaffelbitter in wijnsaus, dacht diep na.
     'Kijk,' zei hij toen. 'Wieteke...'
     O god, dacht Tobia, ik had het kunnen weten. Sinds zijn vijftiende is dat het enige voorbeeld dat hij kent. Wie zegt dat het bij een andere vrouw niet anders is en dat een lul zich bij voorbeeld bij de ene vrouw heel anders gedraagt dan bij de andere?
     Sacco legde een vinger langs zijn neus en staarde naar de tonijn à la provençale. 'Wieteke heeft een truukje, voor als het niet gaat. Dan neemt ze mijn penis...'
     Sacco was van al de mensen die Tobia kende de enige die een penis had in plaats van en lul of een pik.
     '...en dan geeft ze een draai aan de eikel, terwijl ze de schacht in de tegenovergestelde richting beweegt!' zei Sacco, die nu weer bereden werd door de lust zich van de paling in gelei te bedienen.
     Tobia loerde droef in zijn thee. Hij kreeg het gevoel dat iemand die een penis had waar bovendien nog een eikel en een schacht aan vast zaten, over aanzienlijk meer mogelijkheden beschikte dan een normaal gebouwd mens.
     'Weet je,' begon Tobia verdrietig, 'ik geloof dat ik een te kleine heb. Dat zal het zijn, in Amsterdam begonnen ze daar ook al over te zaniken en toen was ie nog wel stijf!'
     'Hoe groot is ie?' informeerde Sacco en scheeloogde naar de zalm.
     Tobia gaf met duim en wijsvinger iets aan in de orde van zo'n veertien of vijftien centimeter en Sacco nam het gewezene zakelijk waar.
     'Dat is normaal,' zei Sacco.
     'Godzijdank,' zuchtte Tobia.
     'En hoe groot is ie als ie stijf is?' ging Sacco verder en bestudeerde de sardines.
     Tobia zweeg. Lauwe ontzetting maakte zich van hem meester. Sacco opende een potje pâté de foie gras en loerde scheel van inspanning naar binnen. Hetgeen hij daar aantrof scheen hem niet te voldoen en hij begon nu een blikje krab te fixeren.
     Tobia zweeg nog steeds. Toen bracht hij uit: 'Nou, dat zei ik toch - eh, dat liet ik zien!'
     Nu werd Sacco geïnteresseerd. Hij richtte voor het eerst de blik lange tijd op Tobia.
     'Dat is wel wat klein,' zei hij. 'Want dit is normaal.' En hij gaf met twee vingers aan hoe groot normaal was, op de manier van sommige sportvissers. Normaal bleek in de ogen van Tobia zoiets als een volwassen komkommer.
     'Jezus,' kreunde hij. 'Heb jij dat ook?'
     Sacco knikte en spelde het etiket van een blikje schelvislever. Tobia stond het huilen nader dan het lachen. Dus goed beschouwd had hij dan toch een alwijking en kon hij wel inpakken met al zijn teeldrift. Iedere vrouw zou bij het zien van zijn pikje vermoedelijk lachend weglopen, in plaats van aan te sturen op geslachtsverkeer zou hij er beter aan doen voortaan te proberen dat geheel te vermijden en in plaats van binnenkort gevierd te worden als temperamentvol minnaar kon hij hoogstens verwachten enige furore te maken bij de inwoners van Madurodam. Sacco had intussen een nieuwe kop thee ingeschonken en staarde besluiteloos naar de ontbijttafel, die er langzamerhand uit zag als de etalage van Dikker & Thijs.
     'Zeg jij nu eens wat ik voor mijn ontbijt zal nemen,' zei hij tegen Tobia en keek deze afwachtend aan. 'En eet mee, beste kerel. Zet de problemen van je af.' Dat was natuurlijk onzin, want het probleem zat aan Tobia vast. Deze wierp een mismoedige blik op de uitgestalde comestibles.
     'Voor mijn part eet je kaviaar!' grauwde hij. Sacco veerde verheugd op.
     'Dat is het!' riep hij. 'Ik dacht al: ik heb ergens trek in en ik weet niet in wat. Geweldig idee van je!' En hij repte zich naar de keuken. Tobia was intussen echt heel verdrietig geworden. Hij herinnerde zich hoe hij vol verwachting en levenslust het Amsterdamse paradijs tegemoet was gegaan en hoe heerlijk warm en zacht de lichamen van Flopke en Wiesje hadden aangevoeld en nu zou hij dat allemaal voorgoed uit zijn hoofd kunnen zetten. Vaarwel, mooi leven in Amsterdam, vaarwel avontuur.
     Sacco Hartog, die inmiddels met een potje kaviaar terug was gekomen, begon vrolijk aan een verhandeling over kaviaar en de USSR.
     'Toen mijn vader eens op zakenreis was naar Moskou, logeerde hij in een hotel waar ze 's morgens....' Hij hield op en keek naar Tobia. Nu kon men veel van Sacco zeggen, dat hij een idioot was en een spraakwaterval, dat hij zich kleedde als een achtenveertigjarige bankdirecteur, dat hij zijn studietoelage geheel in liflafjes omzette, hij was in ieder geval een vriendelijke en zachtaardige jongen en bovendien was Tobia zijn beste vriend. En toen hij Tobia zag zitten slikken met een bleek gezicht en waterige ogen vol paniek, verloor hij op slag alle belangstelling voor zijn ontbijt en kwam bezorgd op Tobia af.
     'Kom, kerel,' zei hij, 'zo erg kan het niet zijn. Er zijn een heleboel mensen met klein geschapen penissen en dacht je nou heus dat een vrouw daar op let? Nee, dat geeft echt niet!'
     Tobia zuchtte. 'Ik ga naar de dokter,' kreunde hij, 'ik moet zekerheid hebben!'

En dus kondigde Tobia thuis aan, dat hij de huisarts, Dr. Knieffe, tevens vriend des huizes en oud-studiekameraad van zijn vader, wilde consulteren in verband met aanhoudende hoofdpijn. Daar keken zijn ouders nogal van op. De laatste keer dat Tobia Dr. Knieffe bezocht was jaren geleden, toen hij last had van voetschimmel. Tobia had namelijk een geweldige hekel aan de medische stand en bovendien een heilig ontzag voor de spuit- en zaagapparatuur waarvan de geneesheren zich naar hij dacht te pas en te onpas bedienden. Ouwe Tobia keek ook enigszins argwanend en herinnerde zich maar al te goed de keren dat hij zich onder behandeling van een arts, onder studerenden 'lullensmid' geheten, had moeten stellen wegens in de strijd opgelopen kwalen. Maar hij was toch te tactvol om daar in aanwezigheid van Mevrouw Tobia over te beginnen, al nam hij zich voor zijn zoon binnenkort terdege toe te spreken.
     Dus zat Tobia die middag bij Dr. Knieffe in de wachtkamer, zweette als een aanstaande vader, hoe wrang de vergelijking ook moge klinken en las zonder enige belangstelling in READER'S DIGEST een artikel over Hoe Belangrijk Het Is Om Sex Voor Het Huwelijk Te Vermijden of iets van dien aard.
     Toen hij voor het geleerde aangezicht stond, zakte alle moed hem in de schoenen. Dr. Knieffe, achter een bureau vol gereedliggende martelwerktuigen, zond hem een brede glimlach. Dr. Knieffe was een van de laatste echte huisartsen, zo een die de aanspreektitel 'Dokter' genoot, van alle familieverhoudingen op de hoogte was, raad verschafte in vrijwel iedere belangrijke aangelegenheid en de meeste zijner cliënten mocht tutoyeren. Hij sprak in de pluralis medicinalis, dat wil zeggen: hij trachtte een sfeer van vertrouwen te scheppen door op bulderende toon de aan hem toevertrouwde patiënten te begroeten met zinnen als 'en hoe gaat het met onze stoelgang? Voelen wij ons wat beter? Hebben wij nog steeds last van aambeitjes?' en zich dan met een gulle lach de handen te wrijven.
     'Daar hebben we de jonge Tobia!' loeide Dr. Knieffe.
     'Hoe is het met je vader?'
     'Goed,' prevelde Tobia, 'ik heb 'n...een ding, dokter.'
     'Zeg het maar,' schreeuwde Dr. Knieffe teder, 'laat het dokter maar eens horen!'
     Tobia hapte eerst een tijd naar lucht en begon: 'Ziet u, ik geloof eerlijk gezegd dat ik iets abnormaals heb, ik bedoel, ik heb iets, eh... ik heb een afwijking, geloof ik, aan mijn eh...' Penis, had hij willen zeggen, maar slikte dat bijtijds in. Zo'n geleerd woord leek hem, gezien hetgeen er zo dadelijk getoond ging worden, nogal overdreven en misschien ging de dokter dan ook nog lachen.
     'Aan mijn jongeheer!' bracht Tobia tenslotte uit.
     Dr. Knieffe zat een moment stil en barstte toen uit in een donderend gelach.
     'Hoehohahawaaa!' brulde de dokter. Tobia kromp ineen. Nu had hij zich zo neutraal mogelijk uitgedrukt en de dokter begon nu al te lachen!
     'Student, hè?' gierde Dr. Knieffe. 'Jaja! Kom, zeg het maar, hoor! Wat is het, platjes? een druipertje?'
     Tobia keek wanhopig toe hoe de dokter een lamp aan knipte en hem wenkte.
     'Laat maar eens zien, die handel!' riep Dr. Knieffe. 'Laat de broek maar eens zakken!'
     Tobia deed het en voelde zich letterlijk in zijn blote billen te kijk gezet. De dokter greep Tobia's Instrumentarium, voelde, kneep in de ballen, gluurde door een loep naar het gewraakte orgaantje en haalde de schouders op.
     'Ik kan niks vinden,' zei hij teleurgesteld, ''t ziet er gezond uit!'
     'Is ie niet wat te klein?' vroeg Tobia ongerust.
     De dokter haalde nogmaals zijn schouders op.
     'Welnee. Dat verschilt bij iedereen, Kleine, dikke, lange, kromme, scheve, je kunt het zo gek niet bedenken. Hoe kom je eigenlijk bij dat idee?'
     'Mijn vriend vond hem te klein,' stamelde Tobia.
     'Wie?' vroeg Dr. Knieffe.
     'Mijn vriend,' zuchtte Tobia, 'want hij heeft een veel grotere!'
     Dr. Knieffe ging peinzend zitten. Jaja, dus dat was het. Hij had al iets dergelijks verwacht. In van die gedegenereerde patriciërsgeslachten kwam dat wel meer voor. Die zoon van Ouwe Tobia was altijd al een beetje halfzacht geweest, gedichten schrijven en zo, laatst had Ouwe Tobia hem iets verteld over een hemd met kant en parels.
     'Kijk eens joh,' zei Dr. Knieffe, 'er is niets aan de hand. Ik zou alleen wel eens met je vader willen praten. Over jou.'
     Tobia staarde wazig terug. Iets zat er niet lekker, maar wat, dat wist hij niet. Nou ja, in ieder geval zei de dokter dat het niet gaf. Maar wat moest zijn vader er dan bij?
     Dat vroeg Ouwe Tobia zich ook af, toen Dr. Knieffe 's avonds langs kwam en bij hem op de studeerkamer zat. Dr. Knieffe liet zich de Bokma smaken en een sigaartje ook, hoestte, snoot trompetterend als een olifant zijn neus en kwam terzake. Hij vatte de kwestie bij de oren, praatte er om heen, benaderde het vraagstuk van verschillende kanten, danste er op zijn tenen langs, ging er aan voorbij en dook er tenslotte midden in.
     'Jouw zoon,' zei Dr. Knieffe, 'is homoseksueel!'
     Nadat de arts vertrokken was, had Ouwe Tobia zijn zoon in het studeervertrek genood en was in tranen uitgebarsten.
     'Maar Pa!' riep de dodelijk verschrikte Tobia. 'Wat heb je?'
     'Jongen, waarom heb je dat nooit eerder gezegd?' kreunde Ouwe Tobia. 'Ik ben toch je vader, ik ben een ruimdenkend mens! Al is het niet prettig voor ons, het is tenslotte jouw leven! En ik, die ontactvolle opmerkingen heb gemaakt over meisjes en zo!'
     Tobia begon nu ook te grienen.
     'Ik kan het ook niet helpen,' snikte hij, 'maar ze plagen me er mee en op zo'n manier krijg ik nooit een meisje!'
     'Nee natuurlijk niet!' huilde zijn vader.
     Na een tijdje droogden beiden hun tranen.
     'Sinds wanneer weet je het van jezelf?' vroeg de vader.
     'Ik heb het gemerkt bij een meisje,' fluisterde Tobia. 'En Sacco Hartog heeft het me verteld.'
     'Sacco? Maar die is toch eh.. normaal? Die heeft toch dat meisje Wieteke?'
     'Ja, maar die heeft ook zo'n lul!' riep Tobia en begon weer te schreien, terwijl hij met beide handen iets aangaf in de buurt van een meter.
     Toen begreep Ouwe Tobia het helemaal niet meer.
     'Wat heeft dat er nou mee te maken?' vroeg hij. En Tobia vertelde met horten en stoten het hele verhaal. Toen voelde Ouwe Tobia een enorme lachbui in zich opkomen, maar hij beheerste zich.
     'Jongen,' zei hij tenslotte, 'je hebt gelijk, je moet dat kind gaan grijpen. Die moet enorm geneukt worden, desnoods met een kabouterlul. Laat het niet op je zitten!'
     Het was een meesterlijk bedachte zet van de vader. Tobia klaarde op en genas ter plekke van zijn minderwaardigheidscomplex. En het resultaat was dat Mevrouw Tobia, in de vroege ochtend gewekt door onbestemd lallen en zingen, een stomdronken vader en zoon aantrof, die beiden hun eigen reden hadden om intens opgelucht te zijn.
     En zo kwam het dat Tobia ditmaal ten strijde trok met de vaderlijke zegen, in plaats met diens vermaningen. Hij besloot echter om deze keer niets meer aan het toeval over te laten. Hij zou de zaak strategisch-wetenschappelijk aanvatten. Om te beginnen zou hij bij Bommel een praatje met Wiesje maken, zonder te refereren aan hun eerste ontmoeting en dan zou hij haar uitnodigen voor een gezellig avondje uit. Eerst zouden ze naar een intiem restaurant gaan, want lekker eten en drinken bracht volgens zijn vader een vrouw altijd in de stemming, daarna een interessante film bezoeken of een theaterstuk en vervolgens, na nog wat gezellige cafeetjes langs gedoedeld te zijn, was het een koud kunstje om een nachtje over te blijven. Bovendien zou Tobia zijn geliefde geheel in de stemming brengen met een op haar gemaakt Gedicht. Dat was zeker een meesterlijke geste, want heden ten dage vond men niet zo gauw meer een charmante heer van goede familie die zijn aangebedene vereerde met hartstochtelijke dichtregels. Het idee van het gedicht was overigens van Tobia Sr. afkomstig, die zeer onder de indruk was van zijn zoons poëtische talenten. Tobia had namelijk eens een gedicht geschreven over kerstmis, waarin onder meer de regels voorkwamen 'Daalt zacht het licht neer in mijn open ziel / die hemels wit wordt als de donkere aarde / nadat een sneeuwbui viel.' Ouwe Tobia had die regels zelfs in zijn kerstpreek gebruikt en Tobia had het gedicht enige malen moeten zeggen op cultureel-beschaafde avondjes ten huize van onder andere de familie Fakkeloor en Mevrouw Fakkeloor, die zo bijzonder literair voelend was, had geschreid als een kind.
     Nu wist Tobia, vol wraakzucht en hete driften, niet zo gauw een gedicht te maken op Wiesje, maar hij had nog een sonnettencyclus liggen, destijds vervaardigd naar aanleiding van de diepe oogopslag van Liesje Kubalsky, die hem na lezing een rare jongen had genoemd.
           (noot van de bewerker. Geschrapt: twaalf foliovellen weedom, waarin voornamelijk de ziel ter sprake kwam, alsmede een groot aantal atmosferische verschijnselen, een soort weerbericht, geschreven door Couperus.)
Het restaurant had Tobia al op het oog, een sfeervol Italiaans eethuis op het Rokin. Want het moest Italiaans zijn van Tobia. Hij was nu eenmaal Italianofiel in hoge mate, hij was er vaak geweest en vooral Florence en Rome maakten diepe indruk op hem. De armelijke omstandigheden waarin een deel der bevolking verkeerde waren in zijn ogen een romantisch decor, in welke opvatting hij niet alleen stond. Tijdens zijn bezoek aan Florence had hij de hele Goddelijke Komedie mee gesleept en schreed orakelend rond, bij iedere steen die er oud uitzag losbarstend in citaten. Op een bank in de eeuwig groene tuinen buiten de stad had hij een woeste Ode geschreven aan de Geliefde, om nog maar te zwijgen van een uiterst onsamenhangend werk over zichzelf, dat na zijn terugkeer het licht zag. Hoewel we weten dat Tobia niet veel voor uiterlijke schijn voelde, meende hij niet zonder trots dat hij en profiel op Dante leek. Het had maar weinig gescheeld of hij had zich een karmozijnen soepjurk en een slaapmuts met oorkleppen aangemeten.
     Bovendien beschouwde hij Italië als het land van de ware erotiek en volledig blind voor het feit dat seksualiteit nergens zo gefrustreerd wordt als daar, liet hij zich bij ieder klassiek beeld in Rome weer volledig gaan en droomde van de Antieken en hun Arcadisch liefdesleven. Hiermede hing ook de muzikale smaak van Tobia samen, die op opera was gericht, al hield dat genre noch met Dante, noch met de klassieke oudheid verband. Tobia hield dat wijselijk voor de buitenwereld verborgen maar leefde zich af en toe uit als hij alleen was door op de ouderlijke pick-up platen te draaien en daar vreemdsoortige balletten op uit te voeren.
     Het vooruitzicht op de grote dag ontlokte hem een dergelijke zang- en dansvertoning en hij was zo ver van de wereld en ten prooi aan zijn fantasie dat hij zich nog maar net op tijd herinnerde dat hij Wiesje nog moest uitnodigen. En stel je voor dat ze nee zei! Maar ze zei ja en ze was nog in Italië geweest ook. Tobia's visie was nu helemaal een nep-antieke opera geworden, hoewel het enige toepasselijke klassieke citaat zou zijn: wie de Goden in het verderf willen storten, slaan ze met verblindheid.
     De oude vader had zijn zoon inmiddels opgebeurd en om hem over zijn faalangst heen te helpen had hij een oud familie-verhaaltje tevoorschijn gehaald. Het was allemaal de schuld van de Hadji geweest, zei Ouwe Tobia, uiteraard niet waar zijn kerkeraadsleden bij waren. Het was ook een heel vreemde opmerking voor een predikant. Maar deze historie had haar wortels in het verleden. En of de lezer nu zin heeft of niet, we gaan hier toch het verhaal onderbreken voor de nodige uitleg.
     Toen Ouwe Tobia nog een jongetje was in het voormalige Nederlands Oost-Indië, had hij daar een Tante Coba en Tante Coba bezat een krossi males. Deze verre voorouder van de huidige luie stoel was een ingewikkelde constructie van bamboe en rotan die eerder deed denken aan iets dat het midden hield tussen een weefgetouw en het vliegtuig van de gebroeders Blériot dan aan een meubelstuk. Met alle uitklapbare steuntjes en uitschuifbare voetenbankjes en armleuningen met gaten voor glazen was het in ieder geval een indrukwekkend gevaarte en bij iedere beweging van de inzittende kraakte en piepte de krossi males met mystieke Oosterse klank. Tante Coba, onderwijzeres in ruste, lag immer overhoop met de grootvader van Tobia, Oertobia dus, die uit een geslacht van met Beets, Ten Cate en Da Costa opgegroeide protestanten kwam en de plaatselijke natuurreligie had proberen te smoren in Bokma en psalmen. De inheemsen waren zeer onder de indruk geraakt van deze pioenrode brulaap, die als een houwitser door het dromerige Javaanse landschap rolde en bij het minste losbarstte in termen als 'En de HEERE zal u en uw zaad verdoemen tot in het vierde geslacht en er zal geween zijn en knersinge der tanden!' Men zag hem aan voor een bovennatuurlijk wezen en bezorgde hem de bijnaam Pak Doeár, vadertje Boem dus ongeveer. De enige die hem tartte was Tante Coba, die vanuit haar krossi males een soort paranormale guerrilla voerde tegen haar totok belanda broer. Af en toe placht zij, bij voorkeur op drukke familie-avondjes, ineens de duisternis in te wijzen en met holle stem te roepen: 'Daar! Ik zie hem weer!' Volgens haar manifesteerde zich de geest van een oude Hadji rond het huis, wat volgens haar verband hield met de harteloosheid harer familieleden, al was de logica in dit verhaal wel heel ver te zoeken. Zij gewaagde van talloze tekenen en geheimzinnige zaken, verhaalde hoe een domme Hollander een Heilige Boom had laten kappen en hoe de botterik vervolgens was weggeteerd aan geheime ziekten, veroorzaakt door Goena2 en dreef de aanwezige Hollanders het angstzweet naar de kraag. Intussen brulde Oertobia als de Krakatau en spuwde en passant een groot gedeelte van het Oude Testament uit, terwijl de bedienden panisch rondrenden, hun patroon bezwerend met Bokma en de Hadji met amuletten en wierook. Na het verscheiden van Tante Coba was haar stoel op de een of andere manier in Holland terecht gekomen en sedertdien had deze erfenis uit de Gordel van Smaragd een kwijnend leven geleid op de vliering. Tot dat Ouwe Tobia een keer met behulp van een trapje was begonnen het apparaat naar beneden te halen. Toen was gebleken dat de Hadji kennelijk in de stoel was gevaren en zeer ontstemd was toen zijn rust werd verstoord en nog wel uitgerekend door een bedienaar des christelijken woords, zodat er op geheimzinnige wijze leven in de stoel leek te komen. Volgens Ouwe Tobia had het meubel hem onverwachts in de rug aangevallen en hij had er mede geworsteld als Jacob met de engel. Het eind van deze geloofsstrijd was dat Ouwe Tobia samen met de stoel en de Hadji naar beneden was gekomen, waar de toesnellende familieleden hem vonden in een stofwolk en onder het uitspreken van niet-canonieke gebeden. Dr. Knieffe had een verstuikte voet geconstateerd en vier weken rust in een ligstoel. En Ouwe Tobia had die periode doorgebracht als roepende in de woestijn, zittende in de krossi males van Tante Coba met zijn been ten hemel en zijn humeur de andere kant uit, terwijl de Hadji in het binnenste van de bamboe-constructie knerpend lachte. Sedertdien werd ieder ongeval in de huiselijke kring toegeschreven aan de Hadji en Tobia leek dat wel een geschikte zondebok voor de door hem geïncasseerde tegenvallers. Maar wie van het kwaad spreekt trekt het aan, dat zou blijken.
     Zo was de grote dag dan daar en Tobia was vol van de komende vermakelijkheden. Hij had zich in- en uitwendig geraagd en gereinigd en het gedicht in zijn binnenzak gestoken. Aanvankelijk was het niet zijn bedoeling geweest om weer het pak met de kanten aan te trekken, maar omdat zijn garderobe bij inspectie niets bleek te bevatten behalve het eerder vermelde kotsgroen ensemble en een verzameling jurkachtige truien, had hij het maar aangetrokken. Ouwe Tobia deed hem uitgeleide met talloze dubieuze grapjes. Bij de deur werd hij nog even ernstig.
     'Hier jongen,' zei Ouwe Tobia gedempt, 'neem het zekere voor het onzekere. 't Is beter te voorkomen dan te genezen!' En met deze woorden stopte hij de onthutste Tobia een condoom in de hand, dat deze snel in zijn zak moffelde.

Zo ving Tobia de wraakoefening aan, die door een cynische Sacco Hartog alreeds was beschreven als 'Noordpool-expeditie', tot ongenoegen van Tobia die op topografische en anatomische gronden 'Zuidpool' prefereerde. Geheel man van de wereld steeg Tobia in de trein. Hij reisde eerste klas, want mannen van de wereld zitten niet tussen het gemeen. Het was een nogal koude en vochtige dag, maar dat weerhield Tobia er niet van om naar Wiesje te gaan met een gezicht of hij de schone Kunegonde ging bevrijden uit de harem van de Sultan van Babyloniënbroek. Weliswaar met de tram, maar een taxi was financieel bezwaarlijk. Het liefst was Tobia per limousine met chauffeur gearriveerd, wat meer in overeenstemming was geweest met zijn Illustere Persoon, hoewel minder met de woonstee van Wiesje en ze hadden er in de zoveelste Helmersdwarsstraat vermoedelijk raar van opgekeken.
     Maar de Illustere Persoon liet zich niet van de wijs brengen en besteeg met grandeur de trap, de spruitjeslucht op de lagere verdieping negerend, om de kamer van zijn geliefde te betreden met de woorden 'Là ci darem la mano!' of woorden van gelijke strekking.
     In het restaurant had Tobia een tafel laten reserveren in een wat afgelegen hoekje, dat hij als sfeervol beschouwde. Maar de krompratende ober had het allemaal niet begrepen, de tafel was bezet en ze kregen een plaats toegewezen in de volle loop en in het volle licht. De ober grijnsde en lachte alsof hij een geweldig goede beurt had gemaakt en Tobia gluurde hem vuil aan. Dat kon wel eens de verklede Hadji zijn, dacht hij.
     Maar het eten was goed en de wijn ook en geleidelijk begon Tobia zich weer in de wolken te voelen. Hij begon zich te identificeren met een Italiaanse edelman uit de zestiende eeuw, met de bravoure van Benvenuto Cellini, de rijkdom van Cesare Borgia, de taal van Dante en de charme van Mastroianni. Buiten koerden de duiven, in het schemerduister van de tuinen glimlachten eeuwig de stenen cupido's en ruisten de fonteinen in het parelmoeren maanlicht. En boven in de villa wachtte in geur van mysterie het fluwelen bed. En zo, volledig in de ban van zijn fantasie, haalde Tobia aan het einde van de maaltijd met een gracieus gebaar het Dichtwerk uit zijn binnenzak en reikte dat met een glimlach over aan zijn dame. Maar in diezelfde binnenzak had hij het vaderlijk condoom gestopt en dat had hij glad vergeten. Dus toen Wiesje het gedicht openvouwde, viel er met een tik een pakje Extra Safe Met Glijmiddel op haar bord. En nu kan men veel zeggen en beweren, maar als iemand je een sonnettencyclus aanbiedt waarin gewag wordt gemaakt van een door verheven liefde ontroerde ziel en er valt een kapotje uit, dan is er reden om te gaan twijfelen aan de maker van deze poëzie. Tobia graaide in paniek naar het condoom en stopte het snel weg.
     'Wat moet je daar nu mee?' vroeg Wiesje en glimlachte onbestemd.
     Tobia vroeg zich zenuwachtig af of ze nu had gezegd 'Wat moet je daar nu mee?' of was het 'Wat moet jij daar nu mee?' In beide gevallen was het mis.
     'Ach,' mopperde Tobia, 'dat pak heb ik aan m'n broer uitgeleend en die heeft zulke dingen op zak, weet je.' Terwijl hij zich beraadde over de zojuist geboren broer, las Wiesje de sonnetten en trad de verklede Hadji aan met de rekening, die Tobia deed fronsen. Hij betaalde een behoorlijk hoog bedrag en trok zich even in de toiletten terug. Daarna ging hij weer aan tafel zitten teneinde de lof voor zijn dichtwerken in ontvangst te nemen en het gesprek in goede banen te leiden. En toen zei Wiesje, dat je toch wel een achtergebleven puber moest zijn om dit soort kitsch te verzinnen en dat terwijl de halve wereld in brand stond en de negertjes in China niet te eten hadden en Vietnam! Tobia bleef vriendelijk zitten kijken en sprak waarderende woorden over Eerlijk Gemeende Kritiek van Goede Vrienden. Intussen riep hij iedereen aan die er iets mee te maken kon hebben: Onze Lieve Heer, diens tegenpool en zijn oude moeder en ondanks zijn hervormde achtergrond ook H. Eusebius en gezellen, H. Vitus, H. Paschalis, H. Odulphus en alle andere heiligen uit de ENKHUIZER ALMANAK. Hij had beter gedaan zich meteen tot Sint Antonius te wenden, zoals bekend de patroon van verloren zaken. En terwijl Wiesje met dunne lippen een sjekje draaide, zakte Tobia bewolkt ineen. Verder heerste er stilte aan tafel, niet ongelijk aan die bij officiële herdenkingen. Tobia was onder invloed van de recente gebeurtenissen vrijwel dood tussen de benen geworden. De gang van zaken mocht zowel op letterkundig als op financieel gebied desastreus heten, maar we hebben het al eens eerder gezegd: een minder sterke geest was al lang bezweken, Tobia had de doodsverachting van Don Quichotte en de ruggegraat van zijn calvinistische voorouders en bleef als een rots in de branding overeind. En na een bezoek aan de bioscoop, waar op Wiesje's voorstel een ontzettend vervelende zwart-wit film moest worden bekeken die Tobia aan zich voorbij liet gaan, was hij weer helemaal de oude. De maan scheen helder boven het Leidseplein en het visioen van de Italiaanse Tuinen kwam weer terug.
     'Zo,' zei Tobia, 'waar zullen we heen gaan, schat?' Er klonk iets van een teder tremolo in die woorden door, iets in de geest van 'Kennst Du das Land? Dahin, dahin!', waarbij aangetekend dat gezegd land ongeveer 1.80 bij twee meter groot was en op poten stond. Wiesje wierp hem een blik toe waarin te lezen was dat zij dat land inderdaad kende, maar dat er dienaangaande vermoedelijk een misverstand dreigde.
     'Waar slaap jij eigenlijk?' vroeg ze. Tobia trok zijn wenkbrauwen op. Vragen als deze dienden vermeden te worden, ze kwamen nergens in het programma voor en de laatste trein was nog lang niet weg.
     'Je kunt namelijk niet bij mij slapen,' ging Wiesje wrevelig verder.
     'O,' zei Tobia. Bij Reynders trachtte hij verder uit te vinden wat er nu toch mis was gegaan en antwoord te krijgen op de vraag: waarom?
     'Waarom zou je bij mij moeten slapen?' vroeg Wiesje. Tobia overwoog een donderpreek af te steken en haar te vragen of ze nu helemaal van de pot gerukt was en of ze soms dacht dat hij van het Leger des Heils was en dat hij haar uitsluitend gedrenkt en gevoederd had te ere van de Singende Klingende Weihnachtszeit en of ze nu niet door had dat de tijd van honorering daar was en zo meer.
     'Heb je me soms dáárom mee uitgenomen?' vroeg Wiesje snijdend.
     Tobia hapte naar lucht. Eerst had ze hem als een dronken lor van straat geraapt en was zonder meer met hem in bed gekropen en nu hij als galant cavalier volgens de regelen van de kunst probeerde haar het hof te maken, bleek ze ineens hoge Zedelijke Idealen te koesteren. Onomkoopbaarheid, onkreukbaarheid en vooral onneukbaarheid.
     'Belachelijk!' zei Wiesje.
     En Tobia droop af, met het verpieterde Instrumentarium tussen de benen.

De morgenstond, grijs en mottig, loerde door het raam waarachter Tobia zich vertwijfeld aan het hoofd zat te grijpen. Voor hem lag de balans, die hij zojuist had opgemaakt en die er als volgt uitzag:
           trein ƒ 2.00  
           tram 1.10  
           eten 65.00  
           film 10.00  
           Reynders  7.50  +
            
           totaal ƒ  85.60  
 
           (noot van de bewerker: voor ons lijkt dat niet veel, maar voor Tobia anno 1964 was dat ongeveer ƒ 350)
Welk bedrag duidelijk geheel en al naar God was, die er ook niks aan had. Nee, hoe hij het ook draaide of keerde, dit keer was hij niet heelhuids uit de strijd tevoorschijn gekomen. En er was ook helemaal niemand om de schuld aan te geven, behalve aan Wiesje, maar eerder drong de verpletterende zekerheid zich aan hem op dat hij zelf de enige was die schuld had. Tobia legde FINNEGAN'S WAKE boven op de rekening om die niet te hoeven zien en overwoog dat het allemaal aanzienlijk minder eenvoudig was in het Amsterdamse dan hij had gedacht. Als hij neukensree was, viel de vrouw onder hem in slaap en als zij neukensree was, had hij ineens zijn lul niet bij zich en wanneer hij dat euvel trachtte te herstellen stiet hij ineens op grote kuisheid.
     Maar dat was nog niet het ergste. Het ergste was de oude vader, die de hele dag knipogend door het huis sloop en hem onder tafel voortdurend olijk aanstiet en ongetwijfeld aan iedereen die het horen wilde zou vertellen dat zijn zoon wel raad wist met de vrouwtjes.

En met deze droevige tijding nemen wij afscheid van u, gewaardeerde lezer, echter niet zonder de stellige verzekering dat wij nader zullen horen omtrent Tobia.
Uw als altijd toegewijde vriend,   
Tobia


Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email