DERDE BRIEF
Aangezien ik je de laatste tijd niet meer gezien heb, doe ik je hierbij een schrijven toekomen, bevattende een Lang en Droefgeestig Verhaal. Met gescheurde klederen en as op het hoofd kom ik melding maken van wat zonder in overdrijving te vervallen genoemd kan worden:
Na de feestelijkheden ten huize van Flipje durfde Tobia zich
aanvankelijk niet zo goed bij café Bommel te vertonen,
aangezien hij vreesde dat Wiesje wel eens loslippig zou kunnen
zijn en dat dan het hele café en dus binnen de kortste
keren heel Amsterdam zich buitengemeen vrolijk zou gaan maken
over
sterk gekleurde berichten aangaande Tobia en zijn Instrumentarium.
Maar die vrees bleek ongegrond. Wiesje deed of er niets aan de
hand was. Flipje daarentegen had bitter geklaagd over de
slordigheid waarmee zijn collega's de strikt persoonlijk bedoelde
uitnodiging hadden opgevat. Maar dat interesseerde Tobia verder
niet, hij sloeg zijn tenten op in de nabijheid van Wiesje en deed
waarnemingen ter voorbereiding van de Wraak. Want de Wraak zou
komen, zoveel was zeker. Hij had met niemand over het voorval
durven praten en de Illustere Habermehl bleef hij uit de buurt
tot hij iets beters te melden had. Alleen Sacco Hartog had hij
in vertrouwen genomen. De dag na het falen was hij naar de
woonstee van Sacco gestapt, waar hij deze aantrof achter een
tafel vol delicatessen, want daar deed Hartog zijn ontbijt mee.
Tobia liet zich een kop thee inschenken en wachtte tot moeder
Hartog het pand verlaten had. Toen vertelde hij zijn wedervaren
met Wiesje en hoe akelig zijn Instrumentarium er aan toe was
geweest. Sacco was zeer met zijn lot begaan.
'Kijk eens,' begon Sacco,
verschillende blikjes voor zich uitstallend, 'als je geen
erectie hebt, kan dat psychische oorzaken hebben, maar ook
fysieke.'
Daar had Tobia wat aan. Wat hem
betrof kon het ook de
stand van de maan zijn geweest of de slapte op de beurs. Sacco
besmeerde een korstloos stukje toast met boter. 'Als je niet
zeker van jezelf bent, of je voelt je niet rustig, dan kan het
zijn dat het niet helemaal wil,' ging Sacco verder en stak zijn
neus in een blikje gaffelbitter, 'ik kan me voorstellen dat je
de eerste keer zenuwachtig bent en dat het dan niet gaat.'
'Ik was niet zenuwachtig,' zei
Tobia. 'Ik was geil. Hoe moet ik nou weten of mijn lul wel wil
of niet? Is daar niets aan te doen?'
Sacco, die er niet zeker van was
of hij gaffelbitter in tomatensaus zou nemen of dat hij meer
behoefte voelde aan gaffelbitter in wijnsaus, dacht diep na.
'Kijk,' zei hij toen.
'Wieteke...'
O god, dacht Tobia, ik had het
kunnen weten. Sinds zijn vijftiende is dat het enige voorbeeld
dat hij kent. Wie zegt dat het bij een andere vrouw niet anders
is en dat een lul zich bij voorbeeld bij de ene vrouw heel anders
gedraagt dan bij de andere?
Sacco legde een vinger langs zijn
neus en staarde naar de tonijn à la provençale.
'Wieteke heeft een truukje, voor als het niet gaat. Dan neemt ze
mijn penis...'
Sacco was van al de mensen die
Tobia kende de enige die een penis had in plaats van en lul of
een pik.
'...en dan geeft ze een draai aan
de eikel, terwijl ze de schacht in de tegenovergestelde richting
beweegt!' zei Sacco, die nu weer bereden werd door de lust zich
van de paling in gelei te bedienen.
Tobia loerde droef in zijn thee.
Hij kreeg het gevoel dat iemand die een penis had waar bovendien
nog een eikel en een schacht aan vast zaten, over aanzienlijk
meer mogelijkheden beschikte dan een normaal gebouwd mens.
'Weet je,' begon Tobia verdrietig,
'ik geloof dat ik een te kleine heb. Dat zal het zijn, in
Amsterdam begonnen ze daar ook al over te zaniken en toen was
ie nog wel stijf!'
'Hoe groot is ie?' informeerde
Sacco en scheeloogde naar de zalm.
Tobia gaf met duim en wijsvinger
iets aan in de orde van zo'n veertien of vijftien centimeter en
Sacco nam het gewezene zakelijk waar.
'Dat is normaal,' zei Sacco.
'Godzijdank,' zuchtte Tobia.
'En hoe groot is ie als ie stijf
is?' ging Sacco verder en bestudeerde de sardines.
Tobia zweeg. Lauwe ontzetting
maakte zich van hem meester. Sacco opende een potje
pâté de foie gras en loerde scheel van inspanning
naar binnen. Hetgeen hij daar aantrof scheen
hem niet te voldoen en hij begon nu een blikje krab te fixeren.
Tobia zweeg nog steeds. Toen bracht
hij uit: 'Nou, dat zei ik toch -
eh, dat liet ik zien!'
Nu werd Sacco geïnteresseerd.
Hij richtte voor het eerst de blik lange tijd op Tobia.
'Dat is wel wat klein,' zei hij.
'Want dit is normaal.' En hij gaf met twee vingers aan hoe groot
normaal was, op de manier van sommige sportvissers. Normaal bleek
in de ogen van Tobia zoiets als een volwassen komkommer.
'Jezus,' kreunde hij. 'Heb jij
dat ook?'
Sacco knikte en spelde het etiket
van een blikje schelvislever. Tobia stond het huilen nader dan
het lachen. Dus goed beschouwd had hij dan toch een alwijking
en kon hij wel inpakken met al zijn teeldrift. Iedere vrouw zou
bij het zien van zijn pikje vermoedelijk lachend weglopen, in
plaats van aan te sturen op geslachtsverkeer zou hij er beter
aan doen voortaan te proberen dat geheel te vermijden en in
plaats van binnenkort gevierd te worden als temperamentvol
minnaar kon hij hoogstens verwachten enige furore te maken bij
de inwoners van Madurodam. Sacco had intussen een nieuwe kop
thee ingeschonken en staarde besluiteloos naar de ontbijttafel,
die er langzamerhand uit zag als de etalage van Dikker &
Thijs.
'Zeg jij nu eens wat ik voor mijn
ontbijt zal nemen,' zei hij tegen Tobia en keek deze afwachtend
aan. 'En eet mee, beste kerel. Zet de problemen van je af.'
Dat was natuurlijk onzin, want het probleem zat aan Tobia vast.
Deze wierp een mismoedige blik op de uitgestalde comestibles.
'Voor mijn part eet je kaviaar!'
grauwde hij. Sacco veerde verheugd op.
'Dat is het!' riep hij. 'Ik dacht
al: ik heb ergens trek in en ik weet niet in wat. Geweldig idee
van je!' En hij repte zich naar de keuken. Tobia was intussen
echt heel verdrietig geworden. Hij herinnerde zich hoe hij vol
verwachting en levenslust het
Amsterdamse paradijs tegemoet was gegaan en hoe heerlijk warm
en zacht de lichamen van Flopke en Wiesje hadden aangevoeld en
nu zou hij dat allemaal voorgoed uit zijn hoofd kunnen zetten.
Vaarwel, mooi leven in Amsterdam, vaarwel avontuur.
Sacco Hartog, die inmiddels met
een potje kaviaar terug was gekomen, begon vrolijk aan een
verhandeling over kaviaar en de USSR.
'Toen mijn vader eens op
zakenreis was naar Moskou, logeerde hij in een hotel waar ze
's morgens....' Hij hield op en keek naar Tobia. Nu kon men
veel van Sacco zeggen, dat hij een idioot was en een
spraakwaterval, dat hij zich kleedde als een achtenveertigjarige
bankdirecteur, dat hij zijn studietoelage geheel in liflafjes
omzette, hij was in ieder geval een vriendelijke en zachtaardige
jongen en bovendien was Tobia zijn beste vriend. En toen hij
Tobia zag zitten slikken met een bleek gezicht en waterige ogen
vol paniek, verloor hij op slag alle belangstelling voor zijn
ontbijt en kwam bezorgd op Tobia af.
'Kom, kerel,' zei hij, 'zo erg
kan het niet zijn. Er zijn een heleboel mensen met klein
geschapen penissen en dacht je nou heus dat een vrouw daar op
let? Nee, dat geeft echt niet!'
Tobia zuchtte. 'Ik ga naar de
dokter,' kreunde hij, 'ik moet zekerheid hebben!'
En dus kondigde Tobia thuis aan, dat hij de huisarts, Dr.
Knieffe, tevens vriend des huizes en oud-studiekameraad van
zijn vader, wilde consulteren in verband met aanhoudende
hoofdpijn. Daar keken zijn ouders nogal van op. De laatste
keer dat Tobia Dr. Knieffe bezocht was jaren geleden, toen hij
last had van voetschimmel. Tobia had namelijk een geweldige
hekel aan de medische stand en bovendien een heilig ontzag
voor de spuit- en zaagapparatuur waarvan de geneesheren zich
naar hij dacht te pas en te onpas bedienden. Ouwe Tobia keek
ook enigszins argwanend en herinnerde zich maar al te goed de
keren dat hij zich onder behandeling van een arts, onder
studerenden 'lullensmid' geheten, had moeten stellen wegens in
de strijd opgelopen kwalen. Maar hij was toch te tactvol om
daar in aanwezigheid van Mevrouw Tobia over te beginnen, al
nam hij zich voor zijn zoon binnenkort terdege toe te
spreken.
Dus zat Tobia die middag bij
Dr. Knieffe in de wachtkamer, zweette als een aanstaande
vader, hoe wrang de vergelijking ook moge klinken en las
zonder enige belangstelling in READER'S DIGEST
een artikel over Hoe Belangrijk Het Is Om Sex Voor Het Huwelijk
Te Vermijden of iets van dien aard.
Toen hij voor het geleerde
aangezicht stond, zakte alle moed hem in de schoenen.
Dr. Knieffe, achter een bureau vol gereedliggende
martelwerktuigen, zond hem een brede glimlach. Dr. Knieffe
was een van de laatste echte huisartsen, zo een die de
aanspreektitel 'Dokter' genoot, van alle familieverhoudingen
op de hoogte was, raad verschafte in vrijwel iedere belangrijke
aangelegenheid en de meeste zijner cliënten mocht tutoyeren.
Hij sprak in de pluralis medicinalis, dat wil zeggen: hij
trachtte een sfeer van vertrouwen te scheppen door op bulderende
toon de aan hem toevertrouwde patiënten te begroeten met
zinnen als 'en hoe gaat het met onze stoelgang? Voelen wij ons
wat beter? Hebben wij nog steeds last van aambeitjes?' en zich
dan met een gulle lach de handen te wrijven.
'Daar hebben we de jonge Tobia!'
loeide Dr. Knieffe.
'Hoe is het met je vader?'
'Goed,' prevelde Tobia, 'ik heb
'n...een ding, dokter.'
'Zeg het maar,' schreeuwde
Dr. Knieffe teder, 'laat het dokter maar eens horen!'
Tobia hapte eerst een tijd naar
lucht en begon: 'Ziet u, ik geloof eerlijk gezegd dat ik iets
abnormaals heb, ik bedoel, ik heb iets, eh... ik heb een
afwijking, geloof ik, aan mijn eh...' Penis, had hij willen
zeggen, maar slikte dat bijtijds in. Zo'n geleerd
woord leek hem, gezien hetgeen er zo dadelijk getoond ging
worden, nogal overdreven en misschien ging de dokter dan ook
nog lachen.
'Aan mijn jongeheer!' bracht
Tobia tenslotte uit.
Dr. Knieffe zat een moment stil
en barstte toen uit in een donderend gelach.
'Hoehohahawaaa!' brulde de
dokter. Tobia kromp ineen. Nu had hij zich zo neutraal
mogelijk uitgedrukt en de dokter begon nu al te lachen!
'Student, hè?' gierde
Dr. Knieffe. 'Jaja! Kom, zeg het maar, hoor! Wat is het,
platjes? een druipertje?'
Tobia keek wanhopig toe hoe de
dokter een lamp aan knipte en hem wenkte.
'Laat maar eens zien, die handel!'
riep Dr. Knieffe. 'Laat de broek maar eens zakken!'
Tobia deed het en voelde zich
letterlijk in zijn blote billen te kijk gezet. De dokter greep
Tobia's Instrumentarium, voelde, kneep in de ballen, gluurde
door een loep naar het gewraakte orgaantje en haalde de
schouders op.
'Ik kan niks vinden,' zei hij
teleurgesteld, ''t ziet er gezond uit!'
'Is ie niet wat te klein?'
vroeg Tobia ongerust.
De dokter haalde nogmaals zijn
schouders op.
'Welnee. Dat verschilt bij
iedereen, Kleine, dikke, lange, kromme, scheve, je kunt het
zo gek niet bedenken. Hoe kom je eigenlijk bij dat idee?'
'Mijn vriend vond hem te klein,'
stamelde Tobia.
'Wie?' vroeg Dr. Knieffe.
'Mijn vriend,' zuchtte Tobia,
'want hij heeft een veel grotere!'
Dr. Knieffe ging peinzend zitten.
Jaja, dus dat was het. Hij had al iets dergelijks verwacht.
In van die gedegenereerde patriciërsgeslachten kwam dat
wel meer voor. Die zoon van Ouwe Tobia was altijd al een beetje
halfzacht geweest, gedichten
schrijven en zo, laatst had Ouwe Tobia hem iets verteld over
een hemd met kant en parels.
'Kijk eens joh,' zei Dr. Knieffe,
'er is niets aan de hand. Ik zou alleen wel eens met je vader
willen praten. Over jou.'
Tobia staarde wazig terug. Iets
zat er niet lekker, maar wat, dat wist hij niet. Nou ja, in
ieder geval zei de dokter dat het niet gaf. Maar wat moest
zijn vader er dan bij?
Dat vroeg Ouwe Tobia zich ook
af, toen Dr. Knieffe 's avonds langs kwam en bij hem op de
studeerkamer zat. Dr. Knieffe liet zich de Bokma smaken en een
sigaartje ook, hoestte, snoot trompetterend als een olifant
zijn neus en kwam terzake. Hij vatte de kwestie bij de oren,
praatte er om heen, benaderde het vraagstuk van verschillende
kanten, danste er op zijn tenen langs, ging er aan voorbij en
dook er tenslotte midden in.
'Jouw zoon,' zei Dr. Knieffe,
'is homoseksueel!'
Nadat de arts vertrokken was,
had Ouwe Tobia zijn zoon in het studeervertrek genood en was
in tranen uitgebarsten.
'Maar Pa!' riep de dodelijk
verschrikte Tobia. 'Wat heb je?'
'Jongen, waarom heb je dat nooit
eerder gezegd?' kreunde Ouwe Tobia. 'Ik ben toch je vader, ik
ben een ruimdenkend mens! Al is het niet prettig voor ons,
het is tenslotte jouw leven! En ik, die ontactvolle opmerkingen
heb gemaakt over meisjes en zo!'
Tobia begon nu ook te grienen.
'Ik kan het ook niet helpen,'
snikte hij, 'maar ze plagen me er mee en op zo'n manier krijg
ik nooit een meisje!'
'Nee natuurlijk niet!' huilde
zijn vader.
Na een tijdje droogden beiden
hun tranen.
'Sinds wanneer weet je het van
jezelf?' vroeg de vader.
'Ik heb het gemerkt bij een
meisje,' fluisterde Tobia. 'En Sacco Hartog heeft het me
verteld.'
'Sacco? Maar die is toch eh..
normaal? Die heeft toch dat meisje Wieteke?'
'Ja, maar die heeft ook zo'n
lul!' riep Tobia en begon weer te schreien, terwijl hij met
beide handen iets aangaf in de buurt van een meter.
Toen begreep Ouwe Tobia het
helemaal niet meer.
'Wat heeft dat er nou mee te
maken?' vroeg hij. En Tobia vertelde met horten en stoten het
hele verhaal. Toen voelde Ouwe Tobia een enorme lachbui in
zich opkomen, maar hij beheerste zich.
'Jongen,' zei hij tenslotte,
'je hebt gelijk, je moet dat kind gaan grijpen. Die moet
enorm geneukt worden, desnoods met een kabouterlul. Laat
het niet op je zitten!'
Het was een meesterlijk
bedachte zet van de vader. Tobia klaarde op en genas ter
plekke van zijn minderwaardigheidscomplex. En het resultaat
was dat Mevrouw Tobia, in de vroege ochtend gewekt door
onbestemd lallen en zingen, een stomdronken vader en zoon
aantrof, die beiden hun eigen reden hadden om intens
opgelucht te zijn.
En zo kwam het dat Tobia
ditmaal ten strijde trok met de vaderlijke zegen, in plaats
met diens vermaningen. Hij besloot echter om deze keer niets
meer aan het toeval over te laten. Hij zou de zaak
strategisch-wetenschappelijk aanvatten. Om te beginnen zou
hij bij Bommel een praatje met Wiesje maken, zonder te
refereren aan hun eerste ontmoeting en dan zou hij haar
uitnodigen voor een gezellig avondje uit. Eerst zouden ze
naar een intiem restaurant gaan, want lekker eten en drinken
bracht volgens zijn vader een vrouw altijd in de stemming,
daarna een interessante film bezoeken of een theaterstuk en
vervolgens, na nog wat gezellige cafeetjes langs gedoedeld
te zijn, was het een koud kunstje om een nachtje over te
blijven. Bovendien zou Tobia zijn geliefde geheel in de
stemming brengen met een op haar gemaakt Gedicht. Dat was
zeker een meesterlijke geste, want heden ten dage vond men
niet zo gauw meer een charmante heer van goede familie die
zijn aangebedene vereerde
met hartstochtelijke dichtregels. Het idee van het gedicht was
overigens van Tobia Sr. afkomstig, die zeer onder de indruk
was van zijn zoons poëtische talenten. Tobia had namelijk
eens een gedicht geschreven over kerstmis, waarin onder meer
de regels voorkwamen 'Daalt zacht het licht neer in mijn
open ziel / die hemels wit wordt als de donkere
aarde / nadat een sneeuwbui viel.' Ouwe Tobia had
die regels zelfs in zijn kerstpreek gebruikt en Tobia had het
gedicht enige malen moeten zeggen op cultureel-beschaafde
avondjes ten huize van onder andere de familie Fakkeloor en
Mevrouw Fakkeloor, die zo bijzonder literair voelend was,
had geschreid als een kind.
Nu wist Tobia, vol wraakzucht
en hete driften, niet zo gauw een gedicht te maken op Wiesje,
maar hij had nog een sonnettencyclus liggen, destijds
vervaardigd naar aanleiding van de diepe oogopslag van Liesje
Kubalsky, die hem na lezing een rare jongen had genoemd.
(noot van de bewerker. Geschrapt: twaalf foliovellen weedom, waarin voornamelijk de ziel ter sprake kwam, alsmede een groot aantal atmosferische verschijnselen, een soort weerbericht, geschreven door Couperus.) |
Zo ving Tobia de wraakoefening aan, die door een cynische
Sacco Hartog alreeds was beschreven als 'Noordpool-expeditie',
tot ongenoegen van Tobia die op topografische en anatomische
gronden 'Zuidpool' prefereerde. Geheel man van de wereld steeg
Tobia in de trein. Hij reisde eerste klas, want mannen van de
wereld zitten niet tussen het gemeen. Het was een nogal koude
en vochtige dag, maar dat weerhield Tobia er niet van om naar
Wiesje te gaan met een gezicht of hij de schone Kunegonde ging
bevrijden uit de harem van de Sultan van Babyloniënbroek.
Weliswaar met de tram, maar een taxi was financieel
bezwaarlijk. Het liefst was Tobia per limousine met chauffeur
gearriveerd, wat meer in overeenstemming was geweest met zijn
Illustere Persoon, hoewel minder met de woonstee van Wiesje en
ze hadden er in de zoveelste Helmersdwarsstraat vermoedelijk
raar van opgekeken.
Maar de Illustere Persoon liet zich
niet van de wijs brengen en besteeg met grandeur de trap, de
spruitjeslucht op de lagere verdieping negerend, om de kamer
van zijn geliefde te betreden met de woorden 'Là ci
darem la mano!' of woorden van gelijke strekking.
In het restaurant had Tobia
een tafel laten reserveren in een wat afgelegen hoekje, dat
hij als sfeervol beschouwde. Maar de krompratende ober had
het allemaal niet begrepen, de tafel was bezet en ze kregen
een plaats toegewezen in de volle loop en in
het volle licht. De ober grijnsde en lachte alsof hij een
geweldig goede beurt had gemaakt en Tobia gluurde hem vuil
aan. Dat kon wel eens de verklede Hadji zijn, dacht hij.
Maar het eten was goed en de
wijn ook en geleidelijk begon Tobia zich weer in de wolken te
voelen. Hij begon zich te identificeren met een Italiaanse
edelman uit de zestiende eeuw, met de bravoure van Benvenuto
Cellini, de rijkdom van Cesare Borgia, de taal van Dante en
de charme van Mastroianni. Buiten koerden de duiven, in het
schemerduister van de tuinen glimlachten eeuwig de stenen
cupido's en ruisten de fonteinen in het parelmoeren maanlicht.
En boven in de villa wachtte in geur van mysterie het fluwelen
bed. En zo, volledig in de ban van zijn fantasie, haalde Tobia
aan het einde van de maaltijd met een gracieus gebaar het
Dichtwerk uit zijn binnenzak en reikte dat met een glimlach
over aan zijn dame. Maar in diezelfde binnenzak had hij het
vaderlijk condoom gestopt en dat had hij glad vergeten. Dus
toen Wiesje het gedicht openvouwde, viel er met een tik een
pakje Extra Safe Met Glijmiddel op haar bord. En nu kan men
veel zeggen en beweren, maar als iemand je een sonnettencyclus
aanbiedt waarin gewag wordt gemaakt van een door verheven
liefde ontroerde ziel en er valt een kapotje uit, dan is er
reden om te gaan twijfelen aan de maker van deze poëzie.
Tobia graaide in paniek naar het condoom en stopte het snel
weg.
'Wat moet je daar nu mee?' vroeg
Wiesje en glimlachte onbestemd.
Tobia vroeg zich zenuwachtig af
of ze nu had gezegd 'Wat moet je daar nu mee?' of was
het 'Wat moet jij daar nu mee?' In beide gevallen was
het mis.
'Ach,' mopperde Tobia, 'dat pak
heb ik aan m'n broer uitgeleend en die heeft zulke dingen op
zak, weet je.' Terwijl hij zich beraadde over de zojuist
geboren broer, las Wiesje de sonnetten en trad de verklede
Hadji aan met de rekening, die Tobia deed
fronsen. Hij betaalde een behoorlijk hoog bedrag en trok
zich even in de toiletten terug. Daarna ging hij weer aan
tafel zitten teneinde de lof voor zijn dichtwerken in
ontvangst te nemen en het gesprek in goede banen te leiden.
En toen zei Wiesje, dat je toch wel een achtergebleven puber
moest zijn om dit soort kitsch te verzinnen en dat terwijl
de halve wereld in brand stond en de negertjes in China niet
te eten hadden en Vietnam! Tobia bleef vriendelijk zitten
kijken en sprak waarderende woorden over Eerlijk Gemeende
Kritiek van Goede Vrienden. Intussen riep hij iedereen aan
die er iets mee te maken kon hebben: Onze Lieve Heer, diens
tegenpool en zijn oude moeder en ondanks zijn hervormde
achtergrond ook H. Eusebius en gezellen, H. Vitus,
H. Paschalis, H. Odulphus en alle andere heiligen
uit de ENKHUIZER ALMANAK. Hij had beter
gedaan zich meteen tot Sint Antonius te wenden, zoals bekend
de patroon van verloren zaken. En terwijl Wiesje met dunne
lippen een sjekje draaide, zakte Tobia bewolkt ineen. Verder
heerste er stilte aan tafel, niet ongelijk aan die bij
officiële herdenkingen. Tobia was onder invloed van de
recente gebeurtenissen vrijwel dood tussen de benen geworden.
De gang van zaken mocht zowel op letterkundig als op
financieel gebied desastreus heten, maar we hebben het al
eens eerder gezegd: een minder sterke geest was al lang
bezweken, Tobia had de doodsverachting van Don Quichotte en
de ruggegraat van zijn calvinistische voorouders en bleef
als een rots in de branding overeind. En na een bezoek aan
de bioscoop, waar op Wiesje's voorstel een ontzettend
vervelende zwart-wit film moest worden bekeken die Tobia
aan zich voorbij liet gaan, was hij weer helemaal de oude.
De maan scheen helder boven het Leidseplein en het visioen
van de Italiaanse Tuinen kwam weer terug.
'Zo,' zei Tobia, 'waar zullen
we heen gaan, schat?' Er klonk iets van een teder tremolo in
die woorden door, iets in de geest van 'Kennst Du das Land?
Dahin, dahin!', waarbij aangetekend
dat gezegd land ongeveer 1.80 bij twee meter groot was en
op poten stond. Wiesje wierp hem een blik toe waarin te
lezen was dat zij dat land inderdaad kende, maar dat er
dienaangaande vermoedelijk een misverstand dreigde.
'Waar slaap jij eigenlijk?'
vroeg ze. Tobia trok zijn wenkbrauwen op. Vragen als deze
dienden vermeden te worden, ze kwamen nergens in het
programma voor en de laatste trein was nog lang niet
weg.
'Je kunt namelijk niet bij
mij slapen,' ging Wiesje wrevelig verder.
'O,' zei Tobia. Bij
Reynders trachtte hij verder uit te vinden wat er nu toch
mis was gegaan en antwoord te krijgen op de vraag:
waarom?
'Waarom zou je bij mij
moeten slapen?' vroeg Wiesje. Tobia overwoog een
donderpreek af te steken en haar te vragen of ze nu
helemaal van de pot gerukt was en of ze soms dacht dat hij
van het Leger des Heils was en dat hij haar uitsluitend
gedrenkt en gevoederd had te ere van de Singende Klingende
Weihnachtszeit en of ze nu niet door had dat de tijd van
honorering daar was en zo meer.
'Heb je me soms
dáárom mee uitgenomen?' vroeg Wiesje
snijdend.
Tobia hapte naar lucht.
Eerst had ze hem als een dronken lor van straat geraapt en
was zonder meer met hem in bed gekropen en nu hij als galant
cavalier volgens de regelen van de kunst probeerde haar het
hof te maken, bleek ze ineens hoge Zedelijke Idealen te
koesteren. Onomkoopbaarheid, onkreukbaarheid en vooral
onneukbaarheid.
'Belachelijk!' zei Wiesje.
En Tobia droop af, met het
verpieterde Instrumentarium tussen de benen.
De morgenstond, grijs en mottig, loerde door het raam waarachter Tobia zich vertwijfeld aan het hoofd zat te grijpen. Voor hem lag de balans, die hij zojuist had opgemaakt en die er als volgt uitzag:
trein | | 2.00 | ||
tram | - | 1.10 | ||
eten | - | 65.00 | ||
film | - | 10.00 | ||
Reynders | - | 7.50 | + | |
totaal | | 85.60 |
(noot van de bewerker: voor ons lijkt dat niet veel, maar voor Tobia anno 1964 was dat ongeveer 350) |
En met deze droevige tijding nemen wij afscheid van u, gewaardeerde lezer, echter niet zonder de stellige verzekering dat wij nader zullen horen omtrent Tobia.
Uw als altijd toegewijde vriend, Tobia |
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|