bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

TWEEDE BRIEF


Haarlem, 11 november 1964


Amice,

De gebeurtenissen van de afgelopen weken zijn zodanig van omvang geweest dat ik mij wederom gedwongen zie je een brief te doen toekomen. Achteraf zie ik best in dat mijn optreden te Amsterdam vanuit jouw standpunt niet helemaal feilloos is geweest, maar de goede adviezen die ik van jou mocht ontvangen heb ik ter harte genomen, zoals je in onderstaande regels zult kunnen lezen. Laat ons verder het resultaat van een en ander niet verwarren met de goede bedoelingen. De wereld is een schouwtoneel, nietwaar.

TOBIA GAAT IN PREMIÈRE
Waarin Tobia van diverse zijden wordt voorgelicht, zijn
studie aanvangt, aanstalten maakt voor het voetlicht te
treden, na ampele voorbereiding in première gaat en hoe
tenslotte door een technische storing het stuk valt, het
doek zakt en Tobia eveneens.

Het moet gezegd worden dat Tobia over zijn eerste schreden op het Amsterdamse levenspad niet ontevreden was. Al mocht de kwaliteit dan niet alles zijn, de kwantiteit van het bereikte viel niet te ontkennen. Tenslotte ging niet iedereen maar meteen de eerste de beste keer met twee vrouwen naar bed en Tobia was benieuwd wat de Illustere Habermehl er wel van zou zeggen. Vooral de episode met vijf mensen in één bed leek Tobia indrukwekkend. Hij sprak dan ook bittere woorden, toen hij via een omweg het verhaal vernam dat in steeds bredere kring begon te circuleren: hoe tijdens een feestje bij Bo een idioot met een swieter aan geprobeerd had bij iedereen in bed te kruipen, eerst een tijd had liggen hijgen in de nek van Ina van Paul en toen met een allerwonderlijkst klein pikkie bij Flopke was komen kijken en net zo lang aan haar had liggen peuteren tot ze er bij in slaap was gevallen. Vooral de beschrijvingen die er gegeven werden van hetgeen er te zien viel toen Tobia zijn tentbroek liet zakken, waren uiterst grievend. Dus toen Tobia in een bar in de Haarlemse binnenstad de Illustere Habermehl ontmoette, haastte hij zich deze autoriteit de werkelijke toedracht te verhalen.
     'Ik heb een feest gehad in Amsterdam,' zei Tobia langs zijn neus weg, alsof hij er dagelijks twee of drie voor het uitkiezen had. De Illustere zweeg en monsterde Tobia met diepe blik.
     Wie is die Habermehl toch? denkt de lezer inmiddels. Wat is daar voor bijzonders aan? De Illustere Habermehl had een jaar bij Tobia in de klas gezeten. Hij deed de school in een wat trager tempo, was dus een jaar ouder en maakte indruk door zijn gespierde taalgebruik. Het was Habermehl, die tijdens de lessen kapotjes opblies, de meisjes onwelvoeglijke woorden in het oor fluisterde en gedurende de geschiedenisles van de oude Verbiest, die tegen zijn pensionering aanhing en alleen nog maar praatte over het koningshuis en de mobilisatie van 1914 - 1918, toen hij met het rijwielpeloton in de Peel had gelegen, tijdens die les dus, een briefje de klas deed rondgaan met de mededeling dat hij voor een tientje zijn lul zou laten zien. Maar de allermeeste indruk had hij op Tobia gemaakt op een schoolfeestje. Hij had eerst het meisje Piekeburg, een notoire lellebel die geverfde ogen had, mee naar buiten genomen en na een kwartiertje was hij weer alleen terug gekomen en had tegen Tobia gezegd: 'Ze wou geneukt worden, maar ik heb d'r maar op de bus gezet.' Deze achteloze weigering van het fel begeerde doel was in Tobia's ogen bijna een zondige verspilling van Gods goede gaven geweest. Een half uur later zag men Habermehl in het duister verdwijnen met Liesje Kubalsky, het mooiste meisje van de school. Toen Tobia hem later hijgerig vroeg hoe het geweest was, antwoordde Habermehl, een sigaret achteloos tussen de lippen bungelend, met nauwelijks verholen afkeer dat ze ongesteld was geweest. 'En ik greep bijna in de prut ook nog,' mompelde Habermehl, die tenslotte was vertrokken met in zijn kielzog de dikke Klaartje Tuusma. 'Geen goed lichaam, maar ze kan er wel wat van,' sprak de Illustere naderhand en Tobia was sprakeloos geweest van bewondering.
     Voeg daar nog eens bij dat Habermehl twee valse tanden in zijn mond had 'er uit geslagen door een proleet' en iedere maandag met verhalen kwam over handgemeen tijdens het weekeinde en het portret van deze geweldenaar is aardig compleet. Ook ging op school het verhaal rond dat Habermehl een conrector in diens kamer gedreigd had met een stoot voor diens kop en dat hij, de conrector, gekermd had van angst. Kortom, in Tobia's ogen was Habermehl zo ongeveer iemand van het kaliber van Arthur Hille uit Du Perrons HET LAND VAN HERKOMST.
     Tot op zekere dag Habermehl vertelde dat hij Annetje Meelissen geslachtelijk had gebruikt in een bouwkeet, zonder er op te letten dat haar broertje zich onder zijn gehoor bevond. Des anderen daags had Annetje Meelissen hem in het openbaar een smeerlap, een puber en een kinderachtige opschepper doen heten, met het gevolg dat even later de hele school het wist en Tobia, die zoals bekend op vertrouwelijke voet met zijn ouders verkeerde, had het verhaal verteld aan zijn vader, die er smakelijk om had gelachen en 's avonds tegen Mr. Ockenburg, die in het bestuur van de kerk zat, zei dat Meelissen z'n dochter wel in de gaten mocht houden want dat ze die gepakt hadden in een bouwkeet bij de school en Mr. Ockenburg, een bedekte bon vivant, noemde het een particuliere affaire en vertelde op zijn beurt weer tijdens een wat laat bitteruurtje op de Sociëteit dat de dochter van Meelissen van bil was geweest met de zoon van de dominee in het gebouw van diens school. Een van de aanwezigen was de bekende strafpleiter Mr. Rumpelmeyer, ook buiten de rechtszaal een onverbeterlijke kletskous. En die vertelde het weer aan Dr. Knieffe en die weer aan de staf van het St. Lazarus of Kleine Gasthuis en zo geschiedde het dus dat de vader van Annetje, een door maagzuur en standsbesef geteisterde ondernemer met een oorlogsverleden, die zijn dochter als een Cerberus bewaakte in de hoop haar eens te kunnen slijten aan Jhr. Robert van Zeveren Ooteburg en diens te verwachten erfdeel en daarom diens vader, de huidige eigenaar van gezegd erfdeel, Baron Louis Van Zeveren Ooteburg, geregeld in zijn net iets te riant uitgevallen bungalow ontving, haar vader dus, op zekere avond tijdens een huisconcert bij de familie Usquelart de Kollenaer last kreeg van kramp in zijn buik en zich in het herentoilet opsloot. Daar zat hij geruime tijd, tijdens welke retraite hij had kunnen vernemen hoe de ietwat aangeschoten Baron Louis gierend van het lachen tegen de naast hem waterende Mr. Fakkeloor vertelde dat Meelissen zijn dochter op school werd genaaid door de zoon van de dominee en dat terwijl Meelissen van huis uit katholiek was.
     'Als zoon van de dominee zal ie wel niet voor het zingen de kerk uit gaan,' giechelde Mr. Fakkeloor, wat een nieuwe uitbarsting van pret bij de Baron veroorzaakte. De oude Meelissen zat al die tijd machteloos drukkend op het gemak en tenslotte wond hij zich zo op dat zijn ingewanden zich ontlastten met een geluid of er een olifant leeg liep en toen hij doortrok was het hem te moede of ook zijn idealen en zijn geloof in de mensheid, samen met de erfenis van Jhr. Robert onder hem vandaan spoelden.
     Om kort te gaan, aangezien Meelissen curator was van de school en tevens omdat hij een geweldige ruzie kreeg met Ouwe Tobia hoorde hij uiteindelijk de naam Habermehl vallen en die vloog er dus uit.
     Sindsdien hield de Illustere zich voornamelijk bezig in de periferie van de handel in tweedehands auto's, maar Tobia's ontzag voor Habermehl was er niet minder om.
     Zo, nu weet de lezer zo ongeveer wat Tobia wist toen hij de Illustere omtrent zijn wapenfeiten in Amsterdam berichtte.
     'D'r waren wijven,' begon Tobia op achteloze toon.
     'Jongen, lul toch niet zo slap!' antwoordde de Illustere en draaide zich om, ten teken dat de audiëntie was afgelopen. Tobia hapte nog wat in de lucht als een goudvis op het droge en ging sprakeloos heen.
     Ten prooi aan vertwijfeling ging hij naar Sacco Hartog, die hem verpleegde met pils en goede woorden en hem tenslotte onderwees in de fijnere knepen van het neuken. Dat wil zeggen, hij zette zich in postuur en leuterde een vol uur lang over de schaamlippen, de clitoris, de schede, de penis, de vaginale afscheiding, de plateaufase, het orgasme, zijn vader, de hoek waaronder het lid werd ingebracht, het voorspel, het condoom, fellatio en cunnilingus, zichzelf, buikspieren, vaseline, aardolieprodukten, de stukgoederenhandel, de Oekraine en de anus. Waarop Tobia antwoordde dat hij dat allemaal wel wist, behalve dat van de Oekraine.
     Het was werkelijk treurig. De studie viel tegen, Amsterdam werd met de dag kouder, natter en viezer, de lieden die zijn medestudenten moesten voorstellen waren lelijk of politiek geëngageerd of beide, feesten waren nergens te bekennen en hij moest toegeven dat er ook weinig reden was om een feest te geven. Niettemin bleef Tobia overeind. Tobia balde de vuisten en verliet Amsterdam aan het einde van een week vol noodlottigheid met de mimiek van een schurk uit een stripverhaal: 'Big Fucker komt terug! Zijn wraak zal verschrikkelijk zijn!'
     De volgende dag vertelde Ouwe Tobia tijdens het eten dat hij in de lectuurbus van de kerk - Werpt Uw oude tijdschriften en boeken niet weg! Deponeert hier Uw Lectuur voor Onze Bejaarden! Helpt hun Levensavond verlichten! - de boeken HET LEVEN IS VURRUKKULLUK en HOOGSEIZOEN had aangetroffen, welke schrifturen met het oog op de beperkte levensvisie der oudjes waren verwijderd.

Heimelijk verlangde Tobia terug naar de schoolbanken, toen de wereld er nog romantisch uitzag en in de verte, na het eindexamen, het paradijs lokte. Zo ongeveer op het dieptepunt van de herfst beland, was hij dan ook alleraangenaamst verrast toen hij Rudolf tegen het lijf liep, met wie hij een paar keer in het jaarlijkse toneelstuk van de school had gespeeld. Rudolf was twee jaar eerder van school gekomen en naar de toneelschool gegaan. En Rudolf had hem meegenomen naar het café in de Marnixstraat waar de leerlingen van de Amsterdamse Toneelschool hun boterhammetje plachten te nuttigen en dat Van Dungen heette maar altijd Bommel werd genoemd. Zo maakte Tobia kennis met Jeroen, Carol, Rutger, Hidde en Paul en met Cox, Karin en nog een paar dames. Hij voelde zich eigenlijk beter thuis in deze wereld dan tussen zijn eigen moeilijk pratende en overwegend mannelijke studiegenoten en hij nam steeds meer afstand van de duffe modernist die hij eerst trachtte uit te hangen. Het was ook in dit café, dat hij steeds regelmatiger frequenteerde, dat hij Flipje ontmoette. En Flipje viel een beetje uit de toon. Flipje was klein van stuk, droeg wat onduidelijke kleren, had een kinderlijk gezicht en keek meestal lijdend. Eigenlijk leek Flipje verrassend veel op Tobia en dat ze via een verre oom familie van elkaar bleken te zijn verbaasde Tobia niet. Maar hij raakte pas echt geïnteresseerd toen hij hoorde dat Flipje als enige nog bij zijn ouders thuis woonde, in een groot huis in Amsterdam-Zuid. Als hij zich niet sterk vergiste zat Flipje zich voortdurend af te vragen hoe hij met een vrouw in bed kwam. Het klopte allemaal, alleen het laatste wilde Flipje niet zo gauw toegeven.
     'Ben je wel eens met ze naar bed geweest?' vroeg Tobia op een keer in café Bommel.
     Flipje beaamde het.
     'En heb je wel eens met ze geslapen ook?' vroeg Tobia.
     'Dat is toch hetzelfde,' zei Flipje onnozel.
     Tobia knikte nogmaals. Het was net zoals hij dacht. Hier viel iets te organiseren. Hij had het ernstige vermoeden dat Flipje door de anderen in alle opzichten als ondermaats werd beschouwd en dat hij daaronder leed. Tobia begon Flipje te bewerken en hem te suggereren dat daar iets aan te doen viel als hij, Flipje, een groot feest aanrichtte in het huis van zijn ouders.
     'En op feesten,' zei Tobia, 'heb ik altijd de mooiste vrouwen gehad!' En hij vertelde Flipje een sterk gekleurde versie van het wedervaren op het feest van Bo.
     'Ja, maar mijn ouders,' begon Flipje.
     Tobia schudde het wijze hoofd. Hij wist hoe in hun sociale laag het genus ouders zich gedroeg en hoe het deed en dacht en vooral niets naliet om te voorkomen dat er door wie dan ook onder het ouderlijk dak genaaid zou worden.
     'Ze zijn toch wel eens weg?' vroeg Tobia
     'Zelden,' zei Flipje zorgelijk.
     'Die anderen,' ging Tobia verder, 'daar heb je niets aan. Die wonen op kamertjes van twee bij twee meter en dan lachen ze jou nog uit ook omdat je thuis woont. Maak daar gebruik van!'
     Flipje trok zich broedend terug. Maar Tobia was tevreden. Het ging de goede kant uit met Flipje. Die zou niet rusten voor hij op de een of andere manier het bewuste feestje had georganiseerd, dat hem aanzien en respect zou opleveren en Tobia een nummertje naaien. Dat je voor het minnespel in principe aan twee mensen genoeg had en dat zulks ook kon plaatsvinden zonder feest, dat kwam eenvoudigweg niet bij Tobia op. Om die afwijking te begrijpen is enig inzicht nodig in de folklore van Heemstede in de jaren zestig. Naast de eerder geschetste feestjes onder ouderlijk toezicht kende Tobia ook wel een ander soort van partijtjes, die in een gemeente als Heemstede in het bijzonder des zomers plaats vonden. Er waren namelijk altijd wel van die ouders die hun huis aan hun opgroeiende kinderen overlieten en er zelf een weekje tussenuit gingen. Nu waren er twee mogelijkheden. De eerste was dat het Flink Opgroeiende Kinderen waren met Verantwoordelijkheidsgevoel, die de halve villa van hun ouders schoon en proper hielden, de kat en de hond drenkten en voederden en het gazon maaiden en hooguit één avond een paar goede vrienden ontvingen, waarmee ze dan een glaasje wijn dronken, waarna de meisjes de afwas deden en alles weer netjes opborgen. Ook werd de post zorgvuldig gesorteerd en van de inkomende telefoontjes werd een lijstje bijgehouden. Bij de terugkeer van de ouders was alles piekfijn in orde en zeiden de Verstandige Kinderen tegen hun Vader en Moeder dat ze zo blij waren dat iedereen weer bij elkaar was. Deze mogelijkheid moest weliswaar theoretisch bestaan, maar Tobia had nog nooit van een dergelijk geval gehoord. De enigen die in het bestaan van zoiets schenen te geloven waren de ouders die op reis gingen. In de regel trad mogelijkheid nummer twee in werking. De zoon des huizes, die alleen of met een broertje of zusje achterbleef, waarschuwde meteen zijn vrienden dat het huis ter beschikking was en stempelde zichzelf daarmee tot een aanzienlijk man, wiens kennissenkring tot ongekende grootte aanwies, terwijl hij praktisch over ieder meisje kon beschikken dat hij zich wenste, al was hij zo lelijk als een aap. Zo'n onbestemde halve villa uit de jaren dertig, in zo'n stille Heemsteedse laan kon dan plotseling een bloeiperiode meemaken als sociaal-cultureel centrum en de aanwezigen hadden er ongetwijfeld de tijd van hun leven. Als dan de ouders thuiskwamen was ook alles piekfijn in orde, hoewel men bij nadere beschouwing toch enige raadselachtige zaken kon waarnemen. Zo hadden de kat en de hond het blijkbaar zeer in hun ingewanden gehad en overal op het tapijt gewaterd en gebraakt. Het serviesgoed scheen in plaats van zes, voornamelijk drie tot vijfdelig en ook met de kelder des vaders waren vreemde dingen aan de hand. In plaats van de gekoesterde flesjes Châteauneuf du Pape A.C. werd daar een vrij grote hoeveelheid drank in aangetroffen, weliswaar ook rood en ook wijn en zelfs met de aanduiding Château, maar met de aanduiding geen statiegeld - ƒ 8,75 - wat voor een Franse wijn van klasse een opmerkelijke prijs mag heten. Maar goed, een kniesoor die daar op let en wij zijn ook jong geweest, nietwaar. En het gat in het bankstel bedekken we ook met de mantel der liefde, laten we blij zijn dat iedereen gezond en wel thuis is. Jawel, verstandige ouders, liefde en begrip! Als er op deze wereld geen buren bestonden, dan was er geen vuiltje aan de lucht. Maar die zijn er nu eenmaal wel en in het bijzonder in Heemstede. De Heemsteedse buren zijn een apart slag mensen. Ze paren de zucht naar privacy van de stadsbewoner aan het saamhorigheidsgevoel van de naober uit het oude Saksische heidedorp. Ze hebben de infrarood installaties en de afluisterapparatuur van James Bond, het vermogen tot combineren en deduceren van Sherlock Holmes en de fantasie van de Marquis De Sade. Daarbij slapen ze òf helemaal niet, òf ze leven in ploegenstelsel. Ook hebben ze per huishouden minstens één bejaarde moeder, dement kind of ziekelijke kleuter in huis. Ofschoon niemand ze ooit naar de kerk ziet gaan, blijken ze zedelijke opvattingen te koesteren die alleen in fundamentalistische kringen voorkomen. Zichzelf noemen ze Fatsoenlijke Mensen en daaruit maken ze op dat hun buurt een Nette Buurt is.
     Nauwelijks zijn de bruinverbrande ouders dan ook teruggekeerd uit den vreemde, of een Comité van Ontvangst stelt zich in een halve cirkel op voor de deur. Het bestaat bijvoorbeeld uit: Mevrouw Ieuwkes-de Haan, de Heer Juube, Mevrouw de Weduwe Nol, de oude Mevrouw Bachemach die slecht ter been is, Dokter Tsjingela en de melkboer. Alsdan volgt er een opvoering die nog het meest lijkt op een kruising tussen een tragedie van Euripides en een Opera, aangepast aan de Wet van Murphy en geregisseerd door een Nederlandse speelfilmregisseur, kostuums ontworpen door Max Heymans in zijn jonge jaren en uitgevoerd door de plaatselijke verstelnaaister en vervolgens achterstevoren aangetrokken, met make-up naar verkeerd begrepen voorbeelden uit de LIBELLE van 1948. Het toneel stelt voor: een 'laan' genoemde stille klinkerstraat in het Heemsteedse, volgebouwd door een architect die omstreeks 1934 de oorlog al zag aankomen.
     Het doek gaat op. Om het niet te lang te maken zullen we alleen de voornaamste dramatische handelingen en teksten weergeven. De titel van het spel: DE VAL VAN NORM EN WAARDE of iets dergelijks.


PROLOOG

   Opkomst van het koor
Mevrouw, wij achten het onze plicht.
Fatsoenlijke buurt, nette buurt, rustig wonen.
Willen ons nergens mee bemoeien.

   1e Akte
Tijdens uw afwezigheid.
Uw zoon, uw zoon, uw zoon.
Herrie maken. Muziek maken. Rokkenrol.
Vijf uur 's ochtends. Rokkenrol.
Onafgebroken slaan met hard voorwerp op muur.
Kinderen Ieuwkes-de Haan bang in het donker.
Huilen en gillen.
Mevrouw Ieuwkes-de Haan ook.
Des ochtends. Lichten nog aan in huis. Fietsen en brommers tegen het hek. Een auto ook.
Gebraakt in de voortuin van Mevrouw de Weduwe Nol.
De Heer Juube, die EHBO heeft gedaan, neemt een veldkijker en spiedt daarmede naar het huis.
De Heer Juube meent blote billen te zien.
De heer Juube krijgt het aan de stok met zijn vrouw.

   2e Akte
Overdag diepe stilte. Dr. Tsjingela gaat aanbellen, bijgestaan door de dames Juube, Bachemach en Nol.
Geen gehoor. Men overweegt door het raam te gaan loeren.
Mevrouw de Weduwe Nol heeft bezwaren. Mevrouw Juube zegt dat het haar Plicht is.
Een neger verlaat het huis en verdwijnt op een oude fiets. Allen slaan op de vlucht.

   3e Akte
Eén uur 's nachts: geluid van hossen en zingen.
Twee uur 's nachts: geluid van op en neer springen.
Drie uur 's nachts: Dr. Tsjingela belt de politie.
Drie uur twintig: twee agenten bellen aan bij het verkeerde huis. Vruchteloze scène tussen Mevrouw de Weduwe Nol die niet open wil doen en een jonge agent die het niet ver zal brengen.
[toneelaanwijzing: dit geschiedt doorheen het luikje in de voordeur, want Mevrouw is bang van 'kerels.']
Dr. Tsjingela verschijnt in pyjama op straat en roept om wraak gelijk de geest van Hamlets vader. Agenten van politie gaan naar het bewuste adres. Daar is alles echter stil en donker. De politie schrijft Dr. Tsjingela bij onder het hoofdje zenuwlijders en rukt in.
Vijf uur 's ochtends: optocht van Druïden met zang en dans; vertrek van een 2CV met een man of vijftien er in en er op. Het rashondje van de familie Juube begint met gillen.

[PAUZE]

tijdens dewelke de melkboer een nota aanbiedt van ƒ 450,34 over twaalf dagen.

   4e Akte
Mevrouw Bachemach vindt een preservatief op haar plat. Zij vermoedt een misdrijf en gaat haar bril opzetten.
Twee auto's met ongewoon geklede lieden arriveren.
Het hondje van Mevrouw Juube is opgehouden met gillen. Mevrouw niet.
Catastrofe: Het gezin Ieuwkes-de Haan zit aan het middagmaal, in verband met het fraaie weer staat de tuindeur open. Jaapjoris Ieuwkes-de Haan betreedt het toneel met een preservatief in de mond, dat hij opblaast.
Aria, door Mevrouw Ieuwkes-de Haan. Tekst: O Jezus, God, De beesten! Het kind! Muziek: vermoedelijk Peter Schat of in ieder geval een zeer moderne jongen.

   5e Akte
Grote waanzinscène van de Heer Ieuwkes-de Haan: 'Handen af van mijn gezin!'
De Heer Juube neemt iets bloots waar. Hij moet zekerheid hebben en stelt zich tactisch op achter een struikje.
De zoon des huizes doet weer een lading dranken komen, ook ziet men een contrabas het huis binnen gedragen worden.
De Heer Juube ziet zich geconfronteerd met de hond van Dr. Tsjingela, die beperkt van opvattingen is.
De Heer Juube wordt verschillende malen gevoelig in zijn flikker gebeten, terwijl de politie de klachten van de Heer Ieuwkes-de Haan van tafel veegt.
De oude mevrouw Bachemach die slecht ter been is, ziet een nieuw preservatief hangen in haar esdoorn. Zij belt Dr. Tsjingela.
Dr. Tsjingela neemt het preservatief waar vanaf een trapje. Zijn diagnose luidt bevestigend. Men belt de politie.
De Heer Ieuwkes-de Haan klimt in de boom.
De Heer Ieuwkes-de Haan valt er uit.
De politie dreigt allen met Paviljoen Drie.
Grote slotscène, allen zingend op. De Heer Ieuwkes-de Haan sterft op de bühne. Dr. Tsjingela spreekt de epiloog, in het Latijn.

Exeunt omnes.
Goed, dat wist Tobia dus allemaal wel en Flipje niet en daar zou Tobia dus misbruik van gaan maken.
           (De lezer begint waarschijnlijk ongerust te worden. Het wil maar niet opschieten met Tobia, deze keer. Er worden nu al bladzijden lang allerlei sociale minderheidsgroepen ten tonele gevoerd en er wordt over folklore gezeurd, maar er gebeurt niets.)
Precies, er gebeurde inderdaad een hele tijd niets. Tot de dag dat Flipje zenuwachtig kwam melden dat zijn ouders een etentje in Noordwijk hadden. Ze zouden niet voor drie of vier uur terug zijn. Tobia hoorde het met welgevallen aan.
     'M'n ouders vinden het goed,' zei Flipje. 'Als er maar niet meer dan twintig mensen komen!'
     'Jazeker, natuurlijk!' antwoordde Tobia zalvend. Dat was zijn probleem niet, als er maar lekkere meiden bij waren. En met die komedianten kon je tenminste lachen. Eindelijk eens wat anders dan al die burgerlijke nepfeestjes.
     Toen de grote dag eindelijk daar was hulde Tobia zich voor de gelegenheid in het pak dat hij zich in Amsterdam had aangeschaft. Hij poetste zich wat op en bekeek het resultaat aandachtig in de spiegel. Die heldere oogopslag en dat jonge smoeltje, daar moest hij nog eens iets op vinden. Hij probeerde mysterieus te kijken en liet zijn oogleden wat zakken. Nu leek hij op een Javaan. Nee, nog eens proberen. Oogleden ietsje zwaarder maken. Resultaat: een dronken Javaan.

Zijn vader kwam de badkamer binnen en bezag zijn zoon met droefenis.
     'Je lijkt wel een flikker,' stelde Ouwe Tobia vast.
     Jonge Tobia verwaardigde zich niet er op in te gaan, hij smeerde Old Spice op de plaatsen waar zich enige baardgroei zou kunnen ontwikkelen en schreed deftig heen. Ouwe Tobia riep nog wat melige grappen over seksueel anders gezinden over de trapleuning, maar Tobia hoorde het al niet meer. Hij was erg tevreden met zichzelf. Daar had hij de kluns Flipje toch aardig voor zijn karretje weten te spannen. Een feest, georganiseerd op zijn initiatief, ter zijner meerdere teeldriftige glorie. Terwijl kluns Flipje opgescheept zat met het uit de hand lopen van de hele zaak, de brandschade aan het tapijt en de gebroken glazen, om nog maar te zwijgen van de stommiteit die Flipje beging door op eigen kosten drank in te slaan. Wat was het toch heerlijk dat de betere standen zich dikwijls in klunzen voortplantten! Die laatste redenering zat hem ergens niet lekker, dus bande hij de gedachten uit zijn hoofd en reisde af.
     Om een uur of tien, want eerder komen zou onmiddellijk de parvenu verraden in deze kringen, wist hij - stapte Tobia in vol ornaat en zelfvoldaan uit een taxi en besteeg de trap naar de voordeur van Huize Flipje. Hij vroeg zich af hoe het verschijnsel buren in Amsterdam eigenlijk in elkaar zat. Want dat het feestrumoer buiten het pand al zo luid klonk, was een verrassing. Niet de laatste, naar zou blijken. Er kan zelfs gewaagd worden van een stortbui verrassingen.
     De voordeur stond open en Tobia besteeg de trap, overhemd met kant en parel vooruit, teneinde zich te presenteren, maar hij ging onwillekeurig wat langzamer lopen. Twintig mensen? Om zo'n massief rabarber te krijgen had je een hele volksstam nodig! Voorzichtig keek hij over de bovenste trede heen. Het eerste dat hij zag was een spierwit Flipje, dat snel en onsamenhangend door zijn beeld flitste. Verder lag er een stapel jassen, voldoende om het Leger des Heils voor een jaar blij te maken. Toen verscheen het zusje van Flipje, een bang wicht, dat bij het zien van de bovenste helft van Tobia meteen begon te roepen: 'O god! Flip, d'r komen er nog meer!' Ze verdween en Tobia hoorde haar tegen Flipje praten, die blijkbaar op het toilet zat. 'Er staat een nicht op de trap!' Tobia betrad gramstorig de gang. Flipje kwam uit de WC en keek Tobia aan met de mimiek van een spookdiertje.
     'Dat is me wat moois,' sprak Tobia, 'daar ben ik, helemaal nieuwerwets aangetut en ....'
     'Jeezis, wat moeten we nou,' begon Flipje te jammeren, 'er zijn allemaal mensen die ik niet ken en er is al een vaas kapot en de drank is op!'
     'Nou, nou,' zei Tobia sussend. Die acteurs toch, altijd meteen zo melodramatisch. Hij wilde de feestvertrekken binnengaan, maar werd bijna gevloerd door een paar zwaargebouwde kunstschilders op weg naar de keuken, in de hoop op drank.
     'Wat een cleane rotzooi!' riep de grootste. Welke nagemaakte nitwit heeft dit ingericht?' Tobia zat inmiddels klem in de massa binnenskamers. Even zag hij JWS zwetend langs drijven.
     'Hallo!' riep deze vrolijk, 'iedereen is er! Ramses komt vannacht ook even!'
     Tobia riep iets onverstaanbaars terug. Waarschijnlijk dat het hem allemaal worst was, of het nu Ramses of Amenhotep IV of Tutmoses was die even zou komen. Godgloeiendegodnogatoe, kermde hij. Wat waren die mensen allemaal weer lang; of wat was hij weer klein, al naar gelang je het bekeek. Het zag er voorlopig anders uit dan hij zich had voorgesteld. En dan dat vitalistische gebrul, een nieuwe rage naar het scheen, van The Beatles, een groepje van de Tineilanden, waar het niets was dan paarden en homoseksuelen, althans volgens Tobia. Nu hij toch aan Brittannië dacht, kwam hem met pijnlijke duidelijkheid een verhaal uit Winnie-the-Pooh voor de geest: hoe Pooh en Piglet op een dag een val graven om een Heffalump te vangen en hoe Pooh er zelf inloopt. Als kind vond hij dat zo'n grappig verhaal, waarom dan nu ineens niet meer? Als hij dan toch niet meer was dan een Beer met een Heel Klein Beetje Verstand, dacht hij triest, kon hij het wel weer op een zuipen zetten. Maar hij leek het allermeest op Eyeore, zoals hij met een restje lauwe jenever tenslotte in de keuken geraakte, waar hij op zijn geliefde stek was gaan zitten - op de vuilnisemmer.
     Inmiddels was er al een keer of twee opgebeld door de buren, die ondanks de solide negentiende-eeuwse bouw van het pand voor verzakkingen vreesden. De eerste keer werd de telefoon opgenomen door een acteur, die er een mooi stukje theater van maakte en de buurman op frivole toon uitnodigde 'op ons nudistenfeestje!' Na het tweede telefoontje werd de hoorn er naast gelegd. Na een uur, toen het feest volgens de kenners 'echt gezellig' begon te worden, kwam de politie.
     Toen sloegen bij de toch al zo overspannen Flipje alle stoppen door. Gillend begon hij de toesnellende nieuwsgierigen van het trapgat weg te rukken en zijn zusje stortte zich in wanhoop de kamer binnen met de kreet: 'Politie! Politie!' Dat werd ook beneden aan de trap gehoord. De twee agenten hadden al heel wat lawaaiige feestjes afgewerkt en menig stiekem in de koffie gemengd koetsiertje was op die manier al de weg van het gezag gegaan. Ze hadden boven aan de trap een spierwit aapje heen en weer zien springen en ongewone heibel waargenomen, dus hier moesten ze maar eens gaan kijken. Met dreunend leder besteeg het tweetal de trap en boven gekomen duwde de eerste agent Flipje opzij, die prompt van zijn sokken ging en de WC in tuimelde, op het moment dat Tobia daar geknield lag voor de pot, aangezien de lauwe jenever hem niet was bekomen. Tobia was in de loop der jaren een geroutineerd kotser geworden, maar je werd toch altijd een beetje slap in de benen en toen hij wilde opstaan en Flipje over zich heen kreeg, verloor hij ook het evenwicht, zodat beiden om de pot heen spartelden. De agenten hadden inmiddels dezelfde mensen gezien die ze altijd zagen op dit soort feestjes, hadden een kopje koffie naar binnen laten glijden en vertrokken weer met vaderlijk vermaan. Op de terugweg wierpen ze een blik in de WC en zagen daar twee knaapjes in een innige omhelzing staan, waarvan de ene een damesbloeze droeg en de andere in een laatste poging houvast te vinden juist het closet doortrok. De agenten schudden het hoofd en bonkten weer naar beneden, met donkere stem gewagend van 'die homosuwelen die je overal maar heb tegenwoordig,' en een paar quasi-tolerante gedachten ventilerend.
     Dit incident gesloten zijnde, waarde Tobia moedeloos en doelloos door het huis. Hij had zich weer eens iets voorgespiegeld wat met de werkelijkheid geen enkel verband bleek te houden. Hij kende niemand. En, dat was het ergste, al die mensen waren ouder dan hij, ook de vrouwen. Was hij maar een meisje. Een meid van negentien was nog altijd een vrouw, maar wie ging er nu iets aan met een knaapje van negentien? Treurig ging hij weer in de keuken zitten en trachtte de geleegde maag weer te vullen met drank.
     Terwijl Flipje en zijn zusje huilend ruzie maakten beschouwde Tobia zijn toekomst. Die zag er donker uit. Waarschijnlijk zou hij de rest van de nacht in een stoel moeten doorbrengen of, wat nog erger was, op straat. Tot overmaat van ramp kwamen de ouders van Flipje ineens thuis. Mevrouw viel het diner niet zo goed. Nu had Flipje in werkelijkheid iets gezegd over een paar studiegenoten die langs zouden komen voor een bespreking, maar dat hadden ze al weer vergeten. Meneer had hoofdpijn gekregen van het geklaag van Mevrouw en Mevrouw had Meneer gebrek aan medeleven verweten, dus de stemming waarin het echtpaar thuis kwam was al geprikkeld. Nu was de vader van Flipje een beheerst man. Nadat hij de voordeur open vond en daarachter een zatte vent, had hij natuurlijk wel even gebruld, maar toen hij, eenmaal boven gekomen, het slagveld te zien kreeg met als middelpunt een zeer bleek en huilerig Flipje, maakte een onnatuurlijke kalmte zich van hem meester. Hij dreef zijn echtgenote de slaapkamer in en posteerde zich vervolgens groot en op onbestemde wijze dreigend naast de deur. Dat werkte; de gasten dropen de een na de ander af, schichtige blikken op Vader Flipje werpend. Als een van de laatsten zag men Tobia vertrekken. Veel lust om 'Dank u wel meneer, voor de gezellige avond!' te zeggen tegen Vader had hij niet. Zoiets kon al gauw verkeerd worden uitgelegd en dus daalde hij met een zucht in het trapgat als in een graf.
     Buiten, op straat, deed de koude nachtlucht hem tollen en de bewustwording van het vraagstuk 'Waarheen?' kon hij maar amper verwerken. Toen viel zijn oog op een meisje, dat kennelijk ook niet helemaal in orde was. Scheef als de toren van Pisa stond ze op het trottoir en blikte in wazige verten, als moest van daar de redding opdagen. Tobia wiebelde naar haar toe. Ze keken elkaar aan en wandelden daarna gearmd weg, kleine hikgeluidjes van zich gevend.

Tobia werd na een paar koppen thee weer enigszins nuchter en trachtte vast te stellen waar hij was. Een kleine, artistiek ingerichte zolderkamer, een bed, de lucht van zware shag en petroleum. En tegenover hem het meisje, dat hij herkende als een van de kleinere dames van de Toneelschool, die Flipje in beter tijden voor zichzelf gereserveerd dacht te hebben. Tobia was nu klaarwakker. Dit had hij in zijn stoutste dromen niet durven hopen. Dat hij, na de complete mislukking van het Flipjesfeest en na zich bedronken te hebben, toch nog in de woning van een dame was binnengedrongen! Violen, zing! Trompetten, schal!
     Hij begon een geanimeerd gesprek met Wiesje, zoals ze heette. Behoedzaam schoof hij steeds dichterbij en kroop al doorzagend over Brecht en de theorieën van Merleau-Pointy, half bovenop haar. Ze protesteerde niet en begon vrolijk met hem te vrijen. En dat was nog eens vrijen! Dat was iets anders dan het onhandige geaai dat Tobia tot nu toe had meegemaakt, als hij er per ongeluk in geslaagd was een dame voor zich in te nemen, wat meestal niet meer inhield dan wee gezoen en gepak aan allerlei onder massief textiel zittende lichaamsdelen terwijl iedere poging tot verantwoord onderzoek werd afgeweerd met de klassieke tekst 'doe maar liever niet,' zoals na de al eerder vermelde ingreep in het adellijke gemoed van de Freule Van Zeveren Ooteburg. Die meisjes deden nooit iets, behalve zwaar tegen je aanhangen.
     Wiesje deed een heleboel; ze begon Tobia zelfs uit te kleden. Die liet zich ook niet onbetuigd en zo lagen ze even later in bed, Wiesje geil en hijgerig en Tobia ook. Tobia had een plechtig gevoel over zich. Dit was dan de eerste keer dat hij de DAAD pleegde, een vurig verbeid moment dat hij zich sinds zijn seksueel ontwaken menigvuldig en in genotvolle details had voorgesteld. Dat seksueel ontwaken had plaatsgevonden in de duinen bij Zandvoort, toen een vriendje van hem verteld had hoe leuk het was als je aan je pik trok.
           (De lezer begint te schreeuwen. Het is nu al de zoveelste keer in deze brief dat Tobia de handeling die nu toch haar hoogtepunt tegemoet snelt, onderbreekt voor het uitweiden over niet ter zake doende dingen. Goed, de lezer heeft gelijk.)
Maar Tobia had een Mijlpaal bereikt en naar goed Nederlandse gewoonte dient er bij het bereiken van een Mijlpaal te worden Stilgestaan, teneinde een Blik Terug te werpen. En Tobia was als zoon van een predikant geheel in deze traditie opgegroeid. Terugblikkend dacht hij aan de zeker voor een dominee progressieve en opvoedkundig verantwoorde voorlichting, hem destijds door zijn vader verstrekt. Die voorlichting was wel verantwoord geweest, maar bleek nu puntje dan bij paaltje kwam niet erg terzake. Vroeger had hij daar niet bij stil gestaan, maar na jaren sjorren aan zijn Instrumentarium, hitsig loerend naar een juffrouw in badkostuum uit DE LACH, was hij zich toch af gaan vragen hoe het precies ging - en nu zou hij dat dus gaan ontdekken. Met zijn ene hand voelde Tobia naar de ingang van het paradijs en inderdaad vond hij die en werd hem duidelijk wat het verschil was tussen een opgewonden vrouw en de droge pruim van de slapende Flopke. Alsdan greep Tobia naar zijn Instrumentarium en - greep mis. Paniekerig graaide hij rond tussen zijn benen, tilde het laken op en keek. Toen werd hem duidelijk dat er geen sprake van een mijlpaal was. Er werd slechts een soort speelgoeddingetje waargenomen, gelijk men wel ziet bij cherubijntjes op achttiende-eeuwse plafondschilderingen. Tobia was de wanhoop nabij. Wat hem betrof konden de Chinezen komen of de Russen, wat indertijd bij sommige cultuurpessimisten een veelgehoorde verwachting was. Ook Wiesje had een blik op het kardinale punt geworpen. Bij haar was er geen sprake van een mijlpaal, eerder van een wekelijks kilometerpaaltje, maar toen zij in plaats van welke paal dan ook een soort van kinderpiepje waarnam, dat bedroefd op twee veel te grote ballen rustte, begreep zij dat het er vandaag niet in zat. Ze nam de zaak nog even keurend in de hand, haalde toen haar schouders op en draaide zich om voor een gezonde tuk. Tobia lag naast haar en was ten prooi aan vele gevoelens, waarvan geen enkele van opwekkende aard.

De morgenstond, wat laat in dit jaargetijde, trof Tobia aan in de badkuip, waar hij tot zichzelf trachtte te komen terwijl hij wachtte tot de bekende kokosnoten geslonken zouden zijn.
     Inwendig zette hij een soort rechtbank op touw met als beklaagde, getuige, officier en rechter Tobia. Eerst maakte hij zich op hoge toon een aantal bittere verwijten: hij had zich onder valse voorwendsels binnen gedrongen bij een wat maf uitgevallen zoontje van goede familie en die vervolgens voor zijn onzedelijke karretje gespannen, daarmede diens familieleven waarschijnlijk voor enige tijd ontwrichtend. Hij was bij toeval van straat geraapt door een dronken dame, voor welk feit hij geen enkel lof behoefde en had daar vervolgens op trieste wijze gefaald. In plaats van een lul te hebben had hij getoond er een te zijn.
     Daarna begon hij zich te verdedigen door te zeggen dat zo'n maf Flipje dan maar niet op de Toneelschool moest gaan zitten, alsof dat enig excuus was en dat hij tenslotte toch maar in staat was gebleken een vrouw in bed te krijgen die wèl wilde en dat hij nu door een technische storing niet...
     Op dat moment betrad Ouwe Tobia de badkamer en keek neer op zijn zoon.
     'Zit je je van onderen te wassen, jongen?'
     'Ja, vader.'
     'Je hebt toch niets verkeerds gedaan, hè?'
     'Nee vader, niets.'
     'Je moet maar denken jongen, als er geen liefde bij zit hou je alleen maar een leeg en koud gevoel in je binnenste over!'
     En Ouwe Tobia begon zich te scheren onder het neuriën van JESUS JOY OF MAN'S DESIRING, terwijl zijn zoon langzaam onderuit zakte in de badkuip.

En met dit familietafereeltje nemen wij afscheid van de lezer, echter met de stellige verzekering dat wij nieuwe ontwikkelingen terstond zullen melden. Inmiddels verblijven wij,
Uw dw. dienaar,   
Tobia


Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email