bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

EERSTE BRIEF


Haarlem, 23 oktober 1964


Amice,

Aangezien jij en ik na het tot een goed einde brengen van ons examen nu beiden de status van student bereikt hebben, zijn we ver van elkaar verwijderd geraakt, jij in het treurige Rotterdam en ik in Amsterdam. Weliswaar heb ik nog geen geschikte vertrekken kunnen huren en doen de oudelui hier wat moeilijk over, maar bij leven en welzijn hoop ik me mettertijd in Amsterdam te kunnen vestigen. In ieder geval zal ik je op de hoogte houden, zoals ik je beloofd heb.
     Welaan dan, het is mijn plicht je melding te doen van de volgende gebeurtenissen, samen te vatten onder de titel:

TOBIA TE AMSTERDAM
Waarin gesproken wordt van de Vermaningen des
Vaders, de gedachten van Tobia dienaangaande, diens
Vakliteratuur en wat er tenslotte niet van terecht kwam.

Na het verstommen van alle feestelijkheden en blije geluiden betreffende het slagen van Tobia voor diens examen, was zo langzaamaan de tijd gekomen dat hij zich te Amsterdam en in de studie zou begeven. De verwachtingen van Tobia waren dan ook hooggespannen, niet zo zeer aangaande de studie, maar aangaande Amsterdam, dat hem een lustoord toescheen in de letterlijke zin des woords. Uit de Vakliteratuur (waarover dadelijk meer) wist Tobia namelijk dat Amsterdam de stad was waar voor een artistiek aangelegd persoon veel te beleven viel, voornamelijk op geslachtelijk gebied. Tot nu toe had hij nog niet de gelegenheid gehad zich op voornoemd terrein te begeven, laat staan iets tot stand te laten komen. Het enige, dat steeds frequenter tot stand kwam was zijn Instrumentarium, niet alleen in de vroege morgen, maar ook in de late avond en op de meest ongepaste momenten daar tussen in. Het was duidelijk dat Tobia er hard aan toe was zich geslachtelijk te verenigen. En volgens hem en zijn Vakliteratuur was Amsterdam daar nu eenmaal bij uitstek voor geschikt. Ook getuigen als daar waren de Illustere Habermehl en Sacco Hartog, vrienden van het eerste uur, hadden hem om het hardst verzekerd dat het hem zelfs moeilijk zou vallen in Amsterdam te komen zonder binnen enkele uren uitgebreid omgang te hebben met wat zij noemden 'de wijven.' En aangezien Tobia nimmer de autoriteit in twijfel trok van lieden die zich al schoren of een rijbewijs hadden, nam hij dat voetstoots aan.
     Maar niet alleen Tobia bleek gedachten in die richting te koesteren. Zo gebeurde het, dat op zekere dag zijn vader, die ik gemakshalve maar als Ouwe Tobia zal aanduiden, hem in zijn studeervertrek ontbood. Tobia vervoegde zich daar in de feilloze zekerheid dat er nu een preek te beluisteren viel, iets dat hij gewend was. Menigmaal had Ouwe Tobia hem betreffende onvoldoende rapportcijfers of andere onrechtmatigheden in dezelfde studeerkamer toegesproken en het was Tobia dikwijls opgevallen dat de vaderlijke preken, indien bijzonder indrukwekkend uitgevallen, de volgende zondag in aangepaste vorm van de kansel werden geslingerd naar de hoofden van het slinkend groepje zondige Haarlemmers dat Ouwe Tobia's gemeente vormde. Als proefkonijn dienen was Tobia dus gewend. Ditmaal echter begon de vader op een andere manier.
     'Kijk 's jongen,' sprak vader, 'ik ben ook jong geweest!'
     Het verbaasde Tobia niet.
     'Ik heb ook gestudeerd en dat was dan in een andere tijd, maar veel is hetzelfde gebleven.'
     Tobia spitste de oren. Er zat iets fout, dat voelde hij.
     'Het is daarom noodzakelijk dat we eens eerlijk met elkaar praten,' vervolgde Ouwe Tobia en joeg de brand in een sigaartje.
     'Jezus,' dacht Jonge Tobia, 'dadelijk zegt ie ook nog: als mannen onder elkaar!'
     Maar zo gek was Ouwe Tobia ook weer niet. Hij ging namelijk ook over de zondagsschool, waar men in deze jaren nog probeerde enig nieuw zaad te kweken, hoewel het al gauw duidelijk werd dat de bijbelse vergelijking van het mosterdzaadje aan de optimistische kant was. En nadat de vrome belangstelling van de Haarlemse jeunesse dorée was teruggelopen tot de zusjes Hinkemuller, die zwaar brilden en uit hun mond roken en toen bovendien het ene zusje Hinkemuller waterpokken kreeg en het andere zusje zwanger werd van een Italiaanse glazenwasser, had Ouwe Tobia zich opgesloten in zijn studeerkamer, zijn bril afgezet en gebeden om wijsheid. En vervolgens had hij geluisterd naar de stem van zijn geweten en toen die ook zweeg had hij zijn bril weer opgezet, de organist ontslagen en was progressief geworden. Dat was in het kort de reden, dat hij termen als 'mannen onder elkaar' niet in de mond nam.
     'We hebben toen verdomd veel lol gehad,' vervolgde Ouwe Tobia. ''t Was weliswaar in de crisisjaren, maar 't was verrekte gezellig.'
     Tobia Jr. luisterde met stijgende argwaan toe. Hij had wel eens eerder, als een Bokmaatje te veel genuttigd was op feest- en hoogtijdagen, een studentikoze ondertoon beluisterd in de anders zo herderlijke spreektrant des vaders, maar die was dit keer nuchter en dat klopte niet.
     Ouwe Tobia boog zich vertrouwelijk voorover en begon een verhaal waarin tal van vooraanstaande Nederlanders figureerden onder de namen Pietje, Jantje of Flipje en waarin onwaarschijnlijk zuipwerk de boventoon voerde, afgewisseld met subversieve acties als het in de gracht gooien van een huidige staatssecretaris, destijds nog 'een verdomd geschikte kerel', het trekken van belletje bij hooggeleerden en als hoogtepunt het naar een bordeel zenden van een groepje kaalgeschoren minderjarigen, alles onder het motto studentikoze aardigheden.
     'Kijk joh,' zei Ouwe Tobia, 'Amsterdam is een mooie stad. Een gezellige stad. Maar ook een geváárlijke stad. Heus, ik weet wel dat de tijden anders zijn geworden en je zult echt wel eens een scharreltje hebben waarmee je in bed kruipt, dat heb ik ook gehad.'
     Tobia's oren klapperden. Niet het feit dat zijn vader plotseling als bon vivant uit de hoek probeerde te komen intrigeerde hem, maar diens stellige verzekering dat er in Amsterdam genaaid zou worden.
     'En zeg nou maar niet dat jij zoiets niet doet,' ging Ouwe Tobia verder tegen zijn zoon, 'want dan wil je flink zijn tegenover je kameraden en dan ga je toch met zo'n meisje mee.'
     'Ja, ja,' zei Tobia ernstig knikkend, 'natuurlijk!'
     'Maar!' riep Ouwe Tobia en nam even pauze, die na jaren van oefening precies samenviel met de nagalm van de kerk. 'Maar!'
     'Maar,' herhaalde Tobia, die zo geil begon te worden als een stier.
     'Doe geen verkeerde dingen!' ging zijn vader verder, 'dingen waar je spijt van zou kunnen krijgen! Gebruik altijd een preservatief, een kapotje, weet je wel?'
     'Natuurlijk Pa, dat doe ik!' jubelde Tobia. Als zijn vader hem aangeraden had een paraplu, een pendule of een Statenbijbel te gebruiken, had hij dat ook geroepen.
     'Geslachtsziekten!' riep Ouwe Tobia plotseling met rood aangelopen hoofd, 'die loeren op je jongen, overal!' En hij zeeg terug in zijn stoel, overtuigd dat hij nu alles gezegd had wat er te zeggen viel over dit onderwerp.
     Tobia dacht na. Als zijn vader ook al zei dat er te neuken viel, wie was hij dan om dat in twijfel te trekken? Anderzijds had hij nooit veel geloofd van wat zijn vader zei en bovendien, misschien was het wel zo dat neuken in de crisisjaren erg geliefd was geweest, maar wie zei dat studenten van nu dat ook deden? Ach, wat! De Vakliteratuur liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Met Vakliteratuur bedoelde Tobia de twee beduimelde boeken, die hij over het Amsterdamse leven gelezen had, te weten HOOGSEIZOEN van Simon Vinkenoog en HET LEVEN IS VURRUKKULLUK van Remco Campert. Deze werkjes voerde hij als een soort reisgids met zich mee en die gaven duidelijke aanwijzingen betreffende het neuken. Natuurlijk was het feit dat hij geen eigen kamer had wel lastig, maar als hij de vertrekken die zijn vader via relaties voor hem bestemd had aanvaardde zou hij door het leven moeten met een hospita die een tante van zijn oom Freek was en aan godsdienstwaanzin leed en dat zou het neuken beslist niet ten goede komen. Neen, op de feesten, in de jazzkelders, desnoods in het Vondelpark, desnoods op een kale houten vloer, temidden van de marihuanarokers en de modernisten, daar woedde het leven, daar werd pas geneukt. De rest was, om de dichter te citeren, het gemompel van bedelaars.
     'En dan nog iets, beste kerel,' besloot zijn vader het onderhoud, 'het wordt tijd dat je je goed gaat kleden. Die kinderachtige vodden, dat past niet bij een student. Ik zal je geld geven en dan ga je allereerst maar iets goeds kopen, een kostuum. Voor mijn part iets vlots, bij House of England, dat is een goed adres.'
     Tobia huiverde. Natuurlijk, hij had het kunnen weten. Er zat toch een addertje onder het gras. House of England! Godallejezus! Toegegeven, hij liep er niet florissant bij, in een merkwaardig bevlekt gewaad, 'swieter' geheten en onder scholieren destijds al geen populaire dracht meer, door veelvuldig wassen en bevingeren uitgelopen tot een soort jurk, maar over zijn broek wilde Tobia geen kwaad horen. Ook die mocht dan niet volgens de laatste mode zijn en een ietwat ruim, bijna alle knopen zaten er aan en de gulp deed het zowaar ook nog. Men moest, vond Tobia, niet te veel verlangen en daarbij citeerde hij graag Thomas a Kempis: ijdelheid der ijdelheden, het is niets dan ijdelheid. Die soberheid had een traumatische oorsprong; eenmaal had Tobia namelijk geprobeerd middels uiterlijk vertoon zijn persoonlijkheid kracht bij te zetten en dat was niet geheel en al goed afgelopen. Zijn brave moeder had hem geld verstrekt voor de aankoop van een echt pak en Tobia was in de handen gevallen van een modemagazijn. De dienstdoende nicht had hem in zijn kruis gevoeld en op waarde getaxeerd en hem vervolgens een kotsgroen ensemble geleverd, waarvan de schouderbreedte gelijk was aan de formule Tobia2 en de broek model legertent, onder het motto 'dit kleedt ook vlot af, jongeheer!' Inderdaad had Tobia zich geheel man van de wereld gevoeld en toen vriend Boudewijn hem uitnodigde voor een feestje op een zolder in Heemstede, waar wie weet wel modernisten kwamen en waar, zo werd gefluisterd, 'de Leidsepleinjeugd' ook aanwezig zou zijn, was Tobia er al zeker van geweest dat er nu geneukt zou worden, aangezien geen vrouw weerstand zou kunnen bieden aan een goedgekleed heer met zijn vaders aftershave achter de oren. Tobia had thuis een smoes opgehangen over een 'thé-dansant' op school en was vertrokken, totaal in de ban van zijn teeldrift en zijn fantasie.
     Men kan begrijpen dat de modernisten in kwestie, een paar Amsterdamse jazzvriendjes die op suède schoenen van het merk Clark liepen, nogal opkeken toen er gebeld werd en men de komst meldde van een Solex met daarop een baal confectie van verdachte herkomst, waar na enig zoeken een smal uitgevallen puber in bleek te zitten die er op wees dat dit zijn nieuwe pak was. Het was natuurlijk pijnlijk geweest en Bo had Tobia terzijde genomen en hem te kennen gegeven dat hij (Tobia) op deze manier zijn (Boudewijns) goede naam door het slijk haalde en of hij zich maar wilde verwijderen. Dat wilde Tobia niet, hij kwam hier neuken en of Bo nu goddorie geen oog had voor een goed gekleed Heer. Nadat een meisje hem tenslotte gevraagd had of hij die soepjurk soms samen met zijn mammie was gaan uitzoeken, had Tobia zich bedronken en was des nachts voor de deur van de ouderlijke woning gelegd, waar hij, bedolven onder zijn vaders verdoemingen en zijn eigen braaksel, de dure eed had gezworen zich nimmer meer met herenmode af te geven. Maar dit alles terzijde. Het moge slechts dienen om de lezer inzicht te verschaffen in Tobia's gemoedstoestand toen hij dan uiteindelijk, klein en verwaaid en met de ogen tegen het licht knipperend, het Centraal Station verliet en oog in oog kwam te staan met Amsterdam. In zijn zak zat een hoeveelheid vaderlijk geld, bedoeld om kleding te kopen en in zijn hoofd spookten de vermaningen van zijn moeder rond: dat hij toch vooral op tijd thuis zou zijn voor het avondeten en zo meer. Hij nam zich voor om in ieder geval eerst naar het Leidseplein te gaan, zoals de Vakliteratuur voorschreef. Vooral de namen Reynders en Eylders diende hij goed te onthouden, zoals een toerist die op Schiphol aankomt allereerst de Nachtwacht en de Deltawerken wil bezoeken. Dat kopen van die kleren kon tot later wachten - tenslotte was er wel een of andere klerenwinkel in de buurt en Tobia wist dat hij er hoe dan ook bezopen uit zou komen te zien. Wellicht kon hij er zich met een goedkoper pak van afmaken en dan de rest van het geld besteden aan een uitvoeriger exploratie van het Amsterdamse leven. Dat was hij toch al half en half van plan geweest. Zijn moeder had hem nu wel gezegd dat hij met het eten thuis moest zijn, maar tenslotte was hij een dichter. En nu wist Tobia dat dichters vreemde lieden kunnen zijn, je leest dienaangaande vaak heel merkwaardige dingen, dat ze iedere week een andere vrouw hebben of aan de drank zijn of verslaafd aan heroïne, maar wie heeft er ooit gehoord van een dichter die met het eten thuis moest zijn? Dus op naar het plein en naar het grote leven.
     Nu moet de lezer er zich wel voor hoeden, de indruk te krijgen als zou Tobia een naïef mannetje zijn, het klassieke type van de dorpsjongen die voor het eerst van zijn leven in de grote stad komt. Tobia kwam tenslotte uit Haarlem en niet uit Heerejezusveen, al mag voor een Amsterdammer het verschil niet groot lijken. En hij was zelfs al eerder bij Reynders en Eylders geweest. Hij had zich daar indertijd tactisch in een hoek genesteld met de voornoemde werkjes HOOGSEIZOEN en HET LEVEN IS VURRUKKULLUK bij de hand. Mocht een van beide auteurs namelijk het pand betreden, dan zou hij, Tobia, het bij de auteur passende werkje nemen en daar duidelijk in gaan zitten lezen. Natuurlijk zou de auteur dan denken: 'Kijk, een lezer van me!' en dan met de hang naar vleierij die auteurs eigen is, aan Tobia vragen, zo langs zijn neus weg, wat die er wel van dacht en Tobia zou dan zeggen dat hij heel opmerkelijke passages in het boek gevonden had en van lieverlede zouden ze in gesprek komen en dus (daar kwam de aap uit de mouw, of liever gezegd uit de broek) zou de auteur Tobia dan wel voorstellen aan een of meer vrouwen, die zo'n auteur altijd bij zich had. Het was een meesterlijk uitgedachte strategie. Alleen was het in de praktijk een beetje mis gegaan. Na twee uur was Tobia erg lam geworden en toen er werkelijk een auteur binnen kwam, Remco naar Tobia dacht, maar het kon ook wel iemand anders geweest zijn met zo'n bril op, was deze met zijn rug naar hem toe gaan zitten en pas na een kwartier nevelig staren kwam de ober vragen of meneer soms een kopje koffie wilde als meneer in de lorum was en toen Tobia zei dat hij helemaal nog niet in de lorum was, informeerde de ober belangstellend waarom meneer dan al de hele tijd HOOGSEIZOEN van Simon Vinkenoog ondersteboven voor zijn gezicht hield. Maar dat was al weer een tijd geleden en zulke kinderachtige dingen deed Tobia niet meer.
     Op het Leidseplein zette Tobia de kraag van zijn suède jasje wat op, mat zich een blasé gezicht aan en slenterde Reynders binnen, waar het zoals gebruikelijk erg vol was. De eerste die Tobia in het gezicht kreeg, was Boudewijn, samen met een cineast die moeizaam probeerde een glaasje jenever in zijn mond te krijgen, maar er telkens naast zat.
     'Zo, daar hebben we To,' constateerde Boudewijn treurig.
     'Ja, ik ben toevallig in town,' mompelde Tobia met de naar hij dacht vereiste nonchalance die het in deze kringen zo goed deed.
     'Hang je nu de modernist uit?' vroeg Bo, die Tobia langer kende dan vandaag, op deelnemende toon.
     Tobia zweeg gemelijk. De cineast had hem nu ook in de gaten en giechelde. 'Is dat de zoon van de pastoor?' vroeg hij.
     'Ja, dat is de zoon van de pastoor,' zei Boudewijn. Beiden zaten nu openlijk om Tobia te grinniken, die er helemaal geen plezier in had. Bo stelde de cineast aan Tobia voor.
     'Dit is Luizewijn,' zei hij, 'ook van de filmacademie.'
     Er kwam een groot blond stuk aan, dat vrolijk groette en toen in de WC verdween. Tobia spitste zijn oren en zichzelf.
     'Wie is dat?' vroeg hij. 'Kennen jullie haar?'
     'Dat is de vrouw van Luizewijn,' zei Bo. Moet je weer zo nodig?'
     Tobia zakte terug.
     'Er is vanavond een feest bij ons,' zei Bo. 'Als je zin hebt...'
     'Natuurlijk!' riep Tobia blij. Dus toch! Over feesten in Amsterdam verschafte de Vakliteratuur uitgebreide informatie. Ha, dat waren feesten! Dat was andere koek dan de partijtjes die Tobia soms in Haarlem en omgeving frequenteerde en waar om twaalf uur de ouders van de gastheer binnenkwamen om te vragen of de jongelui zich amuseerden, in werkelijkheid natuurlijk om toezicht te houden, een volmaakt overbodige zaak, aangezien men geen graad in de psychologie behaald hoefde te hebben om te kunnen aanvoelen dat, ook wanneer de aanwezigen naakt op elkaar gebonden zouden worden, er niets onwelvoegelijks zou geschieden. Zoals bij de zusjes Hinkemuller thuis, waar Mevrouw Hinkemuller de hele avond zingend rond liep met hapjes en tegen het eerste stel dat aarzelend cheek-to-cheek danste riep: 'Kom jongens, niet zo plakkerig doen! Wees eens gezellig, jullie zijn nog jong!' Om nog maar te zwijgen van het partijtje bij de oude Kronenburg, waar de oude Kronenburg de hele avond met een sigaar in zijn hoofd had zitten glunderen, zodat niemand met zijn dochter durfde te dansen. De gedachte aan die afschuwelijke festiviteiten was voor Tobia alleen al genoeg om zich te verheugen op het komende feest. Bo en zijn vrouw bewoonden een hele etage en de mogelijkheden waren vele.
     'Komen er vrouwen?' informeerde Tobia zakelijk.
     'Nou en of!' zei Bo. Het ontging Tobia helaas, dat de blik die Luizewijn en Bo wisselden, bepaald niet vertrouwenwekkend was. Tobia had het te druk met zijn plannetjes. Hij zou zich in de feestvertrekken tactisch opstellen, niet te veel drinken, vervolgens zijn vrouw uitzoeken en na enige gevoelige gesprekken met haar over Kunst en zo zou het niet moeilijk zijn om zich af te zonderen in het logeervertrek, omdat iedereen meestal toch wel bleef slapen. Waar al die anderen dan moesten slapen, daar dacht Tobia volstrekt niet aan.
     Zo gezegd, zo gedaan, de ure was daar en nadat hij in een Chinees restaurant copieus had gedineerd, stapte Tobia vol bami en verwachting de feestvertrekken binnen.
     'Dag allemaal!' riep Tobia. Op de vorenvermelde afschuwelijke feestjes was het dan gewoonte om handjes gevend de kring rond te gaan, maar zoveel wist Tobia er inmiddels wel van, dat zoiets hier werd beschouwd als een onvergeeflijke burgerlijkheid, die onmiddellijk de parvenu zou verraden. Alleen Boudewijns vrouw reageerde op zijn groet, Boudewijn zelf zat in zijn neus en de overige aanwezigen keken niet eens op. Tobia nestelde zich volgens plan in een hoekje op het echtelijk bed van Boudewijn, nam een voorzichtig glaasje frisdrank en overzag het slagveld. Er waren, behalve Bo en diens vrouw, nog zes mensen. Drie meisjes, twee onbekende heren en Luizewijn de cineast, merkwaardigerwijze zonder het blonde stuk van die middag.
     'Wie zijn dat?' informeerde Tobia voorzichtig bij de vrouw van Bo.
     'Dat is de vrouw van Kees,' zei ze, 'en dat is Kees en dat is Lowietje en dat is Ina de vrouw van Paul die in Parijs zit en dat is Flopke!'
     Tobia krabde zich het hoofd. Dat zag er waaratje niet eenvoudig uit. Het kwam er eigenlijk op neer, dat de enige gegadigde Flopke was en die kende hij wel. Flopke was de boezemvriendin van Bo's vrouw, ze was lang, mager en beeldschoon, vooral in profiel, reden waarom ze altijd enigszins scheef zat. Twee dingen deed ze nooit: praten en lachen. Als ze iets zei was het effect van het schone profiel pleiten, want ze had een snerpend neusstemmetje, sprak hoog-Kattenburgs en lachen durfde ze niet omdat haar bovenlip te kort was en dan als een wonderlijk rolletje onder haar neus kwam te zitten. Contact maken was dus niet zo eenvoudig. Je kon haar natuurlijk gewoon grijpen, overwoog Tobia, maar de kans was niet uitgesloten dat ze dan niet terug greep en misschien wel zou gaan praten en lachen tegelijkertijd. Bovendien was er concurrentie: de met Lowietje aangeduide figuur zat naast haar, alhoewel die blijkbaar geen aanstalten maakte. Die zou ook wel niet weten wat te doen, dacht Tobia. Kees en vrouw waren geen probleem, evenmin als Ina de vrouw van Paul die in Parijs zat. Wat dit betreft was Tobia wellicht nog steeds te zeer opgevoed in een kerkelijk milieu, hoewel je daar ook wel eens rare dingen meemaakte. Zo had zijn vader hem eens in een vertrouwelijke bui verteld dat hij tijdens een wat onaangekondigd huisbezoek bij de familie Nifterman, waar hij evenals zijn voorganger met Doom'nee werd aangesproken en het recht had door de keuken naar binnen te komen, was opgeschrikt door hese kreten van boven en naderbij gesneld om naar hij dacht Mevrouw Nifterman bij te staan tijdens een van haar astmatische aanvallen, de Heer Zwarthuis, lid van de gemeenteraad, had aangetroffen tussen de benen van Mevrouw Nifterman. Hij had nog een moment in een aanranding willen geloven, maar de teksten die Mevrouw Nifterman van zich gegeven had konden bezwaarlijk als afwerend worden opgevat en Tobia's vader kon dan ook niets doen dan de echtbrekers met bulderende stem wijzen op een uiteenlopend aantal oud-testamentische geboden inzake ossen, ezels en dienstmaagden, met als enig resultaat dat hij noch Mevrouw Nifterman, noch ooit de Heer Zwarthuis, noch ooit de Heer Nifterman, noch ooit Mevrouw Zwarthuis meer in de kerk had teruggezien. Keren wij terug naar onze schapen, zoals de Fransoos zegt en naar Tobia, die inderdaad nogal bête keek.
     De deur ging open en opnieuw betrad een aantal feestgangers de kamer. Met één blik stelde Tobia vast, dat dit de situatie niet verbeterde. De eerste die binnenkwam was JWS.
           Noot van de bewerker: het strikt epische karakter van Tobia's brieven is de lezer natuurlijk reeds opgevallen. Niet alleen schrijft Tobia, evenals Caesar in zijn De Bello Gallico, over zichzelf in de derde persoon, hij ziet er ook geen been in om de geadresseerde sprekend op te voeren.
En als er iemand was, die Tobia niet kon gebruiken was het JWS. Weliswaar was JWS niet zo'n enorme beroepsversierder als de Illustere Habermehl bijvoorbeeld, maar toch nog altijd een goed vakman. JWS sprong zoenend rond en werd met juichkreten ontvangen. Natuurlijk, dacht Tobia bitter. Zo'n om zich heen grijpend stuk student werd met vreugde ingehaald, terwijl de rechtschapene die stil in een hoekje zat en zijn onzedelijke bedoelingen voor zich hield, genegeerd werd.
     Vervolgens kwam Sacco Hartog binnen met zijn vriendin onder de arm. Sacco was de trouwe studiegenoot en medestrijder van Tobia tijdens het eindexamen. Hij was een grote, keurig uitziende jongeman die een double-breasted kostuum bewoonde. Bewoonde was het woord, want niemand had hem sedert mensenheugenis gezien in minder dan volle wapenrusting; zelfs aan het strand, op dagen dat de halve randstad daar lag te smelten, troonde Sacco Hartog compleet met Stijlgroep Groningen, inclusief das en vest en dat zonder noemenswaardig te transpireren. Zijn vrouwtje Wieteke was nauwelijks één meter vijftig, mollig en behaagziek. Sacco plofte naast Tobia neer, vouwde Wieteke ergens in zijn binnenzak en begon met heldere stem een verhaal over zijn vader, die een zakenreis gemaakt had achter het IJzeren Gordijn. Tobia knikte berustend. Hoewel Sacco en hij heel wat hadden afgelachen, was Sacco op seksueel gebied een waardeloze wapenbroeder, aangezien hij al sinds zijn vijftiende omgang had met Wieteke en derhalve een leek was op het gebied van vleselijke ontberingen. Hij richtte zijn belangstelling dus weer op Flopke, terwijl Sacco met bewogen stem schetste hoe zijn vader gevaren was in de stations-restauratie van Ljubljana.
     Tobia verviel helaas weer in zijn oude fout: hij greep naar de fles. De gebeurtenissen snelden nu hun hoogtepunt tegemoet. Terwijl Sacco nog steeds over zijn vader zanikte en hoe langer hoe verder over Tobia heen hing, zakte deze steeds schever weg in zijn pogingen om te volgen wat er met Flopke gebeurde. JWS was natuurlijk in actie gekomen. Hij had zijn jasje uit en zijn overhemd stond ook al open. Terwijl hij Flopke bedolf onder een woordenstroom, sjorde hij haar truitje tot haar nek naar boven, masseerde met een hand haar navel en begon met de andere de sluiting van haar beha los te wurmen. Flopke mekkerde wat en trok tot twee keer toe de trui weer naar beneden. JWS draaide een lokje op zijn achterhoofd peinzend om zijn vinger, haar strak en nadenkend aanziende. Toen nam hij een glas rode wijn en ging naast haar zitten. Terwijl hij dit deed goot hij de wijn vastberaden achter in haar hals. Toen sprong hij op, riep allerlei dingen over vlekken en dat er zout op moest en trok Flopke het zaakje met beha en al over de oren.
     'Ergens tussen Omsk en Tomsk kwam mijn vader een relatie tegen,' hoorde Tobia in zijn oor roepen 'en die handelde in menselijk haar en omdat ze in Kazakstan kloosters hebben...'
     Tobia loerde overspannen naar de tieten van Flopke en wilde iets zeggen tegen Luizewijn, maar die bleek te vrijen met Ina de vrouw van Paul die in Parijs zat.
     '...en toen ze in Irkoetsk aankwamen was daar een oude man...'
     'Luizewijn, waar is je vrouw?' bracht Tobia uit.
     'Thuis,' zei Luizewijn en vrijde verder.
     '...en de koers van de roebel op de zwarte markt...'
     Tobia's ogen rolden door zijn hoofd. JWS had nu zichzelf en Flopke op een onderbroek na uitgekleed en prangde haar, gelijk een apin haar jong, met één arm tegen de borst, terwijl hij zich op de resterende arm en twee benen naar het bed repte. Luizewijn had de vrouw van Paul losgelaten en gaf Kees zijn autosleuteltjes en een tientje, met het verzoek nog iets te drinken te halen en toen Kees verheugd weg was gedanst nam hij de vrouw van Kees teder tussen zijn benen en legde haar hand in zijn kruis.
     Tobia kon het allemaal niet meer verwerken. Eerst kreeg hij te horen dat iedereen de vrouw was van een ander en daarna gingen ze allemaal weer aan iemand anders zitten prutsen en de enige van wie hij zeker wist dat ze geen vrouw van deze of gene was, werd voor zijn ogen gebruikt door JWS die pas een half uur geleden binnen was gekomen.
     'En vandaar keerde mijn vader terug naar Oost-Berlijn,' hoorde hij Sacco nog zeggen. Tobia zei niks terug. Hij wou ook naar Oost-Berlijn.
     Het duurde een hele tijd voordat de toestand wat overzichtelijker was geworden. Tobia had zich teruggetrokken in de keuken en zijn hoofd net zo lang onder de kraan gehouden tot hij weer iet of wat nuchter was. Boudewijn en zijn vrouw hadden de gasten de kamer uitgewerkt en waren gaan slapen en de nog aanwezigen dwaalden wazig door het huis. Tobia ging op de vuilnisbak zitten en ordende zijn gedachten. Voor het eerst besteeg hem twijfel, vooral omtrent de Vakliteratuur. Die Campert en die Vinkenoog waren leuke jongens, die hadden goed praten, maar stel je voor dat ze het maar uit hun duim hadden gezogen? Ach nee, dat ook weer niet, maar natuurlijk was het voor een bekend schrijver een koud kunstje om alle vrouwen die er maar waren achter zich aan te krijgen. Zijn vader, die zat er naast; die had hem wel gewaarschuwd voor de gevaren die overal loerden, maar de enige die loerde was tot nu toe hijzelf geweest en bij loeren was het ook gebleven.
     Nu kan er van alles op Tobia en diens werkwijze aangemerkt worden, maar één ding stond als een paal boven water, hoe twijfelachtig de vergelijking ook zijn moge in dit geval. Hij was niet makkelijk uit het veld te slaan. Een minder standvastige ziel zou misschien al lang met hangende oren in de trein naar huis zitten, Tobia begon eigenlijk pas nu vastberaden te worden. Hij stond op en begon het huis nauwkeurig te onderzoeken.
     Op de trap ontmoette hij Luizewijn, die zich met moeite overeind hield.
     'Zo,' zei Luizewijn, 'nog steeds aan het rondrennen?'
     'Ja dat zie je,' mompelde Tobia. 'Hoezo?'
     Luizewijn begon hysterisch te lachen en zakte hikkend de trap af. Tobia sloop waardig verder. Wat begrepen zulke immorele figuren in godsnaam van een door nobel vuur gedreven dichter?
     Op zolder was een kamertje met een bed en de door nobel vuur gedreven dichter hoopte daar iemand in aan te treffen. En zowaar, toen hij zijn hoofd om de hoek van de deuropening stak, zag hij Ina, de vrouw van Paul die in Parijs zat. Ze lag in bed, krabde zich op het hoofd en hield met de andere hand een boek van Kafka vast. En nu zou een kniesoor zich natuurlijk kunnen afvragen of dergelijke treurige lectuur iemand wel in de juiste stemming bracht voor minnespel in het wilde weg, anderzijds mocht men in deze kringen toch niet verwachten dat een dame in bed lag met de LIBELLE. Ina keek op en lachte vriendelijk naar Tobia.
     'Zo,' zei ze, 'kom jij ook eens kijken?' Tobia aarzelde. Het klonk of er al een hele volksstam was komen kijken. Bovendien herinnerde Tobia zich dat hij precies hetzelfde placht te zeggen tegen kleine kinderen die, geïmporteerd door passerende familieleden, zijn kamer binnenslopen. Onzeker bleef hij staan.
     'Zoek je een bed? Je mag wel hier slapen, hoor.' Ina las door. Tobia zei iets bevestigends en slikte. Wat te doen als ze met 'hier' de vloer bedoelde of een stoel?
     'Kom er maar bij,' zei Ina en sloeg de dekens terug.
     Tobia hoorde de bazuinen der triomf schallen. Zie je wel, de Vakliteratuur had toch gelijk. Men deed hier nu eenmaal niet moeilijk over die dingen. Gewoon, met elkaar naar bed, weet je wel. Hij begon zich uit te kleden, maar hield halverwege zijn broek op. Ina had een solide nachtjapon aan en ze scheen niet van plan die uit te doen. Was het wellicht ongepast om direct maar in je nakie te gaan liggen pielen? Komt tijd, komt raad, dacht Tobia en kroop in zijn ondergoed in bed. Ina deed het licht uit en stopte Kafka onder haar hoofdkussen. Het was een tijdje stil.
     Tobia lag stijf als een plank op zijn rug en overwoog de te nemen stappen. Wel, wel, voor het eerst van zijn leven in bed met een vrouw, in ieder geval was dat al heel wat. Het viel hem op dat hij tot nu toe eigenlijk nooit verder gedacht had dan 'hoe ga ik met iemand naar bed?' Nou, nu was het dan zo ver, hij was met iemand naar bed gegaan, dat leed geen tegenzeggen. Maar wat nu? Hij schoof voorzichtig iets meer naar Ina toe.
     'Welterusten,' zei Ina, draaide zich op haar zij en kroop in elkaar. Tobia dacht koortsachtig na en voelde voorzichtig tot hoever die nachtpon eigenlijk door ging. De pon bleek zich te verliezen in ongekende verten. Zowel bij Tobia's neus, ter hoogte van Ina's nek, zat pon en voor zover Tobia kon voelen ook bij haar knieën. En pon was alles daartussen. Heel voorzichtig rolde Tobia ook op zijn zij en legde zijn Instrumentarium, dat zich roerig voordeed, tegen de billen van Ina. Als zij zou voelen dat gezegd Instrumentarium in een feestelijke toestand was, wat ze toch wel moest voelen, tenzij ze dacht dat Tobia daar een banaan koesterde, dan zou ze toch wel moeten reageren. Maar Ina deed niks en haar ademhaling was ook al zo merkwaardig kalm, terwijl de Vakliteratuur toch altijd gehijg voorschreef. Tobia zuchtte.
     'Slaap je al?' vroeg Ina.
     'Nee,' zei Tobia. Hij drukte zijn Instrumentarium, dat nu wel erg in de weer was, nog vaster tegen haar aan.
     'Oh, ik wel,' bromde Ina en schoof iets verder weg.
     Tobia nam zich voor, nimmermeer de uitdrukkingen 'naar bed gaan met iemand' en 'slapen met iemand' te bezigen. Hij had daar de wildste fantasieën over gehad, maar het was nooit in hem opgekomen dat een of andere gek die dingen nog eens letterlijk zou nemen. Ina begon zachte fluittonen voort te brengen, die op een gezonde slaap wezen, terwijl Tobia op zijn rug was gaan liggen en met beide handen de deken omhoog hield, om zijn arme Instrumentarium niet nog zwaarder te belasten. Toen hoorde hij beneden zich geluiden. Iemand ramde op een gitaar en daar doorheen joelden een stel mensen van verschillend geslacht. Tobia gleed als een aal uit bed. Hij was toch ook wel een zak. Daar lag hij op zijn rug naast de vrouw van iemand anders die er helemaal geen zin in had, terwijl een verdieping lager het neuken reeds in volle gang was. In ondergoed en op grote vochtige voeten klepperde Tobia de trap af en keek door een kier van de kamerdeur naar binnen. In het grote bed, waar oorspronkelijk de schoonouders van Boudewijn in sliepen, bevond zich een menigte mensen. Het licht was uit, maar de lantaarnpalen buiten gaven een rossig schijnsel en langzaamaan ontdekte Tobia wie het waren. Aan de linkerkant zaten Kees en zijn vrouw verstrikt in een laken en blijkbaar ook in elkaar. Kees riep voortdurend 'Ja, ja!' en zijn vrouw 'Oh, ooh!' en daarbij bewoog het stel zich ritmisch op en neer. In het midden troonde Lowietje, met Boudewijns gitaar en gaf het ritme aan in twee akkoorden. En rechts lag Flopke, op haar rug en alleen.
     Tobia bedacht zich geen moment. Hij rukte zich hemd en broek van het lijf en kroop onverwijld boven op Flopke. Hij zou geen tweede keer de fout maken eerst net zo lang te gaan zitten loeren en filosoferen tot hij de hond in de pot vond of zich eindeloos af te vragen wat iemand er wel van zou denken als hij, Tobia, haar greep of niet greep. Hij constateerde dat Flopke alleen een slipje aan had. Dat was al een hele verbetering vergeleken met Ina's pon. Flopke keek hem scheel aan, begon te lachen en legde toen schielijk een hand op haar mond vanwege de lip. Tobia pakte haar tietjes en bevoelde die ademloos. Het moet gezegd worden, Tobia deed misschien wat overdreven, want zo geweldig waren ze niet, maar eerlijk gezegd was de laatste keer dat Tobia een borst bij de hand had gehad ruim negentien jaar geleden en sedertdien had hij tijdens een tuinfeestje bij de Van Zeveren Ooteburgs zijn hand een keer in de jurk van Carla Van Zeveren Ooteburg gestopt en wat hij daar had gevoeld was duidelijk geen onderdeel van Carla Van Zeveren Ooteburg zèlf geweest, al was ze dan van adel en toen ze 'nee, doe maar niet!' had gezegd, moest Tobia haar gelijk geven.
     Dit was dus de eerste keer dat hij borsten in handen had en het gevolg was dat zijn Instrumentarium zeer geestdriftig werd. Tobia gaf Flopke een kus en Flopke kuste braaf mee, hoewel wat slapjes. Tobia voelde een hand op zijn achterste, die tedere bewegingen uitvoerde. Flopke legde haar linkerhand om Tobia's nek en Tobia gebruikte zijn rechter om te onderzoeken hoe dat slipje uit te trekken viel. Vervolgens gaf hij een zoentje op Flopke's linker tepel en streek met zijn linkerhand langs haar rechterarm, die zich ergens naar onderen verloor. Terwijl Flopke met haar rechterhand Tobia's billen masseerde, streelde ze met haar linkerhand zijn haar en pakte haar rechterhand -
     Ho, stop, dat ging niet. Drie handen had zelfs Flopke niet. Waar kwam die derde hand vandaan, de billenhand dus? Tobia keek opzij. Ja, dat was dus Lowietje die de gitaar had weggelegd en rechts aan Kees of aan diens vrouw voelde en links aan Tobia. Deze werd het te machtig. Hij rolde Flopke tussen zichzelf en Lowietje in en staarde panisch over haar schouder. Lowietje gebruikte nu zijn rechterhand om een sjekkie te rollen en zijn linkerhand ging onverdroten voort met de billen van Flopke. Verder zat Kees zijn vrouw nu boven op haar man, steunde op haar linkerarm en hanteerde met haar rechter de staf van Lowietje, die op zijn beurt, na zich vuur te hebben gegeven, met zijn vrije hand het nekhaar van Kees begon te strelen.
     'Godnogantoe,' dacht Tobia. 'Sodom en Gomorra! Wat nu? Dadelijk krijg ik die kerel in mijn hol!' Hij sjorde aan Flopke's broekje. Flopke hing hem als een sjaal om zijn nek en gaf niet veel tekenen van leven meer.
     'Aan haar heb je niks,' zei Lowietje vriendelijk, 'ze heeft iets gerookt en daar kan ze niet tegen!'
     Tobia keek gemelijk terug. Smoesjes, dat was duidelijk. Hoe hield hij zich deze panseksueel van het lijf? Hij had alles verwacht, maar dat hij de eerste de beste keer dat hij ging neuken betrokken zou worden in een vijfpersoonsnummer, nee.
     Maar Tobia liet zich niet uit het veld slaan, dat hebben we eerder gezien. Tenslotte neukte je níet met je handen en zelfs al zou Lowietje iets proberen dan kon hij z'n hand nog altijd voor zijn achterste houden. Dus legde hij Flopke weer recht en trok haar broek uit. Zo, dat was dat. En nu! Zoals de lezer zal begrijpen had Tobia, die nog nooit een borst had gezien, natuurlijk ook nog nooit een vrouwelijk geslachtsdeel gezien, laat staan gevoeld. Misschien was het daarom, dat hij niet helemaal volgens het boekje te werk ging. Hij had zich altijd voorgesteld dat zich daar beneden een vrij grote opening moest bevinden, maar behalve een pluk haar was er niets te voelen dat daar op leek. Tobia werd zenuwachtig. Hij legde Flopke's ene been over Lowietje heen en hing het andere uit bed. Toen nam hij het Instrumentarium en kwiebelde er op onbestemde wijze mee rond op al de plaatsen waar zich mogelijk een opening kon bevinden. Geen opening, ook geen reactie bij Flopke. Flopke had haar ogen gesloten en toen Tobia even ophield met voelen en duwen, hoorde hij een aanzwellend geronk als van een vliegtuig, dat tenslotte over ging in een dreunend zagen. Flopke snurkte. Flopke was in slaap gevallen.

De morgenstond had wat Tobia betreft geen goud in de mond. Eerder een dode smaak die hij met koppen koffie trachtte te verjagen. Hij zat wijdbeens in de wachtkamer eerste klas en maakte voor zichzelf de rekening op. Dat wijdbeens zitten was pure nooddruft. Hij was ook wijdbeens gekomen, met kromme stappen om zijn eigen ballen heen lopend. Omdat het Instrumentarium niet aan zijn trekken was gekomen en hij uit een soort eergevoel ook niet aan het trekken van zijn Instrumentarium was begonnen en ook derden het hadden laten afweten, was er ter plekke een pijnlijke verdikking opgetreden, ondanks dat het apparaat zelf als een dood vogeltje naar beneden hing. Hij had het gevoel dat er twee kokosnoten tussen zijn benen hingen, die bij elke stap met een klotsend geluid tegen elkaar sloegen. Verder was het resultaat van de escapade twijfelachtig. Hij kon met een gerust hart verklaren dat hij met twee vrouwen naar bed was geweest, desnoods dat er twee vrouwen met hem geslapen hadden, maar genaaid was er niet. Wel had hij veel ervaring opgedaan en de volgende keer zou het zeker lukken.
     Tenslotte had hij zich van de kleding-opdracht gekweten. In een winkel op de Nieuwendijk had hij een zwart pak gekocht met broekspijpen zo smal dat hij er met moeite in en uit kwam en tevens een overhemd. Een wit overhemd met zwarte kanten lubbetjes en een dasje met een namaak parel. Hij zag al die in blazer en grijze broek geklede sufferds al kijken, als hij, de dichter Tobia, het pand betrad met een wit overhemd met zwarte kant en een parel! Hij had het geheel aangetrokken en droeg zijn oude kleren mee in een papieren zak. Hij vroeg zich af wat zijn ouders wel zouden zeggen wanneer hij, gisteren nog een in swieter gehulde voze knaap, vandaag weerkeerde als Goedgeklede Man, die zojuist met twee (2) vrouwen naar bed was geweest. Dat hij eigenlijk een dag eerder aan het avondeten werd verwacht, was hij glad vergeten.
     De rest van het verhaal laat zich raden. Ouwe Tobia, die verwacht had zijn zoon de vorige dag in een keurig pak aan het diner te zien verschijnen, moest de gehele nacht het gejammer en geprofeteer van zijn vrouw aanhoren, zodat hij geen oog dicht deed en werd des anderen daags geconfronteerd met een in een te strak zittend pak en met goedkoop lampekappenkant gegarneerd hemd gehulde, zeer bleke Tobia die een dranklucht verspreidde waar je tegen aan kon leunen.
     Ouwe Tobia, oud, bitter en rechts, hing in een fauteuil en monsterde zijn nageslacht met starre blik. Toen voer hij een half uur achter elkaar op volle kracht uit, citeerde de Schrift van achteren naar voren en van voren naar achteren, gewaagde van een 'flikkerhemd' en van 'snotapen', informeerde waar Tobia gezeten had, kreeg geen duidelijk antwoord en schakelde met verdubbelde energie over op hoereerders en ontuchtigen, alvorens met hel en verdoemenis dreigend in zijn studeerkamer te verdwijnen, waar hij zich opsloot met Bokma en het boek Job. En Tobia liet het bad halfvol lauw water lopen en ging daar in zitten tot de zaken weer hun normale proporties hadden bereikt. Niettemin valt het te verwachten dat er binnen afzienbare tijd nieuwe ontwikkelingen te melden zijn en met recht hartelijke groet nemen wij hier van u, lezer, afscheid.
Uw Dw. dienaar,
Tobia


Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email