Nieuws

Vijf jaar na zijn dood wordt Haarlems poëtische zoon

Lennaert Nijgh met een tv-portret en boek geëerd.

Achterdocht tegen het begrip geluk

door Arend Evenhuis

‘Het strand was de huiskamer van Lennaert. Daar zijn we begonnen,’ zegt Boudewijn de Groot over zijn aartsvriend, poëtische pendant en liedjesschrijver Lennaert Nijgh. Vervolgens zwenkt de filmcamera over de duinen achter Haarlem en Heemstede. Daar zaten ze dan in het strandzand muziek, vuur, keet of anderszins liefde te maken of over die talloze onbereikbare liefdes te mijmeren. Die ,,eerste liefde zoals het was, en nog niet moest zijn.’’

             Waar kan je liggen in het zand

             totdat je hele lijf verbrandt,

             waar kan je zuipen als een beest,

             waar vind je vrienden voor elk feest,

             waar kan je zwemmen als een rat,

             waar word je zelfs van binnen nat?

             Dat is aan de rand van Nederland,

             Aan ons onvolprezen strand!

Zangeres en ex-echtgenote Astrid Nijgh probeert in de documentaire ‘Tip van de sluier’ die onbenaderbare Lennaert Nijgh te benaderen, en concludeert dat die zichzelf waarschijnlijk ook niet volledig kende. ,,’t Is een mysterieuze man toch wel hoor!’’

Aanvankelijk wilde hij filmer worden, een Nederlandse Godard of Fellini. Hij schreef en regisseerde nouvelle vague-films van een uur lengte, Boudewijn deed het camerawerk. Maar al gauw bleek dat het schrijven van liedjes zijn fort was en zou zijn. Astrid Nijgh weet de samensmelting van die twee disciplines treffend te verwoorden: ,,Jij bent de camera van zijn verhaal.’’ Zo is het maar net: Lennaert Nijgh voerde inmiddels drie generaties mee langs zijn einders van verbeelding en verlangen. Van ‘Tante Julia’, ‘Meneer de President’, ‘Dag Zuster Ursula’, ‘Meisje van zestien, ‘op vleugels van papier’ langs het stromende Spaarne ver achter ‘de groene heuvels van het land van Maas en Waal’.

Het middeleeuwse drieluik ‘Tuin der Lusten’ van (‘het circus’) Jeroen Bosch inspireert hem tot de liedjestriptiek ‘Eva’, ‘De tuin der lusten’ en ‘Megaton’.

In de biografie ‘Testament’van Peter Voskuil licht Nijgh dat aldus toe: ,, Ik heb Jeroen Bosch gevoeld, zoals hij het bedoelde in zijn tijd en dat proberen te vertalen in de welvaartsproblematiek van onze dagen. De man moet ontzettend bang zijn geweest. Het is de angst voor, de achterdocht tegen het begrip geluk, wat ik zelf ook sterk heb.’’

,,Bosch wordt door heel wat mensen gezien als een geheimzinnige spiritist, een man die er een soort privé lsd-cultus op nahield. Ik geloof daar niet in. Ik zie in zijn schilderijen wel de verloren illusie en daarmee komt hij precies in mijn straatje.’’

Dat Boudewijn en Lennaert elkaars poëtische pendanten waren, spreekt op raadselachtige wijze vanzelf: ,,Zijn tekst gaf al aan waar de muziek naar toe moest,’’ verwoordt De Groot, die muziek en klankkleur ,,alleen nog maar hoefde toe te voegen’’. Dat neemt niet weg dat zij elkaar uitermate nodig hadden.

Als Boudewijn de Groot in 1991 bij Lennaert om onderdak aanklopt, is hij onmiddellijk welkom. De Groot wil nieuwe liedteksten, maar krijgt die niet. Hij verwijt Lennaert klakkeloos met zijn talent om te gaan, en niet meer te zijn dan ,,een man in een lange lederen jas om zich heen waar alleen nog een luikje voor de kat in zat’’.

Biograaf Voskuil: ,,Wanneer Boudewijn te lang doorzeurt, wordt Lennaert bokkig. Hij vindt dat Boudewijn hem te veel achter de broek aan zit en zegt dat die daar mee moet stoppen. ‘Maar als ik dat niet doe gebeurt er helemaal geen fuck, To,’ zegt Boudewijn aan het einde van een woordenwisseling daarover. ‘Nu gebeurt er ook geen fuck,’ antwoordt Lennaert.’’

Nijgh doet wat hij doet en gaat z’n eigen weg. In het Haarlems Dagblad krijgt hij een weklijkse column, waarin hij onder meer over zijn schip ‘De Jonge Jacob’ en zijn scheepskat ‘Meneer’ schrijft. De krantenlezers uit Haarlem en ommelanden volgens hem op de voet en geven hem raad inzake scheepsmateriaal of kattenvoer.

Boudewijn de Groot: ,,Een week lang dwaalde hij door de stad, bezocht zijn stamkroegen, praatte met de ‘maten’, luisterde naar het gezwets, las de kranten en dronk zich naar het einde. Al die indrukken verzamelden zich ergens in zijn hoofd.’’

Astrid Nijgh: ,,Die columns hebben er hem bovenop geholpen. Hij was er zelf ook aan toe om normaal te gaan schrijven. Hij zei: ‘Ik kan het niet meer kwijt in vijf coupletten’.’’ Nijgh zelf: ,,Ik vind het heerlijk over mijn stad te vertellen en erover te schrijven, legenden toe te voegen aan de vele die er al over Haarlem zijn. In dat verband zit ik op dezelfde lijn als Beets en Bomans.’’

Voskuil: ,,De burgemeester van Haarlem neemt bij een officiële gelegenheid zelfs een keer een zak kattenbrokjes voor Meneer mee. En wanneer Lennaert in een column schrijft dat Meneer goed katholiek is, laat de bisschop van Haarlem via-via onmiddellijk weten dat hij daar zeer verheugd over is, maar dat hij zich enige zorgen maakt over Lennaert. Heeft Lennaert zelf de zegen niet nodig?’’

Ooit koerste hij buitengaats om een overzeese geliefde van toen te achterhalen. Maar ja; waar woonde die precies? Fragment uit ‘Aan een meisje in Engeland’:

Jaren later zijn de gaten
in mijn geest nog niet gedicht
en ik kijk er nog doorheen
naar 't land van vroeger,
waar we liepen in de regen,
samen in het groene licht,
ik hield al m'n lamme aandacht
veel te lang op jou gericht
en je had de hete tranen
van de wind op je gezicht,
toen ik jou voorzichtig kuste
hield je stijf je ogen dicht.
Met de trein ben ik voorgoed
van jou vertrokken.

Dit is misschien geen lied voor jou,
dit is misschien te laat geschreven,
want ik ging terug naar dit land van kou
en jij bent daar gebleven.

(Bron: Trouw, zaterdag 15-12-2007/de WeekendGids/kunst)